Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Nieuwstad

De onderzochte locatie ligt aan de oostrand van het stadsdeel Nieuwstad. Tussen 1191 en 1196 ontving Zutphen stadsrechten. Omstreeks 1250 stichtte graaf Otto II van Gelre en Zutphen aan de noordkant van de stad, aan de overzijde van de Molenbeek (Berkel) een nieuwe stad: de Nieuwstad. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Nieuwstad
De onderzochte locatie ligt aan de oostrand van het stadsdeel Nieuwstad. Tussen 1191 en 1196 ontving Zutphen stadsrechten. Omstreeks 1250 stichtte graaf Otto II van Gelre en Zutphen aan de noordkant van de stad, aan de overzijde van de Molenbeek (Berkel) een nieuwe stad: de Nieuwstad. De nieuwe nederzetting kreeg een heldere planmatige opzet met haaks kruisende straten die op de poorten en torens in de stadsmuur uitkwamen. Deze bakstenen muur is in de jaren 1312-1325 gebouwd ter plaatse van een aarden wal die tot dan toe de stad verdedigde. In 1272 is er voor het eerst sprake van een eigen parochiekerk. In de stadsmuur van de Nieuwstad waren twee poorten aangebracht, de Nieuwstadspoort aan het einde van de Dieserstraat en de Olypoort aan het einde van de Gasthuisstraat. Verder waren in de muur zeven halfronde waltorens en twee overhoeks geplaatste vierkante hoektorens opgenomen.

stadsmuur, poorten en torens
In 1312 werden de grafelijke Nieuwstad en de vrije stad Zutphen samengevoegd en werden beide stadsdelen verbonden met waterpoorten over de Berkel. De straten die de noord-zuid lopende Dieserstraat kruisen liepen aan de oostzijde dood op torens in de stadsmuur. De toren aan het eind van de Geweldigershoek is nog tot de helft bewaard gebleven en werd in 1991 gereconstrueerd. De volgende toren aan het eind van de Tengnagelshoek is deels bewaard onder de erker van de voormalige pastorie. Deze toren en het huis dat er tegenaan stond werden in de middeleeuwen aangeduid als ‘de Mesekouw’ en later ‘het Leidack’. De daarop volgende toren, de Reinmakerstoren, werd in 1854 gesloopt en in 1999 opgegraven. De contouren zijn in het plaveisel van de Isendoornstraat opgenomen.
Het baksteenformaat van de vroegste fase van de stadsmuur bedraagt 28-28,5 x 13-14 x 7-7,5 cm met een tien-lagenmaat van 85-88 cm. Buiten de stadsmuur lag een brede stadsgracht, met daarin een brede aarden wal, daterend uit de veertiende eeuw.

De stedelijke vestingwerken werden in de vroege zeventiende eeuw voorzien van een uitgebreide ring, opgebouwd uit wallen, bastions, ravelijnen en hoornwerken. Binnen dit stelsel bleven de middeleeuwse gracht en stadsmuur gehandhaafd. In de achttiende eeuw raakte de muur in verval nadat deze door de buitenwerken van Menno van Coehoorn onnodig was geworden. Na 1820 werd de muur grotendeels afgebroken.

Tegen de noordelijke stadsmuur stond ten oosten van de kruittoren het Isendoornklooster of het Maria Magdalenaconvent. Dit vrouwenconvent werd in het begin van de vijftiende eeuw gesticht. Na de reformatie kregen de laatste bewoonsters een stedelijk pensioen en kon de stad over deze locatie beschikken.

In 1619 werd er een nieuwe stadspoort dwars door het complex gemaakt, zodat de uitvalsweg via de nieuwe vestingwerken aansloot op de hoofdstraat Nieuwstad. Deze poort verving de oude Nieuwstadspoort aan het eind van de Dieserstraat.

bebouwing
Bij archeologisch onderzoek in 1999-2000 ter plaatse van de nieuwbouw van de Vrije School aan de Dieserstraat  kon vastgesteld worden dat hier al in de Romeinse tijd bebouwing stond. De oudste sporen behoren bij boerderijen. In de 13e eeuw stonden aan de Dieserstraat - destijds de hoofdstraat van de nederzetting - houten vakwerkhuizen. De meeste  huizen werden na de stadsbrand van 1336 vervangen door bakstenen huizen. Langs de oostelijke stadsmuur lagen grote erven die in het bezit waren van invloedrijke families zoals tussen de Isendoornstraat en de Tengnagelshoek de hof en het huis van de burgemeestersfamilie Van Voorthuizen dat tegen de waltoren stond. Het hele terrein waar nu twee schoolgebouwen staan, behoorde tot hun hof.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Klein Vaticaan

Katholieken werden lange tijd achtergesteld en uitgesloten. Vanaf het begin van de negentiende eeuw was er godsdienstvrijheid en kon het rooms-katholieke volksdeel haar achterstand inlopen. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

hervorming en verzuiling
Na de definitieve inname van Zutphen door de Staatse troepen in 1591, was het in de stad voor lange tijd gedaan met openbare rooms-katholieke godsdienstoefeningen. Tot 1645 bleef de Nieuwstadskerk in katholieke handen maar mochten er geen diensten gehouden worden. Enkele voorname families boden hun huis aan voor clandestiene missen en in 1617 werd er een vaste statie opgericht (die nog steeds illegaal was) door de paters Jezuïeten. De stedelijke magistraat hield aanvankelijk scherp in de gaten of er geheime missen werden gehouden en bij ontdekking volgden hoge boetes.

Vanaf ongeveer 1674 versoepelde deze houding en kon de katholieke gemeenschap voor hun diensten gebruik maken van een turfschuur op de Apenstert. Ondanks tegenwerkingen van de stedelijke magistraat is deze schuur lange tijd als kerk in gebruik geweest. Katholieken konden geen beroep doen op de gereformeerde diaconie en waren uitgesloten van deelname aan het stadsbestuur.

In de Franse tijd introduceerde de nieuwe regering godsdienstvrijheid en in 1810 werd de Nieuwstadskerk overgedragen aan de rooms-katholieken. De kerk verkeerde in een sterk verwaarloosde toestand. Door tegenwerking van de hervormden kon pas in 1815 met de restauratie begonnen worden. Een jaar later werd de kerk ingewijd.

Na ruim twee eeuwen onderdrukking en isolement was er een grote achterstand in te halen. De katholieke emancipatie kreeg vooral vorm door de oprichting van eigen maatschappelijke en culturele instellingen. Enkele bevlogen Dekens en pastoors bouwden met de hulp van invloedrijke notabelen en toegewijde parochianen een eigen netwerk op van katholieke organisaties.

Met name in de tweede helft van de negentiende eeuw leidde dit tot een grote bouwactiviteit vanuit de rk-parochie. Vanaf ongeveer 1820 verwierven rooms-katholieke organisaties enkele huizen met de bijbehorende grote tuinen langs de oostelijke stadsmuur. Gestimuleerd door de in de nieuwe grondwet van 1848 opgenomen vrijheid van onderwijs, en het herstel van de bisschoppelijke hierarchie in 1853 kreeg het katholieke zelfvertrouwen vorm. In de directe omgeving van de Nieuwstadskerk ontstond zo een conglomeraat van verschillende scholen en gebouwen voor armen-, ziekenzorg en liefdadigheid. Deze gebouwen gaven dit stadsdeel haar bijnaam: 'Klein Vaticaan’. Binnen de destijds sterk verzuilde maatschappij had iedere stroming zijn eigen organisaties en voorzieningen. Hiermee drukte men ruim een eeuw lang een duidelijk stempel op het dagelijkse leven van de gemeenschap.

pastorie
In 1820 kocht de parochie het huis met tuin aan het eind van de Geweldigershoek om hier de pastorie in te vestigen. Aan het eind van de Tengnagelshoek stond tegen een halfronde muurtoren het grote huis ‘de Mesekouw’ of ‘het Leydack’. Omstreeks 1500 woonde hier de burgemeestersfamilie Van Voorthuizen. Dit huis werd op donderdag 1 augustus 1839 door notaris Lulofs in opdracht van Herman Willem Nieuwenhuijs in het Nederlandsche Koffijhuis op de Markt in Zutphen openbaar geveild. Koper was meesterbroodbakker Adam Velders, die optrad namens de kerkeraad van de rk gemeente in Zutphen.
Na een verbouwing, die blijkens een gevelsteen in 1842 gereed kwam, werd het huis als pastorie in gebruik genomen. In 1902 werd het oude gebouw grotendeels gesloopt en bouwde men op dezelfde plaats een nieuwe pastorie.[1]

armenzorg
Het parochiale armbestuur had op een aantal locaties in de stad armenhuisjes, deze werden in 1825 verkocht en vervangen door een gasthuis aan de Geweldigershoek.  Dit terrein lag ten noorden van de oude pastorie en werd gekocht van het Oude en Nieuwe Gasthuis. Het complex werd in 1830 in gebruik genomen. De huisjes waren waarschijnlijk slecht gebouwd, want het regende klachten. Daarom besloot men al in 1853 om de huisjes te slopen en een nieuw gesticht te bouwen.

In 1851 nam pastoor Hubertshet initiatief voor de realisatie van het Hubertusgesticht ten noorden van de St. Jan. Dit gebouw herbergde een klooster voor de Liefdezusters van Tilburg (de Zusters van Liefde van O.L.V. Moeder van Barmhartigheid) die naar Zutphen uitgezonden waren om te werken in de zorg en het onderwijs. De zusters vestigden in een bijgebouw een bewaar-, naai- en breischool voor kinderen uit alle standen en vanaf 1859 ook een tehuis voor weesmeisjes.

Aan de Geweldigershoek kwam in 1856 ter vervanging van de gesloopte armenhuisjes het nieuwe Elisabeths Gasthuis of Elisabeths Gesticht gereed. De zusters van Liefde namen ook hier de zorg voor armen, zieken en andere hulpbehoevenden voor hun rekening.

scholen
De grondwetswijziging van 1848 bracht ook vrijheid van onderwijs waardoor het oprichten van een bijzondere school mogelijk werd. De kosten kwamen wel voor rekening van de parochianen, de overheid droeg destijds nog niet bij in de kosten. In 1853 werd de eerste rk school voor jongens en meisjes geopend in een huis op de Rijkenhage. Vanwege ruimtegebrek door een sterk toenemend aantal leerlingen werd in 1878 voor de meisjes in het Hubertusgebouw een aparte school ingericht. In de tuin naast de pastorie aan de Tengnagelshoek werd een nieuwe jongensschool met vier klaslokalen en een woning voor het schoolhoofd in gebruik genomen. Het terrein was daarvoor vergroot door vier huisjes aan de Reinmakershoek aan te kopen.

Omdat de meisjesschool in het Hubertusgebouw ook te klein werd bouwde men aan de Tengnagelshoek in 1909 een nieuwe meisjesschool, de St. Annaschool.

Het RK Parochiaal Kerkbestuur diende in 1934 een plan in voor het ‘verbouwen en uitbreiden van de jongensschool’ aan de Tengnagelshoek tot een ‘RK school voor L.O. en U.L.O.’ De nieuwe school werd op de funderingen van het bestaande gebouw opgetrokken.

Footnotes

  1. ^ http://www.tijdbeeld.com/projecten/119/zutphen
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1828 Bouw Elisabethsgesticht

In 1828 werd door het rooms-katholieke Armbestuur een nieuw armengesticht gebouwd op een terrein langs de stadsmuur. Lees verder...

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

Op 26 maart 1828 vond de aanbesteding plaats door het rooms-katholieke Armbestuur van een nieuw gesticht op een terrein langs de stadsmuur, dat opgebouwd was uit achttien rug-aan-rug woningen en elf woningen tegen de voormalige stadsmuur. Tot het complex behoorden ook een bergplaats of tuinmanswoningswoning, een portierswoning en een ziekenzaal met aangrenzend een kapel.
De nieuwe situatie werd in 1844 door het Kadaster op een hulpkaart vastgelegd.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1856 Nieuwbouw St. Elisabethsgesticht

Gestimuleerd door de komst van de Zusters van Liefde naar Zutphen besloot men in 1856 tot sloop en nieuwbouw van het armengesticht. Lees verder...

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Zusters van Liefde
De Congregatie van de Zusters van Liefde van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid werd in 1832 gesticht door pastoor Zwijsen in Tilburg. Hij was geraakt door de slechte sociale omstandigheden in fabrieken en werkplaatsen en besloot iets te doen aan het onderwijs van arme kinderen en te gaan zorgen voor arme zieken. Na de start in Tilburg groeide de Congregatie snel en breidde de Zusters uit in andere steden, waar zij ook onderwijs en de zorg voor zieken en bejaarden gingen verzorgen.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

nieuwbouw St. Elisabeths Gesticht
Waarschijnlijk door de komst van de Liefdezusters van Tilburg naar Zutphen was de situatie veranderd en besloot het armbestuur tot de bouw van een nieuw armengesticht.
Blijkens een bewaard gebleven overzicht van de ‘Uitgaven voor het St. Elisabeths Gesticht’ van 3 maart 1856 was de bouw op dat moment al redelijk gevorderd. Er was inmiddels f 7.881,01 uitgegeven en volgens de begroting bedroegen de resterende kosten van het gebouw f 9.208,09.

Voor het nieuwe gesticht werden de bestaande huisjes en gebouwen afgebroken. In de nieuwe situatie kwam een einde aan de zelfstandige woonsituatie en werden de bewoners gezamenlijk ondergebracht en verzorgd in één gebouw met een U-vormige plattegrond van twee verdiepingen en een zolder.
Een kapel was ook onderdeel van het gesticht want op een inventarislijst uit 1860 van de ‘Parochie van den H. Johannes den Dooper … staande onder het beheer van het Parochiaal Armbestuur te Zutphen.’ staat als onderdeel van een ‘Gesticht voor oude mannen en vrouwen genaamd het St. Elisabeth’s Gesticht…’ een kapel vermeld. Naast de gebruikelijke religieuze attributen, toebehoren en decoraties staan als meubilair een losse communiebank, een mahoniehouten bidbank, een bidstoel voor de priester en vijf bidstoelen voor de zusters beschreven. Waar deze kapel in het gebouw ondergebracht was is niet bekend.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Heilige Elisabeth
Elisabeth van Hongarije (1207-1231) was een koningsdochter die als heilige vereerd wordt vanwege  haar nederigheid en opofferende liefde  waarmee zij zieken en armen verzorgde en ondersteunde. Zij wordt vaak afgebeeld met een mand vol rozen. In de entreegevel van de St. Elisabethkapel is een gebrandschilderde afbeelding van haar achternicht, Elisabeth van Portugal (1271-1331) aangebracht. Waarschijnlijk heeft de glazenier zich bij het aanbrengen van het opschrift vergist.[1]

Footnotes

  1. ^ A. van Oosten, Van Synagogen, kerken en een Klein Vaticaan, in: I. Brethower e.a (red), Een bekoorlijk gezigt van welvaart, de ontwikkeling van Zutphen in de negentiende eeuw, Zutphen, 2021, p 68.
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1869 Bouw van de kapel

Architect H.J. Wennekers was in 1868 verantwoordelijk voor een plan voor de uitbreiding van het St. Elisabethsgesticht, waartoe ook de huidige kapel behoorde. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

verbouwing en uitbreiding in 1868-'69
Op 19 maart 1868 vond de aanbesteding voor het ‘vergrooten en reataureren van het St. Elisabeth gesticht te Zutphen’ plaats.[1] Het werk bestond naast verbeteringen aan het bestaande gebouw uit de uitbreiding daarvan aan de noordzijde, inclusief de bouw van de huidige kapel.

Verantwoordelijk voor het ontwerp van de plannen was H.J. Wennekers. Wennekers vervulde bij de bouw een opmerkelijke dubbelrol. Allereerst was hij als secretaris van het armbestuur opdrachtgever van de bouw en daarnaast opereerde hij als ingenieur en architect die verantwoordelijk was voor de plannen. Zo plaatste hij zijn handtekening namens het armbestuur onder het proces verbaal van de aanbesteding en tekende hij later als architect voor de oplevering en voltooiing van de nieuwbouw.

H.J. Wennekers en de neo-gotiek
Hendikus Johannes Wennekers (Arnhem 4-9-1827 / ’s-Hertogenbosch 25-10-1900) werd opgeleid aan de Koninklijke Academie van Bouwkundig Ingenieurs en volgde ook een opleiding tot landmeter. In 1850 werd hij benoemd tot opzichter Waterstaat 4e klasse in het 5e district (Gelderland). Een jaar later vestigde hij zich in Zutphen waar hij tot 1870 woonde.

Wennekers was in het geval van het Elisabethsgesticht zeker geen gelegenheidsontwerper. Van zijn hand zijn tientallen vroege neo-gotische ontwerpen van gerealiseerde kerken in de provincies Gelderland, Overijssel en Friesland bekend. In zijn ontwerpen verwerkte hij naast gotische ook romaanse elementen.

In het begin van de negentiende eeuw werd een decoratieve vorm van de neo-gotiek vanuit Engeland in ons land geïntroduceerd. Gestimuleerd door invloedrijke kerkrestauraties zoals die van de Dom van Keulen en St. Chapelle in Parijs, het herstel van de bisschoppelijke hierarchie in ons land en de publicaties van de Franse architect Violet-le-Duc werd de gotiek de nieuwe inspiratiebron voor nieuw te bouwen kerken. Vanaf 1853 was de neo-gotiek vrijwel de exclusieve stijl van het rooms-katholicisme. Architect P.J.H. Cuijpers was de belangrijkste en invloedrijkste  voorvechter voor de (neo-)gotiek. Hij was betrokken bij vele kerkrestauraties en kwam via de bestudering van middeleeuwse bouwprincipes tot belangrijke vernieuwingen.[2]

Voor de aankleding, inrichting en decoratie van de vele nieuwe gebouwen werden meestal ambachts-ateliers insgeschakeld. De meeste daarvan waren in de zuidelijke provincies gevestigd. In het Bisdom Utrecht was vanaf 1869 het Bernulphusgilde actief waaraan de bekende architect Alfred Tepe, beeldhouwer F.W. Mengelberg, edelsmid G. Brom en glazenier Heinrich Geuer verbonden waren.[3]

Footnotes

  1. ^ Regionaal Archief Zutphen, Inventaris van het archief van de RK Parochie te Zutphen (1618-1987), nummer toegang 0067, inventarisnummer 693
  2. ^ R. Blijdenstijn en R. Stenvert, Bouwstijlen in Nederland 1040-1940, Nijmegen 2000, p. 89-90
  3. ^ I. Henkemans en E. de Jong, Kunstwerkplaatsen van de neogotiek, Utrecht 2022, p 6 e.v.
Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

nieuwbouw
De in 1868-’69 gebouwde kapel was oorspronkelijk een stuk korter dan nu. Het westelijke gedeelte met de toegang en de koorgalerij met het aangrenzende gewelfvak van de kerkruimte werd later aangebouwd. De oorspronkelijke toegang was waarschijnlijk centraal in de westgevel opgenomen.

Het gebouw stond aan de zuidzijde tegen het gesticht en was met een deur verbonden met de middengang op de begane grond van de gestichtvleugel. Het laatste vertrek aan de achterzijde van deze gang was in gebruik als sacristie. Ook de sacristie was met een deur met de kapel verbonden.
De indeling en inrichting van de kapel was eenvoudig en overzichtelijk met voor de bewoners van het gesticht twee rijen van ieder elf banken links en rechts van het middenpad. De banken stonden op licht verhoogd geplaatste houten vlonders en waren georiënteerd op het priesterkoor. De oorspronkelijke opstelling van de banken is aan de hand van de afdruk daarvan op de houten vloer nog waarneembaar.
De galerij in de uitbouw aan de noordzijde was aanvankelijk zeer waarschijnlijk voor de zusters bedoeld wanneer zij in het gesticht werkzaam waren en hier de erediensten bijwoonden.

De Zusters van Liefde verbleven sinds 1852 in het Hubertusgesticht, elders in de Nieuwstad. Zij hadden in dat gebouw een eigen kapel die volgens de overlevering ‘zo’n pronkjuweel geweest moet zijn dat men hierover nooit uitgepraat raakte en deze steeds opnieuw ging bezoeken…’  De Zusters verhuisden in 1879 naar het Elisabethsgesticht en aangenomen mag worden dat zij vanaf toen volledig gebruik gingen maken van de Elisabethkapel. Hoewel de Congregatie van de Zusters van Liefde van O.L.V. Moeder van Barmhartigheid een sober en eenvoudig leven in dienst van armen en hulpbehoevenden nastreefde, golden deze uitgangspunten zeker niet voor hun kapellen. ‘Het is voor het levendig geloof en de vurige liefde iets natuurlijks dat door Jezus’ verblijf in het klooster nooit voldoende kan worden gedaan….de kapel, het tabernakel moet prijken van al den glans, welken schat en kunst vermogen aan te brengen.’[1]

In de loop der tijd zullen zij hun kapel verder aangepast en verfraaid hebben, in de katholieke traditie was het verder ook niet ongebruikelijk om ter herinnering aan jubilea en pastoorsfeesten de gebouwen te verbeteren of te voorzien van een beeldengroep, een nieuw altaar of een blijvende decoratie.
De oudste glas-in-lood vensters - die in ieder geval van voor 1911 dateren - hebben voorstellingen van St. Elisabeth van Portugal en St. Jozef. Oorspronkelijk waren deze vensters in de westelijke eindgevel aangebracht. Bij de latere uitbreiding van het gebouw werden de glazen uitgenomen om herplaatst te kunnen worden. In de naast de kerk gelegen berging op de plaats van de voormalige sacristie zijn nog twee houten lijsten van kruiswegstaties aanwezig.

Van de oorspronkelijke inrichting en decoratie van de Elisabethkapel, zowel wat betreft de afwerking van vloer, wanden en gewelven, als de inrichting, lithurgische attributen en meubilair is verder niets bekend. De verschijningsvorm van het interieur van het gebouw wordt in de huidige situatie gedomineerd door latere toevoegingen en veranderingen, van de oorspronkelijke inrichting bleef behoudens de kerkbanken niets bewaard.

Footnotes

  1. ^ J.A.F. Kronenburg en Chr. Boomaars, De Zusters van Liefde der Congregatie van O.L.V, Moeder van Barmhartigheid, gevestigd te Tilburg van 1832-1922, ’s-Hertogenbosch 1924, p 164.
Slideshow
Tekst

gevelsteen
Aan de achterzijde van de aanbouw aan de linker zijde van de kapel is een gevelsteen ingemetseld die veel ouder is dan de kapel. Boven een moeilijk leesbare tekst zijn de wapens van de familie Buininck en Van Rijswick aangebracht. De tekst op de steen luidt: ‘Goswin Buininck und juffer Lumme van Ryswick syn lieve huisfrow deses armhuiskens inder [eer] Heilige Dryvyldigheyd ghefundert’. De steen werd omstreeks het midden van de zeventiende eeuw ingemetseld in één van de armenhuisjes die het echtpaar Buininck aan de Basseroord lieten bouwen. Bij de verkoop van de armenhuisjes door het rooms-katholieke armbestuur in 1828 werd de steen uitgenomen en verplaatst naar het nieuwe Elisabeths Gasthuis.  Bij de latere bouw van de kapel metselde men de steen op een vrij onopvallende plaats weer in.[1]

Footnotes

  1. ^ M. van Velzen, De armenhuisjes van Buininck, in: Zutphense Pracht 14 (2018), p 23-25.
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1911 Uitbreiding van de kapel

In 1911 werd de kapel aan de westzijde met twee traveeën uitgebreid. Lees verder...

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

A. Th. van Elmpt
In 1911 werd de kapel van het Elisabethgesticht aan de westzijde vergroot naar ontwerp van de Groningse katholieke architect Antonius Theodorus van Elmpt (12-7-1866 / 25-12-1953). Antonius had deze opdracht zonder twijfel te danken aan zijn oudere broer, Cristoffel Melchior van Elmpt die van 1905 tot aan zijn dood in 1933 pastoor in Zutphen was en als opdrachtgever optrad namens het R.K. Armbestuur. Antonius is vooral bekend van ontwerpen voor villa’s en kerken voor katholieke opdrachtgevers in en rond de stad Groningen. Gedurende zijn leven toonde hij ook een grote maatschappelijke betrokkenheid. Zo trad hij op als arbiter en adviseur binnen de architectenbranche en was hij negen jaar lang lid van de gemeenteraad van Groningen. In Zutphen was hij in 1913 verantwoordelijk voor het ontwerp voor de villa Deventerweg 73.[1]

Het werk aan de Elisabethkapel werden uitgevoerd door aannemer M. Woerdman uit Deventer voor de som van f. 4.824,-. Het ontwerp van Van Elmpt voorzag in de verlenging van de kapel met twee traveeën: één extra gewelfvak in de kerkruimte, met aangrenzend een nieuw entreeportaal waarin tevens een bergruimte en een trapportaal met trap naar de bovengelegen galerij voor het zangkoor waren ondergebracht. De bestaande westgevel en een omstreeks 1900 gebouwd voorportaal werden afgebroken.

exterieur
De vormgeving van het exterieur van de uitbreiding sloot aan bij de architectuur van de bestaande kapel. Het zadeldak werd verlengd en voorzien van gelijkvormige gesmoorde, Oud-Hollandse dakpannen. De bestaande zijgevels werden doorgetrokken in dezelfde karakteristiek: opgetrokken in schoon metselwerk in kruisverband, voorzien van spitsboogvensters met bakstenen lekdorpels en aan de bovenzijde afgesloten met een uitkragende bakstenen sierlijst, bestaande uit een bloktand, een dubbele overhoekse muizentand en een rechte lijst. De uitbreiding laat zich echter duidelijk herkennen aan de toepassing van de dikkere, machinale baksteen, het gebruik van een trasraam in plaats van een gepleisterde plint, het ontbreken van gele baksteen in de dubbele muizentand en het weglaten van gepleisterde sluitstenen in de spitsbogen. Om de overgang van het oude naar het nieuwe metselwerk minder te laten opvallen werd in beide zijgevels ter plaatse van de verlenging een liseen geplaatst.

De nieuwe voorgevel werd uitgevoerd als geschouderde topgevel in een mengvorm van trap- en tuitgevel. De gevel werd symmetrisch ingedeeld, met hoeklisenen, geaccentueerde hoofdentree, twee grote spitsboogramen ter hoogte van de galerij, daarboven een uitkragend boogfries, een drielichtvenster en een klein venster in de top. De gevelbeëindiging met gevelmakelaar en kruis is later verdwenen c.q. sterk vereenvoudigd. De boogvelden van het boogfries en boven de dubbele houten voordeur werden gevuld met siermetselwerk. Voor lekdorpels, hoek- en sluitstenen, dekstukken en decoratief werk werd volgens het bestek 2.50 m3 Oberkirchner zandsteen en 0.3 m3 blauwe of escauzijnse steen (hardsteen) verwerkt.[2]

Uit het bestek blijkt tevens dat in de twee grote spitsboogvensters van de voorgevel oude, negentiende-eeuwse glas-in-loodramen werden herplaatst: ‘De bestaande geschilderde loodramen in den voorgevel zullen omzichtig worden uitgebroken en in de nieuwe glasopeningen worden aangebracht’.[3] Waarschijnlijk gaat het om de huidige grote geschilderde glas-in-loodramen met beeltenissen van Elisabeth van Portugal en H. Jozef. Omdat foto’s uit de late 19e- of vroege 20e eeuw ontbreken, is dit niet helemaal zeker. De overige nieuwe vensteropeningen dienden gevuld te worden met ‘eenvoudig glas in lood’, waarbij twee oude glas-in-loodraampjes hergebruikt moesten worden.[4] Deze ramen zijn later integraal geplaatst in stalen frames waarin ook beweegbare delen opgenomen werden. In de zuidgevel werd rechts van het nieuwe spitsboogvenster in het oude deel een bestaande nis dichtgemetseld en een nieuw venster opgenomen.

Footnotes

  1. ^ B. Fennema, Groninger toparchitect, A.Th. van Elmpt (1866-1953), Leeuwarden 2016.
  2. ^ Erfgoedcentrum Zutphen, 67 R.K. Parochie Zutphen, inv.nr. 697.
  3. ^ Erfgoedcentrum Zutphen, 67 R.K. Parochie Zutphen, inv.nr. 697.
  4. ^ Erfgoedcentrum Zutphen, 67 R.K. Parochie Zutphen, inv.nr. 697.
Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

gewelven, kapconstructie en balklaag galerij
De constructieve hoofdopzet van de bestaande kapel werd in de uitbreiding van 1911 voortgezet. De twee toegevoegde traveeën werden overwelfd met houten (imitatie) kruisribgewelven, bestaande uit samengestelde houten ribben en gewelfvlakken van stucwerk op latten. Op de scheiding van de kerkruimte en de galerij bracht men een gordelboog aan. De profilering van de nieuwe ribben moest overeenkomen met het profiel van de bestaande gewelven. Bij de aanzetten werden de nieuwe houten ribben ondersteund door ‘geboetseerde aanvang- en kraagsteentjes van cementbeton gelijk de bestaande’.[1]

Hoewel de kapconstructie van de kapel gedurende het veldwerk niet toegankelijk was, blijkt uit het bestek dat het doorgetrokken zadeldak uit 1911 werd gedragen door een beschoten, door spantbenen ondersteunde gordingenkap. Op de dwarsdoorsnede van architect Van Elmpt is te zien dat de spantbenen zijn uitgevoerd met kreupele stijlen en onderling verbonden zijn via (dubbele) trekplaten.

Ten behoeve van de nieuwe galerij voor het zangkoor bracht men in het portaal, trapportaal en in de bergruimte een enkelvoudige balklaag met kwartrond profiel aan. Over de balken kwam een houten vloer te liggen (messing en groef).

Footnotes

  1. ^ Erfgoedcentrum Zutphen, 67 R.K. Parochie Zutphen, inv.nr. 697.
Slideshow
10 afbeeldingen.
Tekst

interieur
De uitbreiding van de kapel had ook gevolgen voor het interieur en de daarbij behorende onderdelen en afwerkingen. Uit het bestek en de plattegrond van Van Elmpt blijkt dat men daarbij grotendeels vasthield aan de bestaande indeling.

vloeren
De vloer van de kapel is afgewerkt met veelkleurige tegels (effen en met bloemmotieven) die in een geometrisch patroon geplaatst zijn. Vermoedelijk gaat het hier om cementtegels. Dergelijke tegelvloeren kwamen tegen het einde van de negentiende eeuw in zwang. In het huidige middenpad is geen duidelijke overgang waar te nemen tussen een mogelijk oudere tegelvloer met daarop aangesloten nieuwe vloertegels in het verlengde deel van de kapel. Dit doet sterk vermoeden dat de gehele tegelvloer in 1911 tot stand is gekomen. In het bestek uit 1911 wordt de vloerafwerking van het uitgebreide deel van de kerkruimte en van het portaal echter helemaal niet genoemd. Het bestek gaat alleen in op de vloerafwerking van het trapportaal en de bergplaats. Deze ruimten kregen een vloer van gesmoorde plavuizen. De vloer van het entreeportaal werd afgewerkt met in patroon gelegde vierkante rode, gele en zwarte tegels.

liturgisch centrum
De verhoogde vloer in het koor bevat aan weerszijden van het met drie treden verhoogde podium (suppedaneum) dezelfde tegels als in het overig deel van de kapelruimte. Ook deze vloer zal uit 1911 dateren. Mogelijk is in dezelfde periode ook het podium vernieuwd. De huidige houten altaartafel is in ieder geval later geplaatst. Op de natuurstenen rand van de bovenste trede zijn namelijk de sporen zichtbaar van een voorganger.

banken en biechtstoel
De uitbreiding van de kapel bood ruimte aan extra banken, waarvoor zes nieuwe banken werden aangeschaft: ‘Geheel overeenkomstig de bestaande, zullen worden geleverd en geplaatst 6 stuks kerkbanken, terwijl 2 aanwezige banken zullen worden op orde gebracht en herplaatst’. De oude en nieuwe eiken banken zijn in de huidige kapel door de uniforme vormgeving en afwerking vrijwel niet van elkaar te onderscheiden. Wel valt op dat een aantal banken aan de zijde van het middenpad een vlakke wang hebben. De niet gedecoreerde zijde van de banken hebben oorspronkelijk tegen de muur gestaan en moeten dus verplaatst zijn. Diverse sporen van oude bevestiging van banken op de houten vlonders in het oorspronkelijke deel tonen aan dat meer banken iets zijn verschoven. Op de nieuwe vlonders in de uitbreiding - samengesteld uit smallere vloerdelen - ontbreken deze oude verbindingssporen.
Zeker niet uit te sluiten is dat er destijds een geheel nieuwe opstelling gemaakt is waarbij alle banken vernieuwd werden. Aan de bouwsporen van houtverbindingen in het oudste deel van de vlonders is te zien dat de bestaande banken ook een klein stukje smaller waren. 

Op de plattegrond van Van Elmpt staat onder de oude galerij in de westelijke uitbouw een biechtstoel getekend. Deze is blijkens het bestek in 1911 geplaatst, maar is later weer verdwenen. De plek van de voormalige biechtstoel is nog duidelijk herkenbaar aan de hand van het afwijkende vlak met grijze en witte tegels.

koorgalerij
De in 1911 gerealiseerde ruimte boven het portaal, trapportaal en bergruimte was bestemd voor het zangkoor en werd daarom ook ‘koor’ genoemd. De overstekende vloer van het koor werd aan de kapelzijde voorzien van een driezijdig uitkragende houten balustrade met spitsboogvormige ‘balusters’. De functie van de galerij voor het zangkoor is gevisualiseerd in het vlakke middenpaneel van de balustrade. Hierop zijn van links naar rechts zeer waarschijnlijk de H. Gregorius, H. Cecilia (patrones van muziek, instrumentmakers en zangers) en koning David met harp afgebeeld.

Op de tekening behorend bij de aanleg van een lichtinstallatie uit 1919 is achter dit middenpaneel een orgel ingetekend. Dit orgel is nu niet meer aanwezig.

polychromie
Het uitgebreide deel van de kapel is in de huidige situatie, net als het oorspronkelijke deel, voorzien van een polychromie, waarbij de schilderingen met name constructieve delen, zoals gewelfribben, gordelbogen en vensteropeningen accentueren. Aanvullend hierop zijn in het koor bij het altaar en op de daaraan grenzende muurdelen van de zuidwand muurschilderingen aangebracht van St. Agnes, St. Theresia, tekstbanderols, christelijke symbolen en engelen.

Het bestek uit 1911 maakt wel melding van het pleisteren van wanden en gewelven en het herstellen van oud pleisterwerk, maar rept met geen woord over het aanbrengen van decoratieschilderwerk of herstel van beschadigde schilderingen. Onder ‘verfwerk’ is alleen het oliën, stoppen en lakken van de voordeuren, binnendeuren, kerkbanken, balustrade en de nieuwe trap opgenomen. Dit roept vragen en twijfel op over de datering van de polychromie in zowel het oude, als het nieuwe deel.

Op foto’s van door architect Wennekers gerealiseerde kerken in de periode 1856-1864 ( Heino 1856, Warga 1859, Boskamp 1860 en Beltrum 1864) is te zien dat de interieurs van deze kerken voorzien zijn van een sobere polychromie, hoofdzakelijk aangebracht op constructieve onderdelen, peilers en gewelfribben.

Omdat het bloemenfries van de St. Elisabethkapel tussen de kraagstenen aan de noordzijde over de gehele wand eenduidig is in stijl en kleur, lijkt het erop dat men in 1911 de kapel in ieder geval voor een deel van een nieuwe polychromie heeft voorzien. Er is aanleiding om te denken dat de huidige polychromie voor een belangrijk gedeelte zelfs pas na 1911 tot stand is gekomen, voor een deel in combinatie met het plaatsen van stalen raamframes. Onder de oude galerij, nabij de voormalige biechtstoel, is namelijk een schildering in de vorm van bloemranken aangebracht met op twee wapenschilden de opschriften: ‘L.J. HERR. [INNERING?] 1855-1939’ en ‘M.H. ov A.D. 1939’. Mogelijk vormde het vernieuwen van een deel van de interieurafwerking de aanleiding tot het aanbrengen van deze schildering. Aan de binnenzijde van de balustrade van de oude galerij hangt nog een doek met art-deco patroon.

Op enig moment werden alle vensters vervangen door nieuwe stalen vensters met bewegende delen, gevuld met eenvoudig, gekleurd glas-in-lood. Waarschijnlijk moesten daarna tevens de geschilderde randen rond de vensters in het interieur bijgewerkt worden.

Ondanks de latere vernieuwingen is het mogelijk dat delen van een oudere polychromie van voor 1911 bewaard bleven. De beschildering van de onderzijde van de gordelbogen bij de oude galerij en de triomfboog wijkt bijvoorbeeld stilistisch af van de meer geometrische beschildering aan de onderzijde van de gordelboog van de in 1911 gerealiseerde koorgalerij. Aanvullend kleurhistorisch onderzoek zou meer inzicht kunnen verschaffen in de chronologie van de huidige polychromie in de kapel. Mogelijk kan aanvullend archiefonderzoek - in de vorm van het integraal doorlopen van de (jaar)rekeningen van het r.k. armbestuur - ook nog relevante informatie opleveren.

muur bij kapel
Op 18 juli 1911 wordt vergunning verleend voor het bouwen van een ‘muurgedeelte’ aan de bestaande kapel van het Elisabethgesticht. Omdat er geen bijbehorende tekening bewaard is gebleven, blijft onduidelijk op welke muur de vergunning betrekking had. Later werd op enig moment, na de voltooiing van de uitbreiding van de kapel, het terrein van het gesticht aan de noordzijde afgesloten met een muur waarin direct bij de hoofdtoegang van de kapel een doorgang was opgenomen.

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1919 en 1936 Aanleg van elektriciteit en centrale verwarming

In de eerste helft van de vorige eeuw werd de kapel voorzien van een elektrische installatie en centrale verwarming. De leidingen en radiatoren van deze voorzieningen zijn nog steeds in gebruik. Lees verder...

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

elektrisch licht
In 1919 werden de kapel en de sacristie voorzien van elektrisch licht. De installatie bestond uit een hoofdverdeelbord in de gang en een verdeelbord in de sacristie met daarop in totaal zestien lichtpunten en vier stopcontacten aangesloten. Acht bestaande gasarmaturen in de kapel werden omgebouwd voor half gematteerde Arga lampen van 200 NK (Normaal Kaars; 1 NK = 1,019 cd ). Arga lampen werden in 1915 door Philips geïntroduceerd en waren gevuld met het edelgas Argon, waardoor de gloeidraad langer meeging.
De buisleidingen van deze installatie werden als opbouw tegen de muur gemonteerd met zadels. Delen van deze mantelbuizen zijn nog aanwezig en in gebruik.

centrale verwarming
De Zutphense architect G.J. Jacobs maakte in 1936 een verbouwingsplan van het Elisabethsgesticht. Hoofdbestanddeel van dit plan was de aanbouw van een recreatiezaal aan de achterzijde. De aanleg van een centraal verwarmingssysteem in het gebouw was ook onderdeel van dit project.

Op de plattegrond van de begane grond is de omvang en het leidingverloop van een nieuwe verwarmingsinstallatie weergegeven. In de kapel zijn op de begane grond van de kerkruimte zes radiatoren aangegeven. Voor de plaatsing van twee radiatoren tegen de wand van de galerij moesten twee banken weggenomen worden, waarmee het totaal aantal banken op twee maal dertien kwam.

De nieuwe verwarmingsinstallatie bestond uit twee cokesgestookte ketels  waarop in totaal honderdelf radiatoren aangesloten werden. De aanvoerleidingen werden via een centrale leiding over de zolder gelegd. De destijds in de kapel geplaatste gietijzeren ledenradiatoren zijn met het oorspronkelijke leidingwerk nog steeds aanwezig en aangesloten.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1991 Sloop en herbestemming

De gebouwen van St. Elisabeth werden aan het eind van de vorige eeuw vervangen door grootschalige nieuwbouw. De bestaande kapel werd daarbij  gespaard en in het nieuwe complex opgenomen. Lees verder...

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

De Zusters van Liefde vertrokken in 1984 uit Zutphen. Voor het oude gesticht werden vanaf 1990 door Ingenieurs/Architecten Associatie uit Almelo en Enschede plannen gemaakt voor modernisering van de gebouwen. Dit leidde tot sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van een nieuw levensloop bestendig woonzorgcentrum St. Elisabeth aan de Geweldigershoek. Bij deze plannen werd van de bestaande gebouwen alleen de kapel gespaard. Onttrokken aan de eredienst kreeg het gebouw een algemene functie voor de bewoners en bezoekers van het centrum.
Later werd de directe zorgfunctie opgeheven en transformeerde men de woningen van St. Elisabeth tot zelfstandige appartementen voor senioren.

kapel
De kapel werd net zoals in de oude situatie aan de zuidzijde met de nieuwbouw verbonden. De bovenste delen van de zuidgevel van de kapel moesten wel opnieuw opgetrokken worden om een goede aansluiting met het nieuwe gebouw te verkrijgen. De middengang op de begane grond van de nieuwbouw sloot met een nieuwe deur aan op de kapel.
De sacristie kwam te vervallen, maar op vrijwel dezelfde plaats in het nieuwe gebouw werd via de bestaande deur een nieuw vertrek met de kapel verbonden.

Uit de kapel werden al het aan de katholieke eredienst verwante meubilair met de bijbehorende attributen verwijderd. Alleen de kerkbanken en de altaartafel bleven staan. In het interieur veranderde verder weinig. Van de wanden en de gewelven werden het pleisterwerk plaatselijk hersteld en integraal voorzien van een lichte afwerklaag. De gewelfribben en het bandfries tegen de zuidgevel werden daarbij overgeschilderd en de decoratieve randen rond de vensters werden op veel plaatsen bijgewerkt. Het overige decoratieschilderwerk op de wanden en gewelven werd uitgespaard, hoewel niet bekend is of er ook decoraties onder de nieuwe verflaag verdwenen.

De meeste voorstellingen en banden werden oorspronkelijk op een groene ondergrond gezet. De groene delen werden na 1990 cremekleurig overgeschilderd, waarbij met name rondom de afgebeelde figuren een smalle band groen vrijgehouden werd. Hiermee bleven de voorstellingen gespaard maar kregen zij wel een bijzondere accentuering rondom.

garage
Tegen de noordzijde van de kapel werd op enig moment een garage gebouwd die behoorde bij de naastgelegen pastorie. Waarschijnlijk is deze garage bij de bouwwerkzaamheden in de jaren ’90 van de vorige eeuw gesloopt. De afdruk van het verdwenen gebouw is nu nog wel goed te zien tegen de gevel.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst