Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Tot 1823: Buurtschap Veenhuizen

Veenhuizen dankt haar naam aan het buurtschap dat reeds in de 14e eeuw in het gebied was gevestigd. Omstreeks 1390 zou er een kapel zijn gebouwd, welke in de Tachtigjarige Oorlog werd verwoest. Vanwege het lokaal talrijk aanwezige veen werden in het midden van de 16e eeuw en in 1639-1652 plannen ontwikkeld om turf te winnen. Omstreeks 1550 kochten Johan van Ewsum en Reinold Burmania geheel Veenhuizen met oog op turfwinning, waartoe zij de Schipsloot lieten graven. Door geldgebrek strandde de onderneming.

Lees verder...

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

Veenhuizen dankt haar naam aan het buurtschap dat reeds in de 14e eeuw in het gebied was gevestigd. Omstreeks 1390 zou er een kapel zijn gebouwd, welke in de Tachtigjarige Oorlog werd verwoest. Vanwege het lokaal talrijk aanwezige veen werden in het midden van de 16e eeuw en in 1639-1652 plannen ontwikkeld om turf te winnen. Omstreeks 1550 kochten Johan van Ewsum en Reinold Burmania geheel Veenhuizen met oog op turfwinning, waartoe zij de Schipsloot lieten graven. Door geldgebrek strandde de onderneming. Ook de 17e-eeuwse poging van merendeels Hollandse beleggers slaagde niet, mede door tegenwerking vanuit de Staten van Groningen, die wateroverlast en concurrentie vreesden. Voor de verdeling van de gronden werd in 1639 een kaart opgemaakt, waarop het buurtschap Veenhuizen redelijk betrouwbaar is weergegeven. Hierop zijn enkele erven en wegen ingetekend, welke ook op 19e-eeuwse kaarten nog herkenbaar zijn. Het buurtschap lag tussen de Schipsloot en de grens met Florisland, op de overgang tussen de hogere veengronden en het lagere beekdal van de Slokkert. De erven lagen niet altijd waar de huidige boerderijnaam dat doet vermoeden.

De grens met Florisland is waarschijnlijk de schuine watergang, waarvan thans nog een deel resteert in het bos ten oosten van de Esweg. Vanuit het buurtschap liepen enkele wegen in merendeels noordelijke richting: een weg naar Een (voorloper van de Veenhuizerweg), een weg naar Norg (Oude Norgerweg), een weg door bos ‘Het Brul’ en de Tempelstukken (ongeveer aan het noordelijk einde van de Kerklaan) en een weg naar Westervelden (voorloper van de Norgerweg). Van de kaarsrechte Veenhuizerdijk, welke oorspronkelijk begon ter hoogte van de latere boerderij Stoomhoeve, resteert alleen het noordelijke deel (na de knik in de Oude Norgerweg tot de scherpe bocht richting de Veenhuizerbrug).

Bovenbeschreven situatie is nog herkenbaar op de ‘Franse Kaart’ uit 1812. Hierop zijn zes erven op enige afstand van elkaar weergegeven, omringd door enkele schuren of stallen, boomgaarden en erfbeplanting, bouwlanden en kampjes. In het verder redelijk boomloze landschap bevonden zich slechts enkele putten en vennen, vermoedelijk (deels) voortgekomen uit veenwinning.

Slideshow
Tekst

Bos

In het oude buurtschap Veenhuizen was bos schaars en was er sprake van een grotendeels kaal heide- en moerasgebied met uitzondering van de beplanting op erven, rondom kampen en langs wegen. Een bos van enige omvang was het Brul, dat in het beekdal (noordelijk van de latere joodse begraafplaats) lag. Bij het Groote Camper Erf lag een ‘kamp bosgrond’, zoals de verkoopakte uit 1822 vermeldde en op de kaart uit 1812 aan de oostzijde getekend is. Ook Het Pastoorserf en De Jachtweide behoorden volgens het koopcontract ‘boschgronden’, die minder goed te lokaliseren zijn.

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

Begraafplaats

Bij het oude buurtschap is sprake van een ‘Veenhuizer Kerkhof’ ter plekke van het later zo genoemde ‘Spaanse Kerkhof’. Deze plek is thans nog herkenbaar, maar niet meer direct als begraafplaats.

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1823-1859: Koloniën van Weldadigheid

Het beeld van buurtschap Veenhuizen wijzigde grootschalig nadat de Maatschappij van Weldadigheid haar oog op het gebied had laten vallen. Deze particuliere organisatie was in 1818 opgericht met oog op armoedebestrijding. De belangrijkste initiatiefnemer was generaal Johannes van den Bosch (1780-1844). Om armen een toekomst te bieden werd hen werk aangeboden in landbouwkoloniën, waar woeste heidegrond zou worden omgezet in vruchtbare landbouwgrond, gecombineerd met nijverheid als spinnerij en weverij om in het eigen textiel te voorzien.

Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Het beeld van buurtschap Veenhuizen wijzigde grootschalig nadat de Maatschappij van Weldadigheid haar oog op het gebied had laten vallen. Deze particuliere organisatie was in 1818 opgericht met oog op armoedebestrijding. De belangrijkste initiatiefnemer was generaal Johannes van den Bosch (1780-1844). Om armen een toekomst te bieden werd hen werk aangeboden in landbouwkoloniën, waar woeste heidegrond zou worden omgezet in vruchtbare landbouwgrond, gecombineerd met nijverheid als spinnerij en weverij om in het eigen textiel te voorzien. De eerste aankoop betrof landgoed Westerbeeksloot in de gemeente Vledder, waarop de eerste twee kolonies werden gesticht, later omgedoopt in ‘Frederiksoord’. In 1820 volgden aansluitend op Frederiksoord de koloniën Wilhelminaoord en Willemsoord. Dit waren nog ‘vrije koloniën’, in tegenstelling tot de ‘onvrije’ waar voor bedelarij gestraften naar toe konden worden gezonden. Hiertoe werd in 1819 de verlaten Ommerschans aangekocht en tot kolonie ingericht met een groot carrévormig gebouw zoals later ook in Veenhuizen zou komen. In 1822 werd in Veenhuizen grond gekocht om een strafkolonie te stichten. Deze onvrije koloniën werden geheel anders ingericht dan de vrije: ten behoeve van het toezicht werd de bevolking niet verspreid over individuele woningen, maar geconcentreerd in een ‘gesticht’, dat onder meer voorzag in huisvesting van bewakers, werkruimten en gescheiden slaapzalen voor mannen en vrouwen. In Veenhuizen zouden aanvankelijk met name weeskinderen en vondelingen worden geplaatst. Doordat de aantallen niet werden gehaald, werd al snel het Tweede Gesticht (en in 1843 ook het Derde Gesticht) bestemd voor bedelaars. Tevens zouden enkele arme gezinnen en gezinnen van oud-gedienden van leger en marine (veteranen) een plaats vinden.

In 1822 en 1825 volgden twee koloniën in de zuidelijke provinciën van het Koninkrijk der Nederlanden: Wortel en Merksplas.

Het buurtschap Veenhuizen was omstreeks 1820 voor een belangrijk deel in handen van de familie Tonckens. De eerste aankopen door de Maatschappij van Weldadigheid van deze familie vonden in november 1822 plaats. Dit betroffen het huidige Pastoorserf en het Groote Camper Erf (ter plekke van het huidige sterrenbos), alsmede een kwart aandeel in Florisland. De Jachtweide volgde in december 1822, het oude Pastoorserf in mei 1823, en het volledig eigendom van het oude Broeninger en Groninger Erf werd in maart 1825 verkregen.

Om bouwmaterialen te kunnen aanvoeren was het van belang om een goede vaarverbinding naar Veenhuizen te maken. Hiertoe werd in april 1823 gestart met het graven van een kanaal vanaf de Norgervaart, welke werd voorzien van klapbruggen en een begeleidende weg. De bouw van schutsluizen in 1837 maakte de vaarverbinding pas goed bruikbaar, maar kan ook van belang zijn geweest voor de waterhuishouding. De wijziging van het waterpeil door aanleg van de schutsluizen zal tot gevolg hebben gehad dat de aanliggende wijken uitgediept dienden te worden.

In mei-juni 1823 werden de bouwmaterialen voor het Eerste Gesticht aangevoerd en gestart met de bouw ervan. In december 1823 komen de eerste ‘arbeidershuisgezinnen’ aan, gevolgd in februari 1825 door de eerste wezen voor het Eerste Gesticht. In 1824 begon de aanbesteding van het Tweede en Derde Gesticht, zodat deze in respectievelijk 1825 en 1826 in gebruik konden worden genomen. Het Tweede Gesticht werd door bedelaars bevolkt, het Derde Gesticht door wezen. Aangezien de wezen in het Derde Gesticht minder geschikt waren voor landarbeid, werd hier in 1839 een op stoomkracht aangedreven katoenspinnerij gebouwd. Dienstwoningen en werkplaatsen zijn aanvankelijk binnen de drie gestichten gevestigd. Het kadastrale minuutplan uit 1832 geeft buiten de drie gestichten en hoeves de Nederlands Hervormde kerk met links daarvan een vrijstaande  woning (1825), de Rooms-Katholieke kerk met aangebouwde pastorie (1826), een molen (ter plekke van het latere ‘Maallust’), een langwerpig gebouw ten zuiden en een smederij ten noorden van het Tweede Gesticht aan. De aanwezigheid van gebouwen als de molen en smederij geven al aan dat verwerking van de eigen productie van belang was om in het onderhoud te kunnen voorzien, mede omdat aanvoer van levensmiddelen en materieel van buitenaf kostbaar zou zijn.

De ontginning van de veengronden werd systematisch aangepakt, waarbij ook de bodemgesteldheid een rol zal hebben gespeeld. Er zal sprake zijn geweest van vergravingen of bodemdaling, als gevolg van het verwijderen, verbranden of oxideren van veen. Aan de oostzijde van de gronden, achter het Eerste Gesticht, werd als grenssloot de ‘Leemwijk’ gegraven. Loodrecht op het Eerste Gesticht werd de Kolonievaart voortgezet als afwaterings- en transportkanaal. Haaks hierop kwam om de ca. 750 meter een ‘wijk’, zes in totaal. Overigens zijn de afstanden tussen de wijken niet overal gelijk: de onderlinge afstand tussen de Eerste en Tweede wijk is ongeveer 700 meter, terwijl deze tussen de Tweede en Derde ongeveer 720 meter en tussen de Derde, Vierde, Vijfde en Zesde ongeveer 750 meter bedraagt. De wijk als watergang zal ongeveer 5 à 6 meter breed zijn geweest.

Halverwege de Vijfde Wijk werd het Tweede Gesticht gebouwd en tegen de Zesde Wijk, ter plekke van het oude buurschap Veenhuizen, kwam het Derde Gesticht. De terreinen in het oostelijke deel zullen het best ontwaterd zijn geweest: hier lagen de grootste percelen en lag een veldweg halverwege tussen de Eerste, Tweede en Derde Wijk. Nabij het Eerste Gesticht, aan de Hoofdweg lag de eerste boerderij, Florisland, terwijl aan de Eerste en Tweede Wijk de andere vijf boerderijen van het Eerste Gesticht verrezen. In de geplande ontginning ten zuiden van de Kolonievaart, later ‘Kolonieveld’ of ‘Florisland’ genaamd, hebben nog twee boerderijen gestaan. Aan weerszijden van de wijken lagen paden; van dwarspaden was aanvankelijk amper sprake, alleen van veldpaden van het ene erf naar het andere. Bij de Vierde hoeve (van het Eerste Gesticht) begon de voorloper van de huidige Eikenlaan, met zuidelijk ervan gelegen de vaart tot aan Het Broeninger Erf (Vijfde hoeve van het Tweede Gesticht). De Eikenlaan liep door tot aan de Zesde Wijk en passeerde Vierde en Vijfde Wijk door middel van een klapbrug. Vervoer van goederen vond met name over water plaats. De belangrijkste landwegen waren de Hoofdweg en de Generaal van den Boschweg, ter ontsluiting van het Tweede Gesticht. Het Derde Gesticht was met de hoofdpoort gericht op de Zesde Wijk, maar zal met name ook via de Oude Norgerweg en Eikenlaan verbonden zijn geweest, bijvoorbeeld voor de kerkgang. De Eikenlaan stond ook bekend als ‘weg naar het kerkhof’.

De gronden aan weerszijden van de Derde, Vierde en Vijfde Wijk gingen tot het Tweede Gesticht behoren. Deze kregen overwegend smalle percelen. Het oude ‘Groninger Erf’ (later ‘Broeninger Erf’) en ‘Het Groote Camper Erf’ gingen als Vijfde en Zesde hoeve tot het Tweede Gesticht behoren. Aan de Derde, Vierde en Vijfde Wijk kwamen elk twee nieuwe boerderijen. Op de hoger gelegen voormalige es- en kampgronden van ‘Het Groote Camper Erf’ werd de begraafplaats ingericht (1831) en kwam later het sterrenbos (vóór 1885).

De gronden aan weerszijden van de Zesde Wijk en het noordelijk deel van de Vijfde Wijk kwamen aan het Derde Gesticht toe. Twee bestaande erven van buurtschap Veenhuizen, waaronder De Jachtweide, werden in gebruik genomen door het Derde Gesticht, terwijl aan de Zesde wijk vier en aan de Vijfde Wijk twee nieuwe boerderijen werden gebouwd. Het meest noordelijke deel hiervan, op de Veldminuut uit 1852 aangeduid als ‘Over de Aa’, later als ‘Bergveen’, zou nooit tot landbouwgrond worden ontgonnen, maar werd in de Tweede helft van de 19e eeuw met bos beplant.

Op wat resterende erfbeplanting van het buurtschap Veenhuizen na was het koloniegebied grotendeels kaal en leeg. Er zouden wel houtwallen zijn aangelegd, vanuit hun effect op het microklimaat van een perceel, maar het is de vraag of deze in het begin goed aansloegen. Uit enkele afbeeldingen en de Veldminuut uit 1852 blijkt dat bosaanplant vooralsnog uitbleef, maar er wel beplanting rondom de drie gestichten kwam (langs de grachten), eenzijdig langs de Hoofdweg en Generaal van den Boschweg en aan weerszijden van de Eikenlaan, Bergveenweg en de veldpaden die later de Meidoornlaan zouden gaan vormen. Ook het pad achter de Van den Boschhoeve (Tweede hoeve van het Tweede Gesticht), later Pastoor Smitslaan genoemd, zou een laanbeplanting krijgen en gaan fungeren als kerkenpad: een afkorting in de wandeling naar de kerk. Daarnaast waren enkele percelen ingericht tot kwekerij of moestuin, die omgeven werden door struweel en hagen, zoals later nog te herkennen zou zijn bij de gronden direct ten noorden van het Eerste Gesticht, ten zuidwesten van het Tweede Gesticht (rondom huidige parkeerterrein) en ten westen van het Derde Gesticht. Deze tuinen en landerijen werden omheind met eiken- en elzenhagen.

Bij de ontginning van de gronden liepen de kolonisten al snel aan tegen de onvruchtbaarheid van de schrale heidegronden. De grenzen van de mogelijkheden tekenden zich af in de bereikte aantallen: van de beoogde 60 hoeves te Veenhuizen werden er uiteindelijk 24 gerealiseerd, terwijl na zo’n 40 jaar nog ca. tweederde van de gronden braak lag. Aanvankelijk werd ingezet op de gebruikelijke benutting van vee- en secreetmest alsmede aanvoer van stadsvuil en kalk, later werd geëxperimenteerd met aanplant en onderspitten van brem. Pas na het gebruik van kunstmest vanaf ca. 1880 stegen de opbrengsten van het land aanzienlijk en kon worden gewerkt aan investeringen zoals vervanging van de verouderde boerderijcomplexen.

De bereikbaarheid over water en de waterhuishouding zullen om toevoeging van extra waterwegen hebben gevraagd, zodat in de periode tussen ca. 1835 en 1850 de Stoomwijk (ter ontsluiting van de stoomspinnerij), de Schipperswijk (ter ontsluiting van de veen- en houtkade en het latere Ambachtscluster ‘De Werf’) en de Pastoorswijk werden gegraven. Door aanleg van deze twee laatsten kon waarschijnlijk het begin van de Vierde Wijk tot aan de R.K.-kerk worden gedempt. Ten zuiden van de Kolonievaart kwam de Schaaphokswijk. In 1859 zou de Kolonievaart nog in westelijke richting worden doorgetrokken, om in Friesland aansluiting te vinden op de Haulerwiekster Vaort.

Voor de te werk gestelde joden werd in 1839 een synagoge gebouwd en een begraafplaats aan de Kerklaan ingericht.

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Vaarwegen en wegbeplanting

Ter ontsluiting van het gebied werd tussen 1823 en 1826 de Kolonievaart gegraven, die aan de oostzijde via de Norgervaart een aansluiting op de Drentse Hoofdvaart kreeg. Een goede, rechtstreekse vaarverbinding ontstond pas in 1837, toen vier schutsluizen gereed kwamen, die scheepvaart mogelijk maakte doch voorkwam dat de Drentse Hoofdvaart leeg liep. Haaks op de Kolonievaart kwamen om de 750 meter zes ‘wijken’: een vaarsloot om het land te ontwateren, mest naar het land te brengen en geoogste gewassen van het land te halen.

Wegbeplanting kwam in eerste instantie langs alle hoofdwegen, namelijk de Hoofdweg en Generaal van den Boschweg die werden verbeterd tot grindweg. Hierbij werd niet op de oever van de vaart of wijk geplant in verband met het gebruik van de weg als jaagpad. Het vervoer over de vaarten verliep namelijk meestal door middel van schuiten die door een paard of persoon vanaf het naastgelegen jaagpad met een touw werden voortgetrokken. De  wegen langs de (dwars)wijken kenden geen wegbeplanting. Onverharde kavelpaden als Pastoor Smitslaan, Meidoornlaan, Eikenlaan en Bergveenweg hadden wel aan weerszijden beplanting, hetzij als laanbomen hetzij als houtwallen om ook het drijven van schapen te geleiden.

Bos

Op de veldminuut van 1852 of de chromotopografische kaarten van 1850, 1864 en 1879 zijn vrijwel geen bossen weergegeven. In het kader van de zelfvoorzienendheid van de gestichten zal sprake zijn geweest van (kleinschalige) houtproductie. Zo zou er sprake zijn van eikenhakhout, ten behoeve van geriefhout en gebruik van de schors in de leerlooierij.  Ook is in het jaarverslag over 1833 sprake van ‘eenige duizende elzen potelingen’ bij het Eerste Gesticht en 31.000 elzen en 2.700 berken bij het Derde Gesticht, mede voor de aanleg van heggen ‘om en tusschen de hoeven’. Vermoedelijk betrof dit onder meer de bosstrook ten zuiden van de Kolonievaart die op het Kadastraal minuutplan uit 1832 is geregistreerd als ‘bosch/veen’.

Ook werden  rond de bouwlanden houtsingels aangeplant ten behoeve van beschutting (vasthouden warmte, breken van de wind). Op de kadastrale kaarten van ca. 1885 staan verschillende wallen en houtwallen aangegeven; zowel langs paden als op min of meer regelmatige afstand tussen de kavels. Deze waren destijds beplant met eiken-, berken- of elzenhakhout.

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Erfbeplanting boerderijen

De boerderijen kennen in de ontwikkeling van Veenhuizen een geleidelijke wijziging van karakter. Aanvankelijk lijkt er weinig aandacht voor erfbeplanting, aangezien in 1828 werd opgemerkt dat het doelmatig zou zijn geweest om ‘de huizen der kolonisten en boeren in den beginne met ijpen of populieren te omplanten, om daarvoor dezelve des zomers tegen den brandenden zonneschijn, en des winters tegen de hevige windvlagen te beschutten’. Vanaf de stichting door de Maatschappij van Weldadigheid was het de woning van een hoevenaar, maar bovenal de plaats van waaruit dagelijks de ploeg ‘verpleegden’ het land bewerkte. Deze functie behielden de boerderijen tot in de 20e eeuw, waarbij enkele meer afgelegen boerderijen verdwenen en er ook twee gingen dienen als verzamelplaats voor gereedschap en materieel.

De hoeves van de Maatschappij van Weldadigheid kenden vaak een vergelijkbare situering: aan de Eerste, Tweede, Derde en Zesde wijk lagen de hoeves aan de westzijde (behalve de Florishoeve), aan de Vierde en Vijfde wijk lagen de hoeves aan de oostzijde (behalve de pre-koloniale hoeves Pastoorserf, Jachtweide en Broeninger Erf). Daarbij lagen ze te midden van de te bewerken landerijen, die zo’n 42 hectare besloegen en die zich aan weerszijden van de wijk en ontsluitingsweg uitstrekten. Later zou op een plattegrond van een modelboerderij van het ‘interbellumtype’ (ca. 1920-1930) de voorgevel op het zuidoosten gericht zijn.

Naast de boerderijen was er sprake van andere agrarische bijgebouwen. Zo had elk gesticht een eigen schaapskooi ter beschikking, ten behoeve van productie van de noodzakelijke mest. Bij deze schaapskooien stond tevens een woning van de schaapsherder.

Buitenruimte gestichten

De drie gestichten hadden een vergelijkbare opzet. De carrévormige gebouwen hadden een grote binnenplaats, die in de loop der tijd ingericht is geweest als plantsoen, met opgaande bomen en/of als erf of werkruimte. Tussen de hoofdgebouwen en de gracht lag een buitenruimte met ontsluitingspad en enkele bijgebouwen. Aan de binnenoever van de gracht stond een enkele of dubbele bomenrij. Daarbuiten was geen beplanting aanwezig die aan de gestichtsgebouwen gerelateerd was, maar wel relatie had met de omliggende bijgebouwen en wegenstructuur.

Al in 1824 was sprake van een sieraanleg of plantsoen bij de gestichten, zoals een reisbeschrijving vanuit Groningen in de zomer van 1824 weergeeft: “Wanneer men de A-poort uitrijdt en over de zoogenaamde Drentsche Laan, bijlangs Peize, door Rhoon, Steenbergen en Een, dan komt men te Veenhuizen, over dezen weg slechts 5 uren gaans van Groningen verwijderd. Hier wordt thans naast de herberg [Jachtweide] een zeer groot gebouw gezet [Derde Gesticht], dat dienen zal ter huisvesting van 1000 of 1200 weezen en een aantal kolonisten. Een dergelijk gebouw is, een kwartier van daar verwijderd, reeds onder het dak [Tweede Gesticht], en een ander, een halfuur verder verwijderd, is reeds bevolkt [Eerste Gesticht]. Deze laatste stichting verdient vooral met belangstelling bezigtigd te worden. Het is een zeer groot, in het vierkant aangelegd gebouw, hetwelk van binnen eene ruimte heeft als onze groote markt, welke ruimte in het midden als een engelsche tuin is aangelegd, en aan weerszijden eene ruime speelplaats heeft, aan de eene zijde voor de jongens en aan de andere zijde voor de meisjens. Wanneer men bij het gebouw komt van de zijde van Veenhuizen, heeft men in het midden van den voorgevel eene groote poort, door welke men op de zoo even genoemde binnenruimte komt. Aan weerszijden van die poort is aan de buitenzijde de woning van den onderdirecteur, die van de boekhouders, de school, de winkel, de apotheek en zijn verder rondom de woningen der kolonisten; op de hoeken ziet men de bakkerij, de smederij, enz. Aan de binnenzijde zijn de eet- en slaapplaatsen der weezen, en op de zolders de werkzalen voor dezelve, en de magazijnen van bewerkte en nog te verwerkene stoffen. Rondom het gebouw ziet men het land, dat voor een jaar nog heide was, met het weligst groeijende koren bezet, binnen in hetzelve gezonde en te vredene menschen en kinderen, die te voren meestal met armoede en ellende te kampen hadden”.

Deze zogenoemde ‘Engelsche tuin’ zal uiteindelijk bij alle drie de gestichten aanwezig zijn geweest. Een tekening uit ca. 1825 van het Derde Gesticht geeft een beeld van een ‘frivool’ ingerichte binnenplaats met slingerpaadjes rondom perken waarin verschillende heesters en bomen staan, zowel naald- als loofhout.

Slideshow
Tekst

Directiewoningen

Aanvankelijk waren de directiewoningen, net als de andere dienstwoningen, opgenomen in het gestichtsgebouw, aan weerszijden van de hoofdpoort.

Begraafplaatsen

Na de bouw van de beide kerken in 1825-1826 werden ernaast begraafplaatsen ingericht, die in ieder geval in gebruik zullen zijn geweest tot de aanleg van de begraafplaats aan de Eikenlaan in 1831. Verplaatsing van de begraafplaatsen was ingegeven door een te hoge waterstand op de terreinen aan de Kerklaan. Van deze oude begraafplaatsen resteert weinig, al is de voormalige begraafplaats bij de R.K.-kerk thans nog een bosje achter de school.

De Joodse begraafplaats werd in gebruik genomen in 1842 en gesloten in 1862. Het betreft een klein rechthoekig perceel. Er resteert één zerk.

De begraafplaats aan de Eikenlaan, ookwel bekend als ‘het Vierde Gesticht’, bestond uit een vrijwel vierkant terrein, dat door eikenlanen in vieren werd verdeeld: links beambten, rechts ‘verpleegden’, achteraan de katholieken en vooraan de hervormden en andere levensovertuigingen. De hoofdentree bevond zich aanvankelijk aan de oostzijde, waar zich thans nog een klein ijzeren hekwerk bevindt, zodat eerst de grafvelden voor het personeel en daarachter de grafvelden voor verpleegden lagen.

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1859-1875: Rijkswerkinrichting onder Binnenlandse Zaken

Door financiële tegenvallers bij de Maatschappij van Weldadigheid was deze genoodzaakt de kolonie Veenhuizen in 1859 over te dragen aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit betekende onder meer dat de organisatiestructuur wijzigde, waarbij het personeel ambtenaar werd en van geschikte woonruimte diende te worden voorzien.

Lees verder...

Slideshow
Tekst

Door financiële tegenvallers bij de Maatschappij van Weldadigheid was deze genoodzaakt de kolonie Veenhuizen in 1859 over te dragen aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit betekende onder meer dat de organisatiestructuur wijzigde, waarbij het personeel ambtenaar werd en van geschikte woonruimte diende te worden voorzien. Zo kreeg de nieuw aangestelde directeur een luxe woonhuis aan de Kolonievaart, naast de N.H.-kerk (‘Klein Soestdijk’), en kregen de onderwijzers van het Derde Gesticht een eigen woning. In het kader van de discipline werd in 1860 aan de Oude Gracht het Cellengebouw opgeleverd en voor de ziekenzorg kwam er in 1867 een leprozenhuis. In 1874 werd de begraafplaats in zuidelijke richting uitgebreid.

Om het bewakend personeel te laten oefenen met bewapening werd in het Kolonieveld, aan het eind van het pad in het verlengde van de Tweede Wijk, een schietbaan aangelegd. In 1869 werd de zorg voor wezen en vondelingen afgestoten en werd het Eerste Gesticht aangewezen voor uitsluitend vrouwen.

Door de daling van het aantal ‘verpleegden’ was er niet genoeg arbeid beschikbaar om het land te bewerken. Om deze reden werden diverse landbouwgronden omgezet in productiebos, waarbij het hout in de werkplaatsen zou kunnen worden verwerkt. Hiertoe werd aan de Schipperswijk het ‘houtjesplein’ ingericht en werd Ambachtscluster ‘De Werf’ gesticht met timmerwinkel (1865), kuiperij (1865), smederij (1885), timmerloods (1888), scheepswerf (1892) en wagen- en meubelmakerij (1892). Ook bij de molen werden gebouwen toegevoegd, zoals  een graandrogerij (ca. 1860), zodat dit uitgroeide tot het later zo genoemde ‘Maallustcomplex’. Enkele meer afgelegen boerderijen (waar men dagelijks naartoe moest lopen) zullen in deze periode reeds zijn afgebroken, zoals de twee boerderijen in Florisland en ‘Het Groote Camper Erf’.

Het bos bestond voor een belangrijk deel uit (eiken)hakhout (op voormalige bouwlanden) en grotere percelen naaldhout ten zuiden van de Kolonievaart. Aan de noordzijde van het gebied, vanaf het beekdal van de Slokkert en rondom de Eikenlaan, kwamen meerdere bospercelen, alsmede aan het noordwestelijke einde van de Kerklaan, ten westen van de Zesde Wijk en in het eerder genoemde, nooit ontgonnen ‘Over de Aa’, tussen de Oude Norgerweg en het beekdal. In 1872 was zo’n 170 hectare bebost. 

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

Bosontwikkeling

Door een terugloop van het aantal verpleegden in de drie gestichten na 1856 werd ook het aantal beschikbare landarbeiders minder. De financiële situatie van de Maatschappij van Weldadigheid dwong ertoe het landbouwkundig systeem te herzien. Gevolg hiervan was dat een deel van de landerijen werd bestemd voor bosbouw, waarbij waarschijnlijk de voor landbouw minst geschikte of meest afgelegen percelen het eerst werden omgezet. Omstreeks 1858 werd begonnen met de strook direct ten zuiden van de Kolonievaart en op Florisland, enkele jaren later gevolgd door het bos te Bergveen (daarvoor ‘Over de Aa’ genoemd) aan de noordzijde van Veenhuizen. Mogelijk werd hiertoe reeds een aanvang gemaakt door de Maatschappij der Weldadigheid. Na de overname van Veenhuizen door het Rijk in 1859 zal de bebossing in ieder geval zijn doorgezet. Op voormalig bouwland, dat door de bemesting reeds voedselrijker was geworden, kwam met name eikenhakhout, op de schrale gronden werd naaldhout aangeplant. De bossen kregen een orthogonaal padenstelsel, dat in het begin van de 20e eeuw nog als laan was beplant. In 1872 was ca. 170 hectare bebost. Voor plantgoed waren diverse percelen als kwekerij bestemd, zoals westelijk van het (latere) zwembad. Bosbouwkundig is het beheer van bospercelen als hakhout of grootschalig opzetten van productiebos met naaldhout in die tijd zeer gebruikelijk.

Bankenbos

Het Bankenbos is een gevolg van de ontginning ‘Florisland’ door de Maatschappij van Weldadigheid uit de eerste helft van de 19e eeuw, welke naar het zich laat aanzien minder rendabel was. De middenas van de ontginning lag in het verlengde van de Tweede Wijk. De Schaaphokswijk werd enige jaren later toegevoegd, met aan het einde daarvan en aan de rand van de heide een grote schaapskooi. Met de aanleg van barakkenkamp Bankenbos na de Tweede Wereldoorlog werd het pad op de oostoever van de Schaapshokwijk verbeterd tot ontsluitingsweg (Bankenbosweg).

Na 1859 werd op ’Florisland’ bos aangeplant: op de noordelijke percelen hakhout, op het zuidelijke en oostelijke deel naaldhout. De oorspronkelijke ontginningsblokken van 375 meter werd onderverdeeld met bospaden en eventueel drainage-greppels. De paden langs de twee wijken en de bospaden werden allen beplant met laanbomen. Het perceel achter de Waterlossing, links van de middelste wijk (in het verlengde van de Tweede Wijk), werd ingericht als kwekerij.

Op de achterste naaldhoutpercelen tussen de middelste wijk en Schaaphokswijk liggen diagonale slingerpaden, die van vóór 1935 dateren. Hieruit blijkt dat ook deze bossen aan het begin van de 20e eeuw reeds een recreatief aspect kenden (voor de bewoners van Veenhuizen). Een deel van deze slingerpaden is thans nog aanwezig en herkenbaar aan de langs het pad gesitueerde loofbomen binnen naaldhoutbosvakken. Uit luchtfoto’s blijkt dat ook een deel van het bosvak nog diagonale stroken van afwisselend loof- en naaldhout kent.

Voor ca. 1940 was vrijwel al het hakhout reeds omgezet in regulier beheerd (eiken)bos. Door versobering van het beheer na de overdracht aan Staatsbosbeheer zijn na 1954 de meeste lanen verdwenen. 

Bergveen

De kern van het bosgebied ‘Bergveen’ is ontstaan vanuit de ontginning van het gebied ‘Over de Aa’ (met hoogveen) tot bosgebied, logischerwijs gelijktijdig met de overige bebossingen na 1859. Het gebied kreeg een onderverdeling kleinere bospercelen, waarbij het orthogonale padenstelsel als laan werd beplant.

Ook hier was aanvankelijk sprake van zowel hakhout als naaldhout, waarbij het hakhout meer aan de randen lag. De Oude Norgerweg en Hospitaallaan vormen de hoofdstructuren en zijn thans nog als laan aanwezig. Tussenliggende lanen en hakhout zijn vrijwel verdwenen, de padenstructuur en begreppeling zijn nog redelijk gaaf aanwezig. In het bos zijn tevens sporen van veenwinning, wallen (schaapsdriften) en voormalige erven te vinden.

Slideshow
Tekst

Buitenruimte gestichten

Omstreeks 1869 werden de gebouwen van de rijksinrichtingen kritisch bekeken en onder meer de ventilatie als problematisch aangeduid. Hierbij werd vooralsnog voor een pragmatische oplossing gekozen, namelijk het verlagen van het terrein en verwijderen van de beplanting op de binnenplaats. Het verwijderen van de bomen lijkt geen doorgang gevonden te hebben, vanwege hun bijdrage in het ‘verhogen van het levensgenot’ van de bewoners.

Later zou in het centrum van de binnenplaatsen van het Tweede en Derde Gesticht een ‘filtergebouw’ of drinkwatervoorziening komen, waaruit ook de functioneel-logistieke rol van de ruimte blijkt. Van de beplanting die omstreeks 1900 van de binnenplaats van het Eerste Gesticht resteerde is bekend dat het eik, iep en linde betrof.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Tuinen bij directie- en dienstwoningen

Omstreeks 1860 werden op de uiteinden van de gebouwenrij bij het Derde Gesticht twee directiewoningen gebouwd (Stoomweg 2 en Oude Norgerweg 7), waarvan de zuidelijke de belangrijkste was. Aansluitend was een tuin aanwezig.

Klein Soestdijk

Eén van de grootste siertuinen werd aangelegd bij de in 1859 gebouwde woning voor de hoofddirecteur. De woning zou later de bijnaam ‘Klein Soestdijk’ krijgen en toont zich als een kleine buitenplaats. Deze directeurswoning werd gebouwd in het jaar dat Veenhuizen werd overgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken, en staat daarmee aan het begin van de invoering van ambtelijke hiërarchie en bouw van dienstwoningen. In de tuin staat een omvangrijke bruine beuk. Aan de overzijde van de Kolonievaart werd een overtuin aangelegd in de vorm van een halve ovaal. Hierin zijn onder meer beuk, witte paardenkastanje, robinia, Hollandse linde, gewone esdoorn, gouden regen, hazelaar, Pontische rododendron en casterolieboom (Kalopanax septemlobus) aanwezig.

De positionering van het gebouw is kenmerkend voor de meeste directie- en dienstwoningen: in de breedte georiënteerd op de openbare weg, midden op het tuinperceel geplaatst, met rondom een weelderige en gedetailleerde tuinaanleg in sfeer van landschapsstijl met gebogen paden en bloem- en heesterborders, en aan de achterzijde voorzien van een ruime moestuin. Meestal werden de woningen rondom begrensd door een haag of greppel.

Begraafplaats

In 1874 werd de begraafplaats uitgebreid, waarbij de zuidelijke laan werd behouden en thans nog de scheidslijn tussen oude en nieuwe deel markeert. Hier kwam ook een baarhuisje.

Op de beide vakken aan de rechter zijde staat een grote treurbeuk. Links een grote rododendron. Rechtsachter op de uitbreiding staat een dubbele rij coniferen. Voorgenoemde beplanting is op de luchtfoto uit 1935 reeds herkenbaar.

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1875-1895: Rijkswerkinrichting onder Justitie

In 1875 werd Veenhuizen door het Ministerie van Binnenlandse Zaken overdragen aan het Ministerie van Justitie, als gevolg van de reeds ingezette wijziging naar een straf- en werkinrichting. Daarmee werd ook de vaste bouwmeester van Justitie bij Veenhuizen betrokken: de in 1870 als ingenieur en architect voor de gevangenissen benoemde J.F. Metzelaar (1818-1897) en na 1883 diens zoon W.C. Metzelaar (1848-1918).

Lees verder...

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

In 1875 werd Veenhuizen door het Ministerie van Binnenlandse Zaken overdragen aan het Ministerie van Justitie, als gevolg van de reeds ingezette wijziging naar een straf- en werkinrichting. Daarmee werd ook de vaste bouwmeester van Justitie bij Veenhuizen betrokken: de in 1870 als ingenieur en architect voor de gevangenissen benoemde J.F. Metzelaar (1818-1897) en na 1883 diens zoon W.C. Metzelaar (1848-1918). De eerste gebouwen van J.F. Metzelaar betreffen met name woningen voor specifieke beambten: koetsier, schaapsherder, veldwachter, hoofdonderwijzer, brug- en sluiswachter, veenbaas, etc. Voor het onderwijs van de kinderen van het personeel werden scholen gebouwd: een school op Oude Gracht 2 (1877), school Leerlust  aan de Generaal van den Boschweg (1892) en school Leerplicht aan de Hoofdweg 32 (1901).

Met name als gevolg van een reorganisatie van het nationale detentiewezen en justitiële apparaat in 1884 vonden in Veenhuizen diverse wijzigingen plaats. Bij het Eerste Gesticht werd in de periode 1885-1890 een rijkswerkinrichting gebouwd, bedoeld voor vrouwelijke gedetineerden. Bij het gereed komen in 1889 was de vrouwenafdeling echter verplaatst naar Leiden. Voor de bewaking werd bij het Tweede Gesticht in 1885 een Marechausseekazerne gebouwd en in 1893 werd een hospitaalcomplex toegevoegd. In 1891 werd de R.K.-kerk vernieuwd met vrijstaande pastorie.

Aan het watersysteem werd nog gesleuteld. De Kolonievaart werd in 1875 ten zuiden van het Eerste Gesticht omgelegd, zodat voortaan niet meer direct langs het gesticht werd gevaren. In 1878 werden vier schutsluizen gebouwd met bijbehorende sluiswachterswoningen: ‘schutsluis I’ ten zuiden van het Eerste Gesticht, een schutsluis aan het begin van de Vijfde Wijk, ‘schutsluis II’ ten oosten van de Zesde Wijk en ‘schutsluis III’ ten westen ervan. Langs de bospercelen ten zuiden van de Kolonievaart werd tussen ca. 1885 en 1887 een parallel aan het kanaal gelegen ‘waterleiding’ of ‘waterlozing’ gegraven, ter verbetering van de afwatering. Het noordelijke einde van de Derde Wijk en het deel van de Vijfde Wijk tussen Oude Gracht en Eikenlaan werden gedempt, terwijl de Tweede Wijk (vóór 1886) als ‘Tonkens Vaart’ werd doorgetrokken om Norg van een meer nabij gelegen vaarverbinding te voorzien.

Aan de weginfrastructuur wijzigde niet veel. Wel werd het wegtracé van de Hoofdweg en van de Generaal van den Boschweg, Oude Gracht, Eikenlaan en Oude Norgerweg tot aan Derde Gesticht verbeterd.

Een volgende serie dienstwoningen werd door W.C. Metzelaar gebouwd, waaronder bij het Eerste Gesticht (1887, Goudenregenplein), bij het Tweede Gesticht (1887, Oude Gracht 12-22) en tegenover het Derde Gesticht (1884, Oude Norgerweg 4-8).

Ook de boerderijen uit de periode van 1823-1832 behoefden vernieuwing, waarbij W.C. Metzelaar een specifiek ‘middenhuistype’ introduceerde. Deze werden omstreeks 1890 gebouwd ter vervanging van de hoeves 2, 4, 7 en 8 van het Tweede Gesticht en hoeve 2 van het Derde Gesticht. Hoeve 4 van het  Eerste Gesticht en hoeve 1 en 8 van het Derde Gesticht zullen juist niet zijn vernieuwd, omdat deze meer decentraal lagen.

De inzet van ‘verpleegden’ bij landarbeid en landontginning was vanaf de start als Kolonie van Weldadigheid moeizaam te noemen. In de vrije koloniën kon worden gesproken van meer gemotiveerde en geschikte landarbeiders, die in zekere zin open stonden voor ‘verheffing’. In Veenhuizen, als ‘onvrije’ kolonie, werden onder andere opgepakte bedelaars en wezen ondergebracht, die veelal juist door hun ongeschiktheid, of te jong om te werken, (nog) niet in de maatschappij functioneerden. Tot in de 20e eeuw zou dit in Veenhuizen parten blijven spelen, waarbij fabrieksarbeid reeds in de tweede helft van de 19e eeuw was ingezet als alternatief voor het werken op het land. Daarnaast speelde het probleem van voldoende toezicht; regelmatig ontsnapten ‘verpleegden’.

Een markant bos kwam naast de begraafplaats tot stand, in de vorm van een sterrenbos. Gezien de vormgeving zal er een recreatieve functie mee zijn beoogd, hoewel het op redelijk afstand van de bebouwing kwam te liggen.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Het sterrenbos

Een bijzonder bos in karakter en functie is het sterrenbos ten oosten van de begraafplaats. Het sterrenbos dateert van omstreeks 1885. Het bos kreeg direct bij aanleg een nadrukkelijke decoratieve structuur van paden en lanen. Deze aanleg zou gerelateerd zijn geweest aan de afscheidceremonie van overleden personeelsleden: ‘Het verhaal gaat dat men met de overledene een rondje door het sterrenbos liep alvorens de begraafplaats te betreden. Gewone ambtenaren werden één ronde rondgedragen, hogere ambtenaren twee ronden!’. De route en toegang tot het sterrenbos zal per gesticht verschillend zijn geweest: vanaf het Eerste Gesticht kwam men over de Esweg, vanaf het Tweede Gesticht over de Meidoornlaan en de laan naar het sterrenbos, en vanuit het Derde Gesticht over de Eikenlaan. Mogelijk hield de aanwezigheid van een iepenlaan direct langs de Esweg hiermee verband. De ceremonie zou na de Tweede Wereldoorlog niet meer hebben geplaatsgevonden.

De vorm van het lanenkruis is daarnaast te verklaren doordat een strook langs de Eikenlaan aanvankelijk niet met bos werd beplant (zodat de laan niet precies op de kruising tussen Eikenlaan en Esweg uitkomt), het pad tussen begraafplaats en sterrenbos waarschijnlijk afboog vanwege (restanten van) het Grote Camper Erf en de laan aansluiting vond op een dwarspad tussen de oude begraafplaats en de uitbreiding hiervan uit 1874. De noordoost-zuidwest georiënteerde laan kent een doorzicht op boerderij Het Groninger Erf (Kerklaan 56).

De vakken zijn verschillend beplant met eik, ander loofhout en naaldhout. De diagonalen van het kruisvormige pad zijn beplant met beuk.

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Erfbeplanting boerderijen

Uit tekeningen uit de periode 1880-1920 en de luchtfoto uit 1935 blijkt dat de woningen op het erf in ieder geval van een ‘decoratieve’ voortuin zijn voorzien. Deze lag tussen de openbare weg en het woongedeelte (en aangebouwde schuren in geval van middenhuistype). De omvang is mede afhankelijk van de ruimte tot aan de weg en het type boerderij. Daarnaast kende vanaf het begin elke hoeve een eigen moestuin voor het verbouwen van groenten. Een afzonderlijke boomgaard lijkt niet standaard of bij elke boerderij gesitueerd, maar (verspreid) op het erf of in de moestuin zullen ook fruitbomen aanwezig zijn geweest. Een erf was ongeveer 70 meter diep.

De indeling van het erf zal hoofdzakelijk functioneel zijn geweest, waarbij de bijgebouwen een voor de bedrijfvoering logische positie kregen. In de 19e eeuw leidde er bij erven ter hoogte van de latere Eikenlaan en Meidoornlaan een pad over het erf. Ook de vorm van de voortuin, met schuine hoeken, werd afgeleid van de logistieke bewegingen op het erf. De beplanting bevond zich hoofdzakelijk aan de randen (ter beschutting): een haag en/of wegbeplanting aan de voorzijde, hoger opgaand (gerief)hout aan weerszijden en lage of meer onderbroken beplanting aan de achterzijde. De locatie van de moestuin zal mogelijk ook zijn bepaald door de bodemgesteldheid.

Slideshow
Tekst

Dienstwoningen

De grote bouwopgave volgde na 1884, toen de Gestichtenwet tot stand kwam en de aanwijzing tot Rijkswerkinrichting organisatorische consequenties had. Elk gesticht kreeg een eigen directeur en meerdere adjunctdirecteuren, die ieder een eigen woning behoefden. Ook in de tuin werd de organisatorische hiërarchie weerspiegeld, waarbij een directeurswoning of woning van de hoogste categorie een bruine beuk kreeg. Voor het tuinonderhoud werden verpleegden ingezet, waarbij elke functie recht had op een vast aantal uren. Ieder huis had één dag per week een vaste tuinman tot haar beschikking voor onderhoud aan de sier- en moestuin bij de dienstwoning. Dit tuinonderhoud door ‘verpleegden’ zal tot in de jaren 60-70 hebben voortgeduurd. Voor de beplanting in de tuinen kon gebruik worden gemaakt van het overschot op de kwekerijen, waaronder veel eenjarige sierbloemen.

Uit de situatietekeningen door W.C. Metzelaar spreekt een grote gedetailleerdheid van de tuinen, met verfijnde sieraanleg in de vorm van gebogen of ronde tuinpaden, ovale of niervormige bloemperken, heestervakken en randbeplanting. De getekende inrichting kenmerkte zich door een sjaboolmatige gelijkheid, en toch was elke tuin net even anders in vorm en inrichting. Dubbele woningen (twee-onder-eenkap) kenden een symmetrische tuinindeling, ter weerspiegeling van de gelijkheid. Ook de doorlopende hagen op de perceelsgrenzen gaven een beeld van eenheid. Doordat de tuinen als één geheel waren ontworpen leek het één woning te betreffen, wat het aanzien verhoogde. De vrijstaande woningen of villa’s kenden juist geen symmetrische aanleg, maar wel een evenwichtige verdeling van perken aan weerszijden van het huis en hoger opgaande beplanting aan de zijkanten. Aan het begin van de 20e eeuw vormden de frequent aanwezige veranda’s en pergola’s een verbinding tussen gebouw en tuin.

De dienstwoningen lagen op grote percelen, die tussen de ca. 55 en 130 meter diep waren. Naast de siertuin en achterliggende grote moestuin kenden woningen vrijwel altijd een gazon als was- en bleekveld. De percelen waren afgebakend met hagen en/of greppels. De hagen zouden hoofdzakelijk uit liguster hebben bestaan en mogelijk ook uit beuk.

De verfijnde inrichting, zoals Metzelaar deze tekende, lijkt zo’n 20 à 30 jaar later alweer vrijwel verdwenen. Mogelijk was de benodigde mate van onderhoud uiteindelijk niet haalbaar en/of beïnvloed door persoonlijke voorkeur en mogelijkheden van de bewoners.

Parken

Ook bij de gestichten waren omstreeks 1890-1900 parken aangelegd, mogelijk vooral bedoeld voor het verpozen door personeel. Bij de dienstwoningen uit 1887 op het Goudenregenplein lag over de gehele breedte een hertenkamp met een eenvoudige inrichting. Aan de westzijde lag een kleine waterpartij met eiland, waarop een treurbeuk stond die thans nog aanwezig is op de parkeerplaats.

Bij het Tweede Gesticht lag de parkaanleg met name rondom het Nieuwe Tweede Gesticht (Esserheem), aansluitend op de laan naar het Leprozenhuis en de tuinen rondom het Hospitaalcomplex.

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1895-1940: Institutionalisering als gevangenisdorp

In het steeds verder op detentie gerichte systeem behoefden ook de gestichtsgebouwen vernieuwing, hetgeen leidde tot de grootste bouwgolf in de ontwikkelingsgeschiedenis van Veenhuizen. In 1895 werd begonnen met een nieuw complex bij het Tweede Gesticht: Nieuw Veenhuizen II, later Esserheem.

Lees verder...

Slideshow
9 afbeeldingen.
Tekst

In het steeds verder op detentie gerichte systeem behoefden ook de gestichtsgebouwen vernieuwing, hetgeen leidde tot de grootste bouwgolf in de ontwikkelingsgeschiedenis van Veenhuizen. In 1895 werd begonnen met een nieuw complex bij het Tweede Gesticht: Nieuw Veenhuizen II, later Esserheem. Aan de zuidzijde lag de ontsluiting van het nieuwe complex aan de Meidoornlaan, terwijl aan de andere zijden, buiten de gracht, een plantsoenstrook werd ingericht. Vijf jaar later werd het Eerste Gesticht afgebroken en vervangen door Nieuw Veenhuizen I, later Norgerhaven. In 1925 werd het Derde Gesticht afgebroken.

De reeks dienstwoningen aan de Hoofdweg, Generaal van den Boschweg, Meidoornlaan en Hospitaallaan werd onder leiding van W.C. Metzelaar voortgezet. Ter plekke van de zuidelijke helft van het oude Eerste Gesticht kwamen omstreeks 1901 zeven dubbele dienstwoningen, gegroepeerd rondom twee plantsoenen. Wat betreft de boerderijen werd naast De Jachtweide een nieuwe boerderij gebouwd, De Stoomhoeve (ca. 1890-1905), en werd hoeve 7 van het Derde Gesticht vervangen (ca. 1900). Voor bezoekende ambtenaren werd in 1901 op de hoek van de Hoofdweg en Generaal van den Boschweg het ‘Directiehotel’ of ‘Excelsior’ gebouwd.

Na de Eerste Wereldoorlog werd door de opvolgers van W.C. Metzelaar, J.G. Robbers en S. Wijn, in de periode 1925 - 1930 hoeves 1, 2, 3 en 6 van het Eerste Gesticht, hoeves 1, 3 en 5 van het Tweede Gesticht, hoeves 4, 5 en 6 van het Derde Gesticht vervangen door nieuwbouw.

Nieuwe voorzieningen werden toegevoegd, zoals een elektriciteitscentrale (1912), verenigingsgebouw (1922), School ‘met de bijbel’ (1928), brandweerkazerne (1925) en zwembad (1936). De infrastructuur werd verder verbeterd door verharding van het westelijk deel van de Meidoornlaan, zuidelijk deel van de Kerklaan, de Norgerweg en zuidelijk deel van de Limietweg, alsmede de aanleg van de Oosterwoldseweg.

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

Bos

Rond 1900 zou ook de Nederlandse Heidemaatschappij betrokken zijn geweest bij ontginningswerkzaamheden. Tussen ca. 1900 en ca. 1930 zou geen uitbreiding van ontginningen of bossen plaatsvinden. Vermoedelijk was het landschap van Veenhuizen in die tijd het meest open, doordat houtwallen waren geruimd. Pas in de periode 1935-1945 (topografische kaart 1954) vond een geringe uitbreiding van het bos plaats: een strook ten westen van de Oude Norgerweg/Bergveen, enkele percelen ten zuiden van de Waterlossing en rondom aansluitend op het Bankenbos, en (grotendeels buiten huidig onderzoeksgebied) een groter bos met spinnenwebvormig padenstelsel rondom een centrale uitkijktoren (Belvedère). Vermoedelijk vond dit reeds onder leiding van Staatsbosbeheer plaats, die in ieder geval na de Tweede Wereldoorlog het beheer over de bossen in Veenhuizen zou overnemen. Voor de bebossing waren afzonderlijke kwekerijen ingericht.

Boerderijen

De functie van ‘bedrijfswoning’ zal geleidelijk zijn toegenomen, in ieder geval met de privatisering van de boerderijen in de 20e eeuw. Dit kan ook in de architectuur worden gezien: bij het middenhuistype is de woning nog ingeklemd tussen de twee schuren, bij het interbellumtype is deze op de kop van het gebouw gelegen met duidelijk afwijkende dakvorm.

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

Buitenruimte nieuwe gestichten

Op de binnenplaatsen van de twee nieuw gebouwde gestichten kwam een meer formele inrichting van een plein met kruisvormig padenstelsel en vier vlakken waarin bomenrijen werden geplant.

Buitenruimte bijzondere voorzieningen

Tot de werktaken van de ‘verpleegden’ behoorden onder meer het onderhoud van plantsoenen en tuinen. Na de Tweede Wereldoorlog zou er sprake zijn van een afzonderlijke plantsoenendienst, tot in de jaren 90 de gemeente het beheer overnam. Deze plantsoenendienst bestond uit groepjes van verpleegden of gedetineerden met een opzichter en werkten op verschillende plekken in het dorp, zowel openbaar groen als rondom de kerken, op de begraafplaats, in de woonwijken, bij de ijsbaan, rondom de scholen en bij de sportvelden. Met name instelling Bankenbos leverde werklieden voor de plantsoenendienst. Aangezien er voldoende mankracht was, was het groenonderhoud doorgaans piekfijn verzorgd. Voor het plantgoed werd de kwekerij aan de Hoofdweg (nr. 82) naast het zwembad gebruikt.

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

Tuinen bij directie- en dienstwoningen

Bij het Tweede Gesticht werd in 1895 directiewoning Arbeid Adelt gebouwd (Meidoornlaan 67). De woning was de eerste in een rij die op de Meidoornlaan werd georiënteerd. De tuin werd van de omgeving afgescheiden door hagen. Aan het huis was aan de westzijde een pergola gezet. De woning werd in ca. 1985-1990 gesloopt en van de tuinaanleg resteert thans nog een bruine beuk, treurbeuk, hulst en rododendron (tussen Oude Gracht en parkeerplaats).

In 1901-1902 volgde de villa Heidezicht (Hoofdweg 2) met een afzonderlijke situering ten zuiden van het Werkgesticht (bij het Eerste Gesticht), georiënteerd op de Kolonievaart. Het driehoekige perceel kende aan de noordzijde een rechthoekige moestuin en rondom de woning een sieraanleg.

Ook andere woningen behoorden tot de hoogste categorie, als meest voorname dienstwoningen: dokterswoning Humaniteit (1901, Hoofdweg 26), adjunct-directeurswoning Ruimzicht (1904, Gen.v.d. Boschweg 6), pastorie R.K.-kerk (1906-1907, Kerklaan 8), apothekerswoning Nauwgezet (1908-1910, Hoofdweg 150), domineeswoning Geestkracht (in 1909 gebouwd als ‘Landbouw’, Hoofdweg 148), en mogelijk ook de thans verdwenen woning van de hoofdonderwijzer (1876-1877, Hoofdweg 4) en pastorie N.H.-kerk Zegenrijk (1886-1887, Hoofdweg 108).

De directiewoningen zouden volgens overlevering allen een bruine beuk in de tuin hebben gekregen. Deze is thans nog aanwezig op het perceel van Heidezicht, bij het Verenigingsgebouw, in de tuin en overtuin van Klein Soestdijk, in het parkje tegenover Geestkracht, bij de R.K.-pastorie, bij het directiehotel, het perceel van Arbeid Adelt en in de tuin achter Oude Norgerweg 7. Ook de Wilhelminaboom ter plekke van de voormalige bakkerij is een bruine beuk.

Naast de bruine beuk en andere parkbomen werden de woningen van de notabelen rijkelijk voorzien van sierheesters als rododendron.

Parken

In het Kraaienbos tussen de Oude Asserstraat en de Kolonievaart, waar in de rand ook de directeurswoning Heidezicht en de sluiswachterswoning lagen, was reeds vóór 1901 een parkje ingericht. Dit bestond uit een slingerend padenstelsel, een laan en een vijver met bergje. Dit bergje (en de vijver waaruit de grond kwam) zou zijn opgeworpen voor een brandtoren. Om het geheel een aantrekkelijk aanzien te geven zou ook rododendron zijn aangeplant bij de vijver. Op de topografische kaart, uitgegeven in 1929, staat bij dit bergje ‘Uitkijktoren’ aangegeven. Toen de bossen ten zuiden van de Kolonievaart te hoog werden voor het benodigde uitzicht, werd een nieuwe brandtoren in het Belvederebos opgericht.

Ten zuiden van de Kolonievaart, tegenover de woning ‘Geestkracht’ zou in 1936 een parkje zijn ontstaan. Het kende een vergelijkbare vorm en positie als de overtuin van Klein Soestdijk. Het parkje zou zijn aangelegd nadat de Kolonievaart werd uitgebaggerd en de vrijgekomen bagger op het terrein van de ‘Kweek’ werd gestort, alwaar op 7 juli 1937 een eik werd geplant ter ere van het huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bernhard.

Tussen de dienstwoningen uit 1901 aan de Oude Asserstraat en Plantsoenstraat was een park gecreëerd, in karakter verwijzend naar tuinstadwijken die elders voor werknemers werden aangelegd. Daarbij lag dit wijkje tussen het Kraaienbos en het Goudenregenplein met hertenkamp.

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1940-1990: Ontvlechting van het penitentiaire landschap

Met de overname door het Ministerie van Justitie was de functie van de gestichten in Veenhuizen al geleidelijk gewijzigd. Aanvankelijk was nog steeds sprake van ‘verpleegden’. Na de Eerste Wereldoorlog kwamen de eerste ‘gevangenen’, later ook dienstweigeraars. Het belang van bewaking werd groter; in 1953 kwamen voor het eerst tralies voor de ramen. Naast de marechausseekazerne kwam in 1950 de kazerne van de Gestichtswacht. Ten zuiden van het Eerste Gesticht, op het Kolonieveld werd in 1948 barakkenkamp ‘Bankenbosch’ opgericht voor de plaatsing van dienstplichtigen die weigerden naar Nederlands Indië te gaan. Op het Kolonieveld, in het verlengde van de Kerklaan, werd IJsbaan De Kweek ingericht.

Lees verder...

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

Met de overname door het Ministerie van Justitie was de functie van de gestichten in Veenhuizen al geleidelijk gewijzigd. Aanvankelijk was nog steeds sprake van ‘verpleegden’. Na de Eerste Wereldoorlog kwamen de eerste ‘gevangenen’, later ook dienstweigeraars. Het belang van bewaking werd groter; in 1953 kwamen voor het eerst tralies voor de ramen. Naast de marechausseekazerne kwam in 1950 de kazerne van de Gestichtswacht. Ten zuiden van het Eerste Gesticht, op het Kolonieveld werd in 1948 barakkenkamp ‘Bankenbosch’ opgericht voor de plaatsing van dienstplichtigen die weigerden naar Nederlands Indië te gaan. Op het Kolonieveld, in het verlengde van de Kerklaan, werd IJsbaan De Kweek ingericht.

In de jaren 50 en 60 werden de wegen verbeterd. De Hoofdweg werd omstreeks 1955 afgekort en met een bocht langs de Kolonievaart geleid, waarmee het bochtige parcour langs het Eerste Gesticht buiten de hoofdroute kwam te liggen. De Eerste, Tweede, Derde en Vierde Wijk werden geheel of gedeeltelijk gedempt. Ook de Stoomwijk en Schipperswijk werden (deels) gedempt of afgedamd.

Wat betreft woningbouw kwamen omstreeks 1948 meer verspreid over het gebied enkele clusters van dienstwoningen, in rijtjes van vier woningen op smalle kavels (nog steeds met achterliggende moestuin), aan Dominee Germsweg (3-9), Oude Norgerweg (9-15), Eikenlaan (12-18), Limietweg (13-19 en 23-29). Deze waren met name bedoeld als huisvesting van de benodigde landarbeiders op de boerderijen, toen hiervoor de ‘verpleegden’ en gedetineerden niet meer werden ingezet. Omstreeks 1953 werden ten zuiden van de Kolonievaart een cluster van zeven dubbele woningen gebouwd: Hoofdweg 5-31. Nadien werd alleen nog in woonwijken nieuwe burgerwoningen gebouwd, zoals aan de Mentropweg (ca. 1974) en noordelijk daarvan, ten oosten van de Kerklaan (1981). Deze behoefte aan extra (dienst)woningen was mede een gevolg van de bouw van een munitiecomplex en kantoor van het Ministerie van Defensie aan de Norgerweg omstreeks 1979. De boerderijen ter plekke werden afgebroken: hoeves 3 en 5 van het Eerste Gesticht. In de jaren 70 en 80 werden woningen in de directe nabijheid van de gevangeniscomplexen ontruimd, met oog op de veiligheid. De woningen aan het Goudenregenplein, directievilla Heidezicht en een reeks woningen aan de Meidoornlaan werden omstreeks 1985-1987 afgebroken. Andere in onbruik geraakte boerderijen als hoeve 2 van het Eerste Gesticht, hoeves 3 en 7 van het Tweede Gesticht en hoeve 1 van het Derde Gesticht werden geamoveerd, hoeve 6 van het Eerste Gesticht brandde af.

Terwijl Veenhuizen lange tijd één eigendom was, werden na de Tweede Wereldoorlog bezittingen afgestoten. In 1954 verkocht het Ministerie van Justitie tweederde van de landerijen: het bos werd overgedragen aan Staatsbosbeheer en de landbouwgrond met een deel van de boerderijen kwam in handen van de Dienst der Domeinen. Er vond vrijwel geen uitbreiding van bos meer plaats en in het kader van kostenbezuiniging werden lanen opgeruimd, hakhout omgezet in regulier productiebos en monoculturen van naaldhout ingeplant. Wel werden in de jaren 50 in het westelijke en zuidwestelijke deel van het gebied nog gronden ontgonnen en kwamen aan de Bieuwweg en aan de Oosterwoldseweg-Drentseweg nieuwe boerderijen. Deze kenden echter geen relatie meer met het oorspronkelijke stelsel van Veenhuizen.

De overdracht aan Domeinen betekende een gelijktrekking van de agrarische bedrijfsvoering met andere bedrijven in Nederland, met bijbehorende schaalvergroting en ontwatering. Voor die ontwatering was het nodig geweest om de wijken te dempen, waarmee het karakteristieke vaartensysteem met bruggen verdween. De hermetische afsluiting van de gevangeniscomplexen Norgerhaven, Esserheem en Bankenbosch in 1974 had tot gevolg dat er geen ‘verpleegden’ meer buiten de gevangenissen werkten en de organisatorische verbinding tussen gestichten en omliggende landerijen wegviel. Wonen in de directe omgeving van de gevangenissen werd als onwenselijk gezien, zodat woningen bij Esserheem en Norgerhaven werden gesloopt of ontruimd. Veenhuizen werd geleidelijk een ‘gewoon’ Drents dorp en landschap. Het autarkische karakter verdween, de gemengde agrarische bedrijven specialiseerden zich, Justitie concentreerde zich in Norgerhaven, Esserheem en Bankenbosch, en vanaf 1981 vond een geleidelijke openstelling van Veenhuizen plaats voor algemeen publiek.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Nieuwe boerderijen

Het cluster van boerderijen op de kruising van Bieuwweg en Haulerweg is na de Tweede Wereldoorlog tot stand gekomen, buiten de context van de gestichten of het gevangeniswezen. De ruimtelijke situering van de erven in een verspringing van de ontsluitingsweg (Bieuwweg) is markant en esthetisch interessant.

Kwekerij

In de jaren 70 zou ook achter dienstwoningen Hoofdweg 5-31 een kwekerij voor bomen en heesters (o.a. coniferen) voor in de plantsoenen in gebruik zijn genomen.

Woonwijk

Vanaf de vestiging van de Maatschappij van Weldadigheid in Veenhuizen vormden de drie gestichten de centra, waarin aanvankelijk werd gewoond binnen de grachten, in de gestichtsgebouwen, en later in dienstwoningen die met name langs de Hoofdweg, Generaal van den Boschweg, Hospitaalweg en Meidoornlaan werden gebouwd. Toen midden jaren 1970 de overgang naar gesloten strafgevangenissen voltrok, werd wonen nabij de strafinrichtingen minder aantrekkelijk en wenselijk. Mede door de komst van defensiepersoneel kwam een nieuwbouwwijk aan de Kerklaan tot stand, halverwege en op afstand van het Eerste en Tweede Gesticht. De dienstwoningen tegenover Esserheem en ten westen van Norgerhaven werden nadien gesloopt.

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Wilhelminalinde

Na de sloop van de bakkerij aan de Oude Gracht omstreeks 1955 bleef de voormalige tuin openbaar groen. In 1948 werd hier een Wilhelminalinde geplant.

Begraafplaats

In de tweede helft van de 20e eeuw werd de begraafplaats gerenoveerd en verdween op het oude deel het kruis van eikenlanen en werden zuiltaxussen langs het midden- en zijpaden gezet. De begraafplaats is thans nog in gebruik en wordt beheerd door de gemeente Noordenveld.

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

na 1990: Waardering van het verleden

In de laatste drie decennia is de erkenning van de bijzondere situatie van Veenhuizen een belangrijk aspect. In het voormalige Tweede Gesticht, het enige gestichtsgebouw dat uit de periode van de Maatschappij van Weldadigheid resteert, vestigde zich het Nationaal Gevangenismuseum. Veel gespecialiseerde gebouwen kregen een herbestemming, zoals het hospitaalcomplex en het Maallustcomplex. Bij Norgerhaven en Esserheem kwamen nieuwe gebouwen voor o.a. administratie, ontvangst, arbeid of specifieke detentiegroepen.

Lees verder...

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

In de laatste drie decennia is de erkenning van de bijzondere situatie van Veenhuizen een belangrijk aspect. In het voormalige Tweede Gesticht, het enige gestichtsgebouw dat uit de periode van de Maatschappij van Weldadigheid resteert, vestigde zich het Nationaal Gevangenismuseum. Veel gespecialiseerde gebouwen kregen een herbestemming, zoals het hospitaalcomplex en het Maallustcomplex. Bij Norgerhaven en Esserheem kwamen nieuwe gebouwen voor o.a. administratie, ontvangst, arbeid of specifieke detentiegroepen.

In 1994 werden de gronden van de Dienst der Domeinen ingebracht bij de ruilverkaveling, waarbij een belangrijk deel van de heidegronden in handen kwam van Natuurmonumenten. Ook kwam steeds meer grond in handen van particulieren. Het markante verleden van Veenhuizen inspireerde planvormers bij de landinrichtingsdienst, waarbij landschapsarchitect Harry de Vroome een plan ontwikkelde. Veenhuizen werd vanuit diens oorspronkelijke integrale opzet beschouwd als ‘landgoed’ met bebouwingskernen, lanen, bossen en landerijen.

Op basis van de ‘Visie Veenhuizen 2010’ door Stuurgroep Veenhuizen en de uitwerking ‘Ontwikkelprogramma Veenhuizen’, beiden uit 1992, is in de jaren 90 gewerkt aan de waterbeheersing, verkaveling en landschapsontwikkeling. Wat betreft dit laatste onderwerp is in 1994 een plan voor de Landschapsontwikkeling uitgebracht. Hierin kwamen onder meer aan de orde:

  • herstel van lanen langs de zes wijken en Bieuwweg, zoveel mogelijk met 5 rijen bomen (2 aan één zijde, 3 aan andere zijde) en 2 à 3 rijen langs Bieuwweg;
  • herstel ontbrekende stukken beplanting langs Hoofdweg;
  • dubbelzijdige beplanting langs het buitenste carré rond het Tweede gesticht en aanbrengen zandpad langs dit carré waar deze ontbreekt;
  • aanvullen bomen langs Oude Gracht (lindes);
  • herstel/hergraven Derde Wijk t.b.v. hydrologische en ecologische verbinding van Fochtelooërveen en beekdal, met natuurvriendelijke oevers;
  • spontane bosopslag in een gebied ten noorden van de Eikenlaan.

In het plan werd uitgegaan van een visueel-ruimtelijke, geleidelijke overgang van ‘cultuurlijk’ naar ‘natuurlijk’ landschap van zuid naar noord, behoud van het mozaïekpatroon van bossen en open ruimten, en behoud van het verschil in openheid tussen zuid- en noordzijde.

Voor verbetering van de ontsluiting werd rond de kern van het Tweede Gesticht de Laan Weldadigheid aangelegd, welke bewust los van historische structuren werd gesitueerd en niet van begeleidende beplanting werd voorzien. Van de boerderijen werd hoeve 2 van het Derde Gesticht afgebroken en kwamen er twee nieuwe moderne boerderijen aan Laan Weldadigheid en Esweg bij. Langs de Esweg werd de Derde Wijk (deels) gereconstrueerd, ter hoogte van de nieuwe wijken aan de Kerklaan werd de Vierde Wijk gereconstrueerd, en ter hoogte van de bebouwing aan de Hospitaallaan werd de Vijfde Wijk gevisualiseerd door bassins of wadi’s. In het beekdal van de Slokkert, waarvan de loop in de jaren 50 van de 20e eeuw grotendeels was gekanaliseerd, vond in 2013-2014 een beekherstelproject met hermeandering plaats.

Slideshow
Tekst

Bosaanplant

Pas aan het einde van de 20e eeuw (jaren 90) werden in het kader van natuureducatie en bos-ontwikkeling enkele percelen omgezet in bos, zoals ten noordoosten van de Esweg en tussen Esserheem en Kerklaan. Deze laatste werd aangeplant in het kader van boomplantdag door de kinderen uit Norg, tezamen met leden van de gemeenteraad, en wordt ook wel het Kinderbos genoemd.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst