Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bestuur

Doesburg kreeg aan het begin van de veertiende eeuw stadsrechten. Pas een eeuw later is er sprake van een eigen bestuur door schepenen. Lees verder...

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Graaf Otto II

Over de vroegste geschiedenis van Doesburg is, zeker in vergelijking tot andere IJsselsteden als Zutphen en Deventer, weinig bekend. Verspreide vondsten van scherven aardewerk tonen aan dat er in de directe omgeving tussen de achtste en twaalfde eeuw mensen gewoond hebben. Bij archeologisch onderzoek in de binnenstad zijn echter vrijwel geen sporen van bewoning gevonden van voor de dertiende eeuw.

Toch moet Doesburg al voor de stadsrechtverlening van 1237 wat voorgesteld hebben. De nederzetting had namelijk de beschikking over een eigen parochiekerk en bezat marktrechten. Een eerste twijfelachtige schriftelijke vermelding van Doesburg dateert uit de late negende eeuw en betreft een mogelijk vervalste kopie uit de elfde eeuw. Ook in 1083 duikt de nederzetting in de bronnen op als villa ‘Diusburg’. In de actuele literatuur gaat men er vanuit dat de oudste kern van Doesburg buiten het huidige stadshart gelegen moet hebben. De vooralsnog meest steekhoudende hypothese is dat de nederzetting als (ringwal)burg op het hoogste punt van de binnenstad rond de Nieuwstraat is ontstaan. Deze locatie was ook zeer geschikt als men bedenkt dat dit tevens een strategische plek was waar twee rivieren samenkwamen. Tot de zestiende eeuw mondde de Oude IJssel namelijk aan de oostzijde van de stad uit in de IJssel. 

Doesburg ontving op 19 september 1237 stadsrechten van Otto II van Gelre en Zutphen. De burgers kregen hierbij het recht om verdedigingswerken op te trekken, bestaande uit een omwalling met poorten en een gracht. Archeologische vondsten uit deze periode zijn in Doesburg veelvuldig aangetroffen. Deze bewoningslaag ligt echter ‘koud’ op de pre-stedelijke en natuurlijke ondergrond. Dit wijst op een abrupte en snelle groei van de stad. Doesburg groeide in de late middeleeuwen in relatief korte tijd uit tot een stad met een regionale marktfunctie. Haar inwoners profiteerden van de handelsstromen over land en water. De stad lag niet alleen op de landroute van Münster naar Arnhem en Amersfoort, zeewaardige koggeschepen passeerden Doesburg via de IJssel en zorgden voor een levendige handel, met name de overslag van goederen van en naar het achterland. Het hoogtepunt van de bloeiperiode lag in de vijftiende eeuw, waarin Doesburg (in 1447) tevens toetrad tot de Hanze.

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

bestuur
Bij de verlening van het stadsrecht in het begin van de dertiende eeuw kreeg Doesburg als oppidum het recht om de plaats met wallen en grachten te versterken, maar van een eigen bestuur gevormd door schepenen was pas sprake in een acte uit 1312.
De magistraat bestond uit acht schepenen die allen burgemeesters werden genoemd. Schepenen werden jaarlijks op Petri ad Cathedram (22 februari) gekozen door vier afgevaardigden of keurlieden. Voor de verschillende functies als het richterambt, het innen van de stedelijke inkomsten, timmermeester, straatmeester en marktmeester werden steeds twee schepenen voor twee jaar benoemd. Een aantal van deze functies gingen later op ambtenaren over.
De magistraat werd bijgestaan door een secretaris en een stadsbode.
De burgerij werd ook in het stadsbestuur vertegenwoordigd door de gezworen gemeente, die in Doesburg uit 24 gemeenslieden en 24 gecommitteerden van de burgerij en de gilden bestond.

Nadat op 22 februari 1795 de stedelijke regering ontslagen werd, trad een municipaliteit als stadsbestuur op, die later door een gemeentebestuur vervangen werd. De burgerij werd in die tijd door een gekozen comité van waakzaamheid of toeversigt vertegenwoordigd.[1]

Na de Franse tijd bleef tot de inwerkingtreding van de Gemeentewet van 1851 de organisatie van de mairie naar Frans model bestaan.[2] Met de invoering van de Gemeentewet  kwam een einde aan het onderscheid tussen steden en dorpen, vervielen de laatste stedelijke privileges die nog op grond van het feodale stelsel bestonden en werd de rechtspraak voortaan centraal geregeld. Uitgangspunt van de Gemeentewet was een door de plaatselijke bevolking gekozen gemeenteraad als hoogste orgaan en een door de Kroon benoemde burgemeester die ook hoofd van de politie werd. Een college van burgemeester en wethouders droeg voortaan de verantwoordelijkheid voor de huishouding van de gemeente en het uitvoeren van wetten.
De verschillende gemeentelijke taken worden uitgevoerd door ambtenaren die onder een bepaalde dienst vallen, aangestuurd door de gemeentesecretaris. De administratie en boekhouding van de gemeente is centraal georganiseerd en ondergebracht bij de secretarie.

Footnotes

  1. ^ Inventaris Oud Archief Doesburg, 1230-1811, Inleiding, digitale versie door A. Koster, mei 2014.
  2. ^ Inventaris Nieuw Archief van de gemeente Doesburg, 1811-1935, p.1.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Raadhuis en wijnhuis

Het oudste deel van het stadhuis, het wijnhuis, werd kort na 1396 gebouwd. Het later hier tegenaan gebouwde raadhuis werd in 1663 met het wijnhuis samengevoegd. Lees verder... 

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

wijnhuis
Van het huidige stadhuiscomplex zijn de delen die aan de Roggestraat grenzen het oudst. Het hout van de gebinten van de kapconstructie het achterste deel, het wijnhuis, werd tussen 1391 en 1396 gekapt. De daksporen zouden uit dezelfde periode kunnen stammen maar ook wat ouder kunnen zijn.[1] Dit soort sporengespannen, uitgevoerd met dubbele haanhouten  worden over het algemeen in de IJselstreek in een veertiende-eeuwse context aangetroffen.
De wijnaccijns of wijncijs werd in de veertiende eeuw door de stad verpacht. De pachter was tevens de pachter van het thues to Gelren zoals het wijnhuis destijds genoemd werd. Hij betaalde dus voor het recht op belasting inclusief een gebouw. De zolder van het huis Gelre was in gebruik bij de wantlude, het gilde van de lakenhandelaars die in de stad gevestigd waren.
In het wijnhuis werden officiele gebeurtenissen waarbij de stad betrokken was georganiseerd. De pachter moest in het wijnhuis wonen en de inventaris was eigendom van de stad.

Het wijnhuis verloor na 1663 haar oude functie. Het aangenzende raadhuis aan de Koepoortstraat was te klein geworden en daarom moesten raadhuis en wijnhuis samengevoegd worden. De magistraat had ‘geresolvyrt een gedeelte bquaem te maecken tot eer ende respect van den raadt’.[2]

raadhuis
Het schepen- of raadhuis op de hoek van de Roggestraat en de Koepoortstraat werd kort na 1455 gebouwd. In 2009 konden drie kapgebinten van dit pand dendrochronologisch gedateerd worden. Het stadsbestuur vergaderde daarvoor waarschijnlijk ook al op deze plaats maar daarvan is verder niets bekend. In de vijftiende eeuw werd door de schepenen in de huidige hal vergaderd en hier spraken zij ook recht.

Footnotes

  1. ^ P. Boer, Dendrochronologische dateringen in Doesburg, in: Nieuwsbrief Stichting Bouwhistorie Nederland, nr 47 november 2009, p. 20-27.
  2. ^ J.W. van Petersen, Det Doesburgse stadhuis, in: Gelders Oudheidkundig Contactbericht, nr. 50 september 1971.
Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

zeventiende eeuw
In het midden van de zeventiende eeuw ontstond in het stadhuis ruimtegebrek waardoor in 1654 de magistraat besloot om een deel van het wijnhuis bij het raadhuis te trekken en in het wijnhuis een nieuwe raetcamer te realiseren. Deze plannen werden waarschijnlijk pas in 1663 uitgevoerd, nadat men in 1660 besloten had om het gehele wijnhuis met het raadhuis samen te voegen en daarbij tevens de nodige herstelwerken uit te voeren. De nieuwe ingang van het stadhuis werd vormgegeven met een zandstenen poortje aan de Roggestraat met in het fries het jaartal 1663. De oude toegangen van het raadhuis (aan de Koepoortstraat) en het wijnhuis (aan de Vismarkt) metselde men dicht.

De nieuwe raadzaal kwam op de plaats van de huidige in het wijnhuis en de oude vergaderplek veranderde in de toegangshal. Het stucwerk van de raadzaal, de naastgelegen secretarie en het aangrenzende vertrek werd uitgevoerd door Robbert Middewinter. Waarschijnlijk voorzag Middewinter het plafond van de raadzaal van een rijk (leem)stucplafond in een vormgeving die verwant was aan de zogenaamde ‘Kölner Decken’. In dezelfde geest vervaardigde de Kleefse stucwerker Jan Craeckenborg in 1639 twee bewaard gebleven stucplafonds in het stadhuis van Zutphen. De vormgeving hiervan met gepunte vormen, rozetten, friezen en profiellijstwerk vertoont sterke overeenkomsten met het plafond op de begane grond van Koestraat 10 in Zwolle uit dezelfde tijd. Voor het werk in Doesburg werd bedongen dat ‘ ’t gemelte plijstwerck des voorn. radtcamers curieuselick sal worden gemeckt ende met deser tegenwoordige aengeborene schepenen waepens verciert’.  De magistraat was tevreden met het geleverde werk want een jaar later kreeg Middewinter ook opdracht voor het maken van het schoorsteenstuk in de raadzaal met daarop een voorstelling van Salomo’s eerste recht, dat beeld staat voor het rechtvaardige recht en de onpartijdige rechter. Blijkens een post in de stadsrekening van 1567/’68 hing in de oude raadzaal destijds ook al een schilderij met als onderwerp Salomo’s oordeel.

Onderdeel van de verbouwing was tevens het maken van twee ‘gijselcamers’ boven elkaar aan de voorzijde van het raadhuis. Dit waren cachotten waar personen enige tijd in hechtenis  konden worden gehouden. De torenvormige bekroning van de topgevel van het raadhuis aan de Koepoortstraat moest volgens bestek voorzien worden van een nieuwe bekroning ‘met een cijrlicken appell nae het begrijp vant muijrwarck op de manijre van de torentiens tot Arnhem voor de Velperpoort staende’.[1]

Footnotes

  1. ^ J.W. van Petersen, Det Doesburgse stadhuis, in: Gelders Oudheidkundig Contactbericht, nr. 50 september 1971.
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

achttiende en negentiende eeuw
Het Doesburgse stadhuis behield tot ver in de negentiende eeuw de beperkte omvang die het bij de verbouwing van 1663 kreeg. In de loop der tijd onderging het exterieur wel enkele veranderingen. Op een tekening van Jan de Beijer uit 1743 is het exterieur van het stadhuis nog in laat-middeleeuwse staat weergegeven. Op de hoek van de Koepoortstraat en de Roggestraat werd in 1728 een ‘drilhuisje’ of ‘draaikooi’ neergezet waarin personen die iets op hun kerfstok hadden of vrouwen die beschuldigd werden van een losse moraal als straf tentoongesteld en rondgedraaid konden worden. Tegen één van de zoldervensters in de voorgevel stak de as van een hijswiel naar buiten, afgedekt met een dakje. Langs deze weg konden grotere stukken van en naar de zolder gehesen worden.

De dakpannen werden in 1704 vervangen door leien, maar in 1794 verving men de leien aan de zijde van de Roggestraat alweer door gesmoorde dakpannen. De grootste metamorfose onderging het stadhuis echter in de jaren 1822-’26, toen de laat-middeleeuwse kruisvensters vervangen werden door moderne schuifvensters en de gevels rondom gepleisterd werden. Geruime tijd daarvoor was de top van de gevel van het wijnhuis al afgebroken en waren ook de pinakels van de voorgevel verwijderd.

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Hoofdwacht

Naast het raadhuis stond de hoofdwacht, het wachtlokaal van de stadswacht. Lees verder...

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

In de stadsrekening over 1491/’92 zijn posten opgenomen die betrekking hebben op de aankoop en afbraak van een huis dat naast het stadhuis in de Koepoortstraat stond. Mogelijk werd niet lang daarna op deze plaats de hoofdwacht van de stad gebouwd.
De hoofdwacht functioneerde als wachtlokaal en centrale post voor de stadswacht of de schutterij.

Op de achttiende-eeuwse tekening van Jan de Beijer is te zien dat de hoofdwacht voorzien was van een rijk gedecoreerde trapgevel met daarvoor een gemetselde buitentrap naar de verdieping. De voorgevel werd in 1828 vernieuwd. De buitentrap maakte daarbij plaats voor een bordes dat rustte op enkele zuilen. Later in de negentiende eeuw veranderde de begane grond in een bergplaats voor de brandspuit en in de eerste decennia van de twintigste eeuw was op de verdieping  de Doesburgsche  Telephoon Mij. gevestigd.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Hof Gelria

Naast de hoofdwacht staat in de Koepoortstraat het laat-middeleeuwse dwarshuis Hof Gelria dat lange tijd in genruik was als herberg en hotel. Lees verder...

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

In de Koepoortstraat, grenzend aan de voormalige hoofdwacht, staat een laat-gotisch dwarshuis dat in haar huidige omvang waarschijnlijk uit de vijftiende eeuw zal dateren. Het huis is ook bekend onder de naam St. Sebastiaansdoelen.  Op de achttiende-eeuwse prent van Jan de Beijer is te zien dat het huis aan de straat aan de rechter zijde een smalle aanbouw had die net zoals het hoofdhuis voorzien was van een topgevel met trappen die afgedekt waren met ezelsruggen.

eigenaren
Al in de achttiende eeuw was in het huis een herberg gevestigd. In 1832 stond de weduwe van Derk Heijdeman, logementhouder, geregistreerd als eigenaresse. Het hele perceel van het huis tussen de Koepoortstraat en de Phillippus Gastelaersstraat was destijds bebouwd rondom een binnenplaats. De familie Heijdeman bleef eigenaar tot 1880, toen nam Hendrik Schuijtemaker het logement over. Vanaf 1910 stond Cornelis Nicolaas van Zadelhof met als beroep hotelhouder als eigenaar geregistreerd. Na een verbouwing in 1925 werd het hotel verkocht aan Hendrik Ellart, hotelhouder en restaurateur. Ellart deed in 1943 het hotel van de hand aan Aart Hendrikus van Zeijst die in Apeldoorn woonde en uitvoerder van beroep was. Kort daarna kwam Hof Gelria in handen van Leopold Weitzenbichler en zijn vrouw Gonda Mayer afkomstig uit Ellwangen (Baden-Württemberg, Duitsland).

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

restauratie
Een voorgenomen openbare verkoop van het hotel vormde in juli 1947 voor de gemeente Doesburg aanleiding om aan de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te berichten dat de heer J.H. van Heek - textielfabrikant en eigenaar en bewoner van Huis Bergh - zich in principe bereid verklaard had om Hof Gelria aan te kopen en te restaureren. Van Heek was in die tijd ook betrokken bij de restauratie van de Waag in Doesburg. De gemeente bepleitte verder dat het algemene belang eiste dat publieke verkoop niet doorging en dat de plannen van Van Heek  doorgang konden vinden. Partijen waren kennelijk bereid om ondershands  tot verkoop over te gaan tegen taxatieprijs. Waarschijnlijk niet geheel toevallig werd in de voetnoot van de brief aan de Minister vermeld dat de huidige eigenaar, Leopold Weitzenbichler, een gewezen SS-man was die in Wenen verbleef en dat de verkoop zou geschieden met goedvinden van het Ned. Beheersinstituut, een organisatie die belast was met de liquidatie van oorlogsbuit.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Koepoortstraat 5 en 7

De huizen Koepoortstraat 5 en 7 maken pas sinds 1995 deel uit van het stadhuis. Daarvoor waren het particuliere huizen waarin onder andere een drogisterij en een kantoor van de Geldersche Tramweg Maatschappij gevestigd waren. Lees verder...

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

Gastelaars
De huizen met als voormalig adres Koepoortstraat 5 en Koepoortstraat 7 maken pas sinds 1995 deel uit van het stadhuiscomplex.
Het linker huis, voorheen Koepoortstraat 5, was in 1832 in twee delen gescheiden. Het achterste huis aan de Ph. Gastelaarsstraat was eigendom van kleermaker Gerrit Jan Lubbers. Het voorste deel aan de Koepoortstraat behoorde aan Hendrik Antonis Christoffel Lahs die timmerman van beroep was. In 1845 kwamen beide delen in handen van schoenmaker Berend Janssen, die ook in het bezit was van Koepoortstraat 7, het huis dat aan de rechterzijde stond. Het linker deel. Koepoortstraat 5, bleef tot omstreeks 1880 binnen de familie Janssen en werd toen verkocht aan de buurman, logementhouder Hendrik Schuijtemaker van Hof Gelria. Het voor- en het achterhuis van nummer 5 vormden destijds geen onderdeel van het hotel, maar werden waarschijnlijk als zelfstandige woning verhuurd. In 1910 werd Cornelis Nicolaas van Zadelhof eigenaar van Hof Gelria en ook Koepoortstraat 5 kwam in zijn handen. Het voor- en het achterhuis werden in 1924 bij een verbouwing samengevoegd en verbouwd ten behoeve van de Geldersche (Stoom)tramweg Maatschappij (GTW).
Enkele jaren na de aankoop van Hof Gelria door de Stichting tot instandhouding der goederen en rechten van Huis Bergh verwierf deze stichting ook Koepoortstraat 5.

Wilhelmina Mulder, de weduwe van Berend Janssen, liet in 1881 de voorgevel van Koepoortstraat 7 moderniseren en voorzien van een nieuwe winkelpui. Vanaf 1898 was dit huis korte tijd in eigendom van winkelier/fabrikant Pieter Antonie Christiaan Stam en daarna van gemeentebode Johan Christiaan Frederik Moossdorff. Kort voor 1919 kwam het huis in bezit van drogist Philippus Gastelaars. Philippus Gastelaars was in de Tweede Wereldoorlog slachtoffer van een mislukte verzetsdaad en werd in de nacht van 20 op 21 april 1944 door de Duitse bezetter dood geschoten. Na de Tweede Wereldoorlog werd de Beitelstraat omgedoopt in Philippus Gastelaarsstraat.
Ten behoeve van de nieuwbouw van het stadhuis werden Koepoortstraat 5 en 7 in 1995 gesloopt.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

GTW
De GTW werd op 2 maart 1881 opgericht en opende op 27 juni van dat jaar de stoomtramlijn Doetinchem-Dieren. Deze lijn werd later verlengd tot Velp en Anholt (D). In Doesburg liep het spoor van de tram over de schipbrug, door de Koepoortstraat, de Gasthuisstraat, de Bergstraat en via de Meipoort en de Kraakselaan verder in de richting van Doetinchem.
Door de opkomst van de autobus werd het personenvervoer in 1949 beëindigd. Tot 1957 voorzag de dienstregeling alleen in goederenvervoer. In dat jaar staakte de GTW de dienstregeling geheel.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Restauratie van het stadhuis en Hof Gelria

Onder leiding van de Doesburgse architect Nico de Wolf werd het stadhuis in de jaren 1938-1940 gerestaureerd en in 1952 startte onder zijn leiding ook een restauratie van Hof Gelria. Lees verder...

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

voorgeschiedenis
Aan het eind van de negentiende eeuw ontstonden er contacten tussen burgemeester Willem Cornelis Cats en Victor de Stuers, referendaris van de afdeling Kunsten en Wetenschappen. De Stuers was de belangrijkste monumentenadviseur van de regering en had waardering voor ‘het aardige en interessante gotische gebouw’ dat verborgen ging onder een verstorende ‘cementkorst’. Op zijn initiatief stelde rijksarchitect Adolph Mulder in 1899 een uitgebreide rapportage op die vergezeld ging van een opmeting en reconstructietekeningen. In Doesburg waren de geesten echter nog niet rijp voor een restauratie en de kwestie verdween tot 1909 uit de publiciteit. In dat jaar schreef de bekende en vooraanstaande oudheidkundige F.A. Hoefer een artikel over Doesburg waarin hij zijn zorgen uitte over het ‘grondig verknoeien’ van de talloze fraaie historische gebouwen in de stad en het vandalisme jegens het stadhuis in het bijzonder. Waarschijnlijk had Hoefer contact gehad met De Stuers over het Doesburgse stadhuis en wellicht kwam het initiatief in deze ook van hem. Mede door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog raakte de zaak weer in de vergetelheid.

In 1934 werd de restauratie van het stadhuis weer actueel, toen er stemmen opgingen om het gebouw af te stoten en tot nieuwbouw over te gaan. De toenmalige wethouder en architect Nico de Wolf wist het college te overtuigen dat een restauratie haalbaar was. Vooruitlopend op een besluit liet hij op enkele plaatsen de cementlaag van de gevels halen, zodat een beeld verkregen kon worden van de staat van het achterliggende muurwerk. Het Rijksbureau voor de Monumentenzorg ging daar niet mee akkoord en verlangde verwijdering van de hele pleisterlaag waardoor het gebouw er volgens een raadslid ‘als een geplukte kip’ bij kwam te staan. In de daarop volgende periode zouden voor- en tegenstanders in de raad en in de pers de gemoederen nog lang bezighouden.[1]

Nadat vanuit Arnhem en Den Haag toereikende subsidietoezeggingen verkregen waren besloot de gemeenteraad op 21 juli 1938 met ruime meerderheid om tot restauratie van het raadhuis en nieuwbouw ter plaatse van de voormalige hoofdwacht over te gaan.

Footnotes

  1. ^ Th. en J. de Roos, Gemeentehuizen in Nederland, 1995, p. 72-75.
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

indeling
De indeling van het stadhuis was in 1936 nog vrijwel hetzelfde als tijdens de opmeting door A. Mulder in 1899. Op enig moment in de negentiende eeuw was de raadzaal verplaatst naar de voorzijde van het raadhuis met daarnaast de bodekamer in de voormalige gijzelkamers. In dit vertrek was een tussenverdieping aangebracht. Aan de andere zijde van de centrale hal was de zeventiende-eeuwse raadzaal ingenomen door de secretarie de aangrenzende vertrekken waren in gebruik bij de burgemeester en de secretaris. De zolders waren toegankelijk via een trap in de voormalige hoofdwacht. De kelder was bereikbaar via buitentrappen aan de plaats en in de achtergevel. Tussen de Hoofdwacht en het stadhuis was geen verbinding. Achter de hoofdwacht stond op de open plaats een privaat.

Het restauratieplan voorzag in het herstel van de in 1663 gerealiseerde situatie met de raadzaal in het wijnhuis. Het grote vertrek hiernaast was aanvankelijk voor de burgemeester gedacht maar uiteindelijk werd hier de secretarie ondergebracht met in de kleine kamer daarnaast de bode. In het raadhuis aan de Koepoortstraat werd de centrale hal als vestibule gehandhaafd en kwamen aan de straatzijde twee vertrekken voor de burgemeester en de ontvanger.
De nieuwbouw ter plaatse van de hoofdwacht werd met een doorgang in de rechter bouwmuur van het raadhuis verbonden met de hal. Deze doorgang kwam uit in een trappenhuis met links een toiletgroep en rechts de kamer van de secretaris. Via het trappenhuis kon ook de kelder onder het wijnhuis bereikt worden.
Op de zolder van het raadhuis realiseerde men aan de straatzijde een grote vergaderkamer.

De restauratiewerkzaamheden duurden tot de zomer van 1940 en op 4 juli van dat jaar verrichte de Commissaris van de Koningin, Mr. S. Baron van Heemstra  de officiële openingshandeling.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Nico de Wolf
Nico de Wolf (1887-1967) was een Doesburgse architect. De Wolf bekleedde in de jaren ’30 ook het wethouderambt en was tevens lid van de kerkeraad van de Evangelisch-Lutherse gemeente.
Als amateurvoetballer kwam hij uit voor H.F.C. Haarlem en met het Nederlandse elftal behaalde hij op de Olympische Zomerspelen van 1912 in Stockholm de bronzen medaille.

De Wolf is in Doesburg vooral bekend vanwege zijn restauratiewerkzaamheden. Het bekendste zijn de restauraties van het stadhuis (1936-1940) en de Waag (1947-’49).  Na het overlijden van restauratiearchitect W. te Riele in 1937 werkte hij ook aan de restauratie van de Grote (Martini)kerk. Voor de Gasthuiskerk stelde hij een restauratieplan op in 1929 en voor het middeleeuwse huis Koepoortstraat 26 in 1955. Ook buiten Doesburg was De Wolf actief als restauratiearchitect. Zo werden de restauraties van Huis Hagen (kasteel de Kelder) in Doetinchem, de toren van de Hervormde Kerk in Drempt en de tolgaarderswoning in Borculo onder zijn leiding uitgevoerd.
De restauraties van De Wolf worden gekenmerkt door een hoog gehalte aan reconstructie. De uitstraling van het gebouw en de stijlzuiverheid daarvan werden door hem hoger ingeschat dan het behoud van authentiek materiaal of de historische gelaagdheid. Van zijn ingrepen is achteraf vrijwel nooit meer vast te stellen hoe de situatie er oorspronkelijke uitgezien moet hebben. Met de kennis van vandaag kunnen daarom veel van zijn restauraties als hard en in historisch opzicht ongeloofwaardig beoordeeld worden.

controle
Bij zijn plannen voor het stadhuis leunde De Wolf sterk op de in 1899 door Adolph Mulder gemaakte tekeningen en reconstructies. Mulder kan - zeker voor zijn tijd - als een zeer deskundige documentalist en restauratiedeskundige gekarakteriseerd worden met een scherp oog voor de historische ontwikkeling van gebouwen. De restauratie van het Doesburgse stadhuis had door de reconstructietekeningen van Mulder hoge verwachtingen gewekt die door de principiële keuze voor herstel van de middeleeuwse gevelindeling nog versterkt werden. Uit de bewaard gebleven restauratiedocumentatie blijkt verder dat de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg nauw betrokken was bij de uitvoering van het werk en de vorderingen scherp volgde en controleerde. De architect van het Rijksbureau bezocht maandelijks meerdere keren de bouwplaats en ontwerpen en detailtekeningen moesten veelvuldig ter goedkeuring aan Den Haag voorgelegd worden. Dit alles beperkte in niet onbelangrijke mate de speelruimte die De Wolf had bij het maken van zijn keuzes.

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

restauratie Hof Gelria
In 1948 ging het naast het stadhuis aan de Koepoortstraat gelegen hotel Hof Gelria volgens plan via hotelhouder Johannes van Maurik over naar de Stichting tot instandhouding der goederen en rechten van Huis Bergh in ’s-Heerenberg.
Op 14 oktober 1952 diende de Doesburgse architect Nico de Wolf een vergunningaanvraag in voor het restaureren van Hof Gelria in opdracht van deze stichting.
De plannen van De Wolf hadden betrekking op zowel het moderniseren van de hotelfunctie en het verbeteren van de routing op de begane grond als het herstellen en restaureren van het oorspronkelijke casco. Daarbij ging het met name het realiseren van een grote zaal op de begane grond en het reconstrueren van de vensterindeling van de voorgevel. Onderdeel van de restauratie was ook het geheel nieuw optrekken van de lagere aanbouw aan de rechter zijde waar op de begane grond de ingang en receptie van het hotel kwamen.
Nadat de werkzaamheden voltooid waren behield het pand aanvankelijk een hotelfunctie maar in de jaren’60 heeft kantoorpersoneel van het Doesburgse bedrijf Ubbink enige tijd gebruik gemaakt van Hof Gelria. Toen Ubbink in 1969 een nieuwe productielocatie in gebruik nam kwam de ruimte in Hof Gelria vrij en kon de gemeente Doesburg het pand huren.

secretarie in Hof Gelria 
Met de huur van het naastgelegen Hof Gelria voorzag de gemeente Doesburg in het groeiende ruimtegebrek in het oude stadhuis. De lage aanbouw aan de achterzijde van Hof Gelria transformeerde men tot kantoor voor de afdeling algemene zaken, inclusief een wachtruimte voor publiek met loketten. Dit gedeelte kreeg een zelfstandige toegang aan de Ph. Gastelaarsstraat. Op de verdieping aan de voorzijde kwamen kantoren waarbij de bestaande indeling in het historische deel zoveel mogelijk als bestaand bleef. De grote zaal op de begane grond kreeg een representatieve bestemming. Via doorbraken op de begane grond en de verdieping in de scheidingsmuur met de voormalige hoofdwacht werd de nieuwe secretarie verbonden met het bestaande deel van het stadhuis.
In 1975 verwierf de gemeente Doesburg dit deel van het complex ook in eigendom.

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Nieuwbouw

Het stadhuiscomplex kreeg haar huidige omvang en verschijningsvorm bij een vrij ingrijpende verbouwing in combinatie met nieuwbouw aan de Philippus Gastelaarsstraat in 1995. Met name de nieuwbouw met op drie bouwlagen kantorenaccomodatie moest voorzien in de groeiende ruimtebehoefte van de gemeentelijke organisatie. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Het stadhuiscomplex kreeg haar huidige omvang en verschijningsvorm bij een vrij ingrijpende verbouwing in combinatie met nieuwbouw aan de Philippus Gastelaarsstraat in 1995. Met name de nieuwbouw met op drie bouwlagen kantorenaccomodatie moest voorzien in de groeiende ruimtebehoefte van de gemeentelijke organisatie. Daarnaast moest met de ingreep meer structuur in de toegankelijkheid voor de verschillende gebruikers komen, inclusief een betere routing en verbinding tussen de verschillende gebouwdelen. Het gebouw kon zo meer rekening houden met de verschillende eisen die het bestuur, burgers, bezoekers en personeel aan het gebouw stelden. Verantwoordelijk voor het ontwerp van dit bouwplan was architectenbureau Jorissen Simonetti met als  projectarchitect Gerhard Simonetti.

Uitgangspunt van de verbouwing was handhaving van de beschermde gebouwdelen (wijnhuis, raadhuis en Hof Gelria) en sloop van alle bestaande bebouwing aan de Philippus Gastelaarsstraat. Onderdeel van het bouwplan waren tevens de beide historische huizen Koepoortstraat  5 en 7 die gesloopt werden. De extra vrijkomende ruimte werd toegevoegd aan de nieuwbouw en aan de Koepoortstraat werden de twee voorgevels op historiserende wijze gereconstrueerd. Koepoortstraat 5 werd onder monumentnummer 12987 op 23 mei 1966 in het rijksmonumentenregister ingeschreven. Alhoewel momenteel niets meer van de historische bouwsubstantie aanwezig is bleef deze status tot op heden gehandhaafd.
Na de sloop van de bestaande bebouwing aan de achterzijde en het ontgraven van de bouwput in 1995 vond een beperkte archeologische noodopgraving plaats die in 2020 uitgewerkt werd.

De haalbaarheid van het stadhuisplan uit 1995 werd in belangrijke mate beperkt door het beladen programma dat gerealiseerd moest worden in een beperkte stedelijke ruimte, ingeklemd tussen bestaande gebouwstructuren en in combinatie met beperkte financiële middelen. Het gerealiseerde ontwerp was daardoor redelijk ingetogen en hoofdzakelijk georiënteerd op de bestaande historische gebouwen. Deze bleven grotendeels ongewijzigd en werden ontsloten via de achterzijde. Niet met een groot nieuw architectonisch gebaar, maar door met een aantal trappen en gangen de verschillende delen te verbinden. Dit leverde een vrij onoverzichtelijk beeld op en was niet zonder gevolgen voor de herkenbaarheid van het stadhuis als geheel.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst