Tijdbeeld

Advies en waardering


samenvatting van de bouwgeschiedenis
De vroege bouwgeschiedenis van onderdelen van de pastorie dateren al uit de middeleeuwen. Op de plek van de huidige achtergevel en tuinmuur werd namelijk tussen 1312 en 1325 de stadsmuur rondom de Nieuwstad gerealiseerd. De gebogen gevel van de tuinkamer staat nog altijd op de onderste muurresten van een waltoren genaamd de Mesekouw, in de kelder zijn hiervan de resten nog herkenbaar aanwezig. Onder de tuinmuur liggen de resten van de stadsmuur, de tuinmuur zelf is opgemetseld uit hergebruikt middeleeuws materiaal. In de 16e eeuw bezat de invloedrijke burgemeestersfamilie Van Voorthuizen het terrein tussen de huidige Isendoornstraat en Tengnagelshoek. Hun (voorname) huis stond tegen de waltoren de Mesekouw die later ‘het Leidack’ werd genoemd. De stadsmuren verloren in de loop van de 18e eeuw haar verdedigende functie door de aanleg van de vestingwerken buiten de stadsmuren. Er verrees een theekoepeltje op de waltoren die uitkeek over de groene vestingwerken en het open landschap daarachter. In 1839 werd het omvangrijke perceel met huis verkocht aan de Rooms-Katholieke gemeente in Zutphen die hier de ruimte vond om hun bouwambities te verwezenlijken. De waltoren, het pand daar tegenaan en de stadsmuur werden in 1842 gesloopt om plaats te maken voor een nieuw neoclassicistisch pand. In het huidige pand zijn hiervan nog enkele restanten terug te vinden. In de achtergevel van de tuinkamer getuigen twee gevelstenen van het jaartal van deze verbouwing, tezamen met de namen Huberts (pastoor) en J.T. van Ginkel (kerk).

In 1902 werd de pastorie uit 1842 grotendeels gesloopt en bouwde men op dezelfde plaats een nieuwe pastorie naar een ontwerp van architect F. Ludewig. Het nieuwe gebouw werd op dezelfde plek gebouwd als de pastorie uit 1842, maar werd iets breder. Het pand uit 1842 werd tot en met de fundering gesloopt, alleen de kelder en de tuinkamer werden grotendeels gehandhaafd. De nieuwe pastorie kreeg een langwerpige plattegrond waarin centraal achterin de bestaande tuinkamer werd opgenomen. Het pand kreeg een centrale middengang met ter weerszijde daarvan de vertrekken en het trappenhuis. De hoofdingang, centraal in de voorgevel, gaf toegang tot deze middengang. De voorgevel kreeg een representatieve, symmetrische opzet. De (soms gedecoreerde) zandstenen onderdelen in de vensters dragen bij aan de historiserende neorenaissance architectuurstijl. De twee belangrijkste vertrekken bevonden zich aan de linker zijde. De grote zaal en de door suite deuren verbonden woonkamer bezaten enkele representatieve plafond en wanddecoraties. In de tuinkamer bevindt zich nog een opmerkelijke neogotische schouw uit 1902. 

In 1934 werd de pastorie verbouwd en uitgebreid onder leiding van architect G.J. Jacobs. De belangrijkste wijziging bestond uit een aanbouw ter plaatse van de verdieping tegen de achtergevel. Een andere belangrijke wijziging was de toevoeging van een garage en rijwielberging rechts van de pastorie, tegen de naastgelegen St. Elisabethskapel. Voor het aangezicht van de symmetrische voorgevel vormde de toevoeging van de erker een substantiële wijziging. De neorenaissance vormgeving van de gevels uit 1902 werd tijdens de verbouwing van 1934 echter nadrukkelijk voorgezet waarmee deze toevoeging opgaat in het bestaande gebouw.

Midden jaren negentig heeft het pand nog enkele ondergeschikte wijzigingen op de verdieping ondergaan. In 2002 is het betrekkelijk gave pastoriegebouw uit 1902 aangewezen als rijksmonument.

waardering
De cultuurhistorische waardering is onderverdeeld in een aantal deelwaardestellingen. Daarnaast worden de bouwfasering en de waardering visueel gepresenteerd op de faserings- en waarderingsplattegronden. Deze zijn tevens in hogere resolutie te downloaden onder de knop ‘bijlagen’. 

faseringsplattegronden

bruin: 1842 (bouw pastorie)
groen: 1902 (herbouw pastorie)
blauw: 1934 (verbouw pastorie)
oranje: 1988-1994 (latere wijzigingen)

waarderingsplattegronden

blauw: hoge monumentwaarden, van cruciaal belang voor de structuur en/of de betekenis van het object.
groen: positieve monumentwaarden, van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object.
geel: indifferente monumentwaarden, van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object.

algemene historische waarden en waarden vanuit de gebruikshistorie

  • Het gebouw is van belang als gaaf bewaard voorbeeld van een neorenaissance pastorie uit het begin van de 20e eeuw.
  • De voormalige R.K. pastorie is gebouwd in de katholieke buurt rond de Nieuwstadskerk die ook wel wordt aangeduid met de treffende naam ‘Klein Vaticaan’. De Katholieke gebouwen in dit stadsdeel herinneren op tastbare wijze aan de verzuiling en de emancipatie, het hernieuwd zelfbewustzijn en de bijbehorende bouwambities van de katholieke gemeenschap in Zutphen in de 19e- en vroege 20e eeuw. Deze bouwambities hebben een stempel gedrukt op het dagelijks leven en de ruimtelijke ontwikkeling in de omgeving. 

ensemblewaarden en stedenbouwkundige waarden

  • De loop van de tuinmuur en de gebogen achtergevel markeren de plek van de veertiende-eeuwse stadsmuur, waarvan het fundament nog aanwezig is. De loop van de Tengnagelshoek, recht op de voormalige waltoren, is kenmerkend voor het middeleeuwse planmatige stratenpatroon van de Nieuwstad. 
  • Door de beeldbepalende ligging op het doodlopende uiteinde van de Tengnagelshoek is de voormalige pastorie een belangrijk stedenbouwkundig onderdeel.
  • De voormalige pastorie vormt samen met de overige R.K. gebouwen een belangrijk historisch katholiek ensemble met de vanaf 1816 door de katholieke gemeenschap in gebruik genomen Nieuwstadskerk.

architectuurhistorische waarden

  • Het pand is van belang als gaaf bewaard typologisch voorbeeld van een neorenaissance pastorie uit het begin van de 20e eeuw. De opzet met middengang is karakteristiek voor dit gebouwtype. 
  • De belangrijkste architectuurhistorische waarden liggen voor wat betreft het exterieur besloten in het vrij gaaf bewaard gebleven hoofdvolume, gevels en vensterdecoratie uit 1902 en 1934. Maar ook de middeleeuwse waltorenfundamenten en de hieruit voortvloeiende ovaalvormige tuinkamer uit 1842 zijn belangrijke restanten van de gebouwde voorgangers die getuigen van een langdurige bouwgeschiedenis op deze plek.
  • De architectuurhistorische waarden hebben voor wat betreft het interieur met name betrekking op de gaaf bewaard gebleven (middengang) indeling uit 1902. De representatieve interieuronderdelen uit 1934 bezitten eveneens een hoge architectuurhistorische waarde. 
  • De kap dateert uit 1902 en is zeer gaaf bewaard gebleven en heeft daarom een hoge architectuurhistorische- en bouwhistorische waarde. Alleen de dienstvertrekken zijn later uit de kap verwijderd. 

bouwhistorische waarden

  • De middeleeuwse fundamenten van de stadsmuur (onder de tuinmuur) en de waltoren (onder de tuinkamer) zijn belangrijke overblijfselen die getuigen van de middeleeuwse stadsverdediging rondom de Nieuwstad. 
  • De tuinmuur (van hergebruikte stenen van de stadsmuur) en de muren van de ovale tuinkamer (met gevelstenen) zijn belangrijke overblijfselen van de bouwfase uit 1842.

Bijlagen

Klik hieronder op de titel van een PDF of afbeelding om deze te bekijken/downloaden.

Pastorie faserings- en waarderingsplattegronden

Bronnen en literatuur

Colofon

Tengnagelshoek 9 (Pastorie) in Zutphen 
bouwhistorische verkenning en waardestelling
ARCX-rapport 0965

x,y coordinaten: 210620, 4462090

© ARCX 1 november 2019

onderzoek
ARCX monumentenzorg en cultuurhistorie  
Bergstraat 41
6981 DB  Doesburg
0313 650190
www.arcx.nl

i.s.m:
BELFORT Bureau voor Cultuurhistorie en Monumenten
Stevinlaan 28, 7002 HD Doetinchem
+31(0) 616311843
www.belfortcultuurhistorie.nl

Wennips Bouwhistorie
+31(0) 649911942
Daan@wennipsbouwhistorie.nl

Opdrachtgever: Stichting Ter Ondersteuning van de Vrije Scholen in Zutphen en omstreken

Veldwerk: Peter Boer, Jacco Vromen en Daan Wennips

Foto's: Peter Boer en Jacco Vromen

Rapportage: Daan Wennips 

Archiefonderzoek: Peter Boer

Tekeningen: Daan Wennips
 

ARCX aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortkomend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. 

Tengnagelshoek 9 (Pastorie)

Zutphen

Introductie


Momenteel worden door de Stichting Ter Ondersteuning van de Vrije Scholen in Zutphen en omstreken plannen ontwikkeld voor de herbestemming van twee schoolgebouwen en een woning aan de Tengnagelshoek/Isendoornstraat in de Nieuwstad in Zutphen. Het gaat om de gebouwen en terreinen van de voormalige ULO, Isendoornstraat 22, de voormalige St. Annaschool, Dieserstraat 52 (op de hoek van de Tengnagelshoek)  en de voormalige pastorie, Tengnagelshoek 9.  De beschermde status van deze objecten speelt een belangrijke rol bij de beoordeling van deze plannen. De pastorie en de St. Annaschool zijn rijksmonumenten, de ULO is een gemeentelijk monument. 

Tengnagelshoek 9
Aan ARCX is gevraagd om een bouwhistorisch onderzoek uit te voeren dat inzicht moet geven in de bewaard gebleven historische structuur en de daarin te onderscheiden tijdlagen. Aan de hand van de resultaten daarvan kan vervolgens bepaald worden welke cultuurhistorische waarden bij de verandering in het geding kunnen zijn en waar ruimte is voor nieuwe ontwikkelingen. De resultaten van het onderzoek van dit complex zijn per object uitgewerkt in drie rapportages. Deze rapportage heeft betrekking op de pastorie, het onderzoek werd uitgevoerd in samenwerking met Belfort Cultuurhistorie en Monumenten uit Doetinchem en Wennips Bouwhistorie uit Zwolle. 

Het onderzoek heeft zich gericht op de ruimtelijke ontwikkeling van het historische gebouw en is opgebouwd uit een aantal onderdelen. Begonnen is met een inventarisatie van de aanwezige gegevens in de literatuur en de verschillende archieven. Hiervoor is het Regionaal Archief Zutphen bezocht. In de verschillende digitale beeldbanken zijn vervolgens historische afbeeldingen, foto’s en kaarten verzameld. Bij het kadaster zijn de beschikbare hulpkaarten opgevraagd. Daarna is ingezoomd op het gebouw en zijn op grond van zichtbare bouwsporen en in combinatie met de aangetroffen archiefgegevens, de verschillende veranderingen en verbouwingen gedocumenteerd. 

Tijdens het onderzoek was de begane grond van het gebouw in gebruik als kinderopvang en daardoor konden niet alle ruimten bezocht worden. Vanwege dit gebruik was ook een uitgebreide documentatie van de vertrekken niet mogelijk. Veel bouwhistorische informatie gaat naar verwachting schuil achter afwerkingen, betimmeringen en plafonds. Het historische beeld dat verkregen kon worden is dus lang niet volledig en daarom is het onvermijdelijk dat in de tijdlijn perioden met een onzekerheidsmarge, onvolledig of in het geheel niet benoemd worden. 

De bouwgeschiedenis van het onderzochte gebouw is chronologisch gepresenteerd in een aantal tijdvensters. Met een kleurcodering wordt deze tevens weergegeven op faseringsplattegronden. Deze kunnen via de bijlagen op groot formaat als pdf geraadpleegd worden. De directe link naar deze rapportage op de website: http://www.tijdbeeld.com/beveiligd/119/zutphen?token=W91DYZNJ

situering
De voormalige pastorie aan het einde van de Tengnagelshoek is gelegen in het stadsdeel Nieuwstad, ten noordoosten van het oude stadscentrum en ten zuidwesten van de Grote Gracht. Het bouwblok in de binnenhoek van de Isendoornstraat kreeg als katholieke enclave ook wel de veelzeggende naam ‘Klein Vaticaan’. Ten noordoosten van de pastorie ligt het schoolplein, waaraan ook de andere (voormalige) katholieke schoolgebouwen zijn gelegen. Ten oosten van het gebouw bevindt zich de schooltuin waarvan in de huidige situatie de begroeiing bezit lijkt te hebben genomen. Een tuinmuur, staande op de fundering van de oude stadsmuur, scheidt de tuin van het plein. De voormalige pastorie en tuinmuur zijn in 2002 aangewezen als Rijksmonument (nr: 523415). 

beschrijving
De pastorie is voor het grootste deel een resultaat van nieuwbouw uit 1902 en een verbouwing uit 1934. Maar ook oudere en recentere onderdelen bevinden zich in het huidige gebouw. Het hoofdvolume van het pand heeft een rechthoekige plattegrond waarvan aan de voorzijde een erker en aan de achterzijde enkele aanbouwen bevinden. Het bouwvolume bestaat uit twee bouwlagen met daarop een kap. Onder het pand bevinden zich twee kelders bestaande uit meerdere ruimtes. In het schilddak zitten twee dakkapellen, één aan de voorzijde en één aan de achterzijde. De daken zijn gedekt met grijsgesmoorde kruispannen.

De bruine bakstenen gevels zijn gemetseld in kruisverband. In de ietwat gesloten gevels zitten enkele neorenaissance vensters met soms opvallend zorgvuldige decoratieve details. Ook in het bakstenen metselwerk zelf zijn enkele decoratieve details aangebracht. Door de toepassing van grijze bakstenen wordt de suggestie van speklagen gewekt, bovenin zitten enkele gemetselde kruismotieven en een rondboogfries. Aan de achterzijde bevindt zich de tuinkamer die als een segmentvormig volume buiten het rechthoekige grondplan uitsteekt. De uit 1842 daterende gebogen gevel van de tuinkamer bezit nadrukkelijk een andere architectuur dan de overige – uit 1902 daterende – gevels. 

Bekijk afbeeldingen

5 afbeeldingen.

Nieuwstad


De onderzochte locatie ligt aan de noord-oostrand van het stadsdeel Nieuwstad. Tussen 1191 en 1196 ontving Zutphen stadsrechten. Omstreeks 1250 stichtte graaf Otto II van Gelre en Zutphen aan de noordkant van de stad, aan de overzijde van de Molenbeek (Berkel) een nieuwe stad: de Nieuwstad. De nieuwe nederzetting kreeg een heldere planmatige opzet met haaks kruisende straten die op de poorten en torens in de stadsmuur uitkwamen. Deze bakstenen muur is in de jaren 1312-1325 gebouwd ter plaatse van een aarden wal die tot dan toe de stad verdedigde. In 1272 is er voor het eerst sprake van een eigen parochiekerk. In de stadsmuur van de Nieuwstad waren twee poorten aangebracht, de Nieuwstadspoort aan het einde van de Dieserstraat en de Olypoort aan het einde van de Gasthuisstraat. Verder waren in de muur zeven halfronde waltorens en twee overhoeks geplaatste vierkante hoektorens opgenomen. 

stadsmuur, poorten en torens
In 1312 werden de grafelijke Nieuwstad en de vrije stad Zutphen samengevoegd en werden beide stadsdelen verbonden met waterpoorten over de Berkel. De straten die de noord-zuid lopende Dieserstraat kruisen liepen aan de oostzijde dood op torens in de stadsmuur. De toren aan het eind van de Geweldigershoek is nog tot de helft bewaard gebleven en werd in 1991 gereconstrueerd. De volgende toren aan het eind van de Tengnagelshoek is deels bewaard onder de erker van de oude pastorie. Deze toren en het huis dat er tegenaan stond werden in de middeleeuwen aangeduid als ‘de Mesekouw’ en later ‘het Leidack’. De daarop volgende toren, de Reinmakerstoren, werd in 1854 gesloopt en in 1999 opgegraven. De contouren zijn in het plaveisel van de Isendoornstraat opgenomen. Het baksteenformaat van de vroegste fase van de stadsmuur bedraagt 28-28,5 x 13-14 x 7-7,5 cm met een tien-lagenmaat van 85-88 cm. Buiten de stadsmuur lag een brede stadsgracht, met daarin een brede aarden wal, daterend uit de 14e eeuw. 

De stedelijke vestingwerken werden in de vroege 17e eeuw voorzien van een uitgebreide ring, opgebouwd uit wallen, bastions, ravelijnen en hoornwerken. Binnen dit stelsel bleef de middeleeuwse gracht en stadsmuur gehandhaafd. In de 18e eeuw raakte de muur in verval nadat deze door de buitenwerken van Menno van Coehoorn onnodig was geworden. Na 1820 werd de muur grotendeels afgebroken. Tegen de noordelijke stadsmuur stond ten oosten van de kruittoren het Isendoornklooster of het Maria Magdalenaconvent. Dit vrouwenconvent werd in het begin van de 15e eeuw gesticht. Na de reformatie kregen de laatste bewoonsters een stedelijk pensioen en kon de stad over deze locatie beschikken. In 1619 werd er een nieuwe stadspoort dwars door het complex gemaakt, zodat de uitvalsweg via de nieuwe vestingwerken aansloot op de hoofdstraat Nieuwstad. Deze poort verving de oude Nieuwstadspoort aan het eind van de Dieserstraat. 

bebouwing Dieserstraat
Bij archeologisch onderzoek in 1999-2000 ter plaatse van de nieuwbouw van de Vrije School aan de Dieserstraat  kon vastgesteld worden dat hier al in de Romeinse tijd bebouwing stond. De oudste sporen behoren bij boerderijen. In de 13e eeuw stonden aan de Dieserstraat - destijds de hoofdstraat van de nederzetting - houten vakwerkhuizen. De meeste  huizen werden na de stadsbrand van 1336 vervangen door bakstenen huizen. Tussen de Tengnagelshoek en de Isendoornstraat stonden rond 1500 aan de oostzijde van de straat vijf huizen, waarvan er nog twee in hout opgetrokken waren. Deze huizen lagen gescheiden door bakstenen tussenmuren met de nok in het verlengde van elkaar, parallel aan de straat. De achtererven waren zo’n 12 meter diep en met tuinmuren gescheiden van het grote erf van het huis van de invloedrijke burgemeestersfamilie Van Voorthuizen dat tegen de waltoren stond (nu de oude pastorie). Het hele terrein tussen de Isendoornstraat en de Tengnagelshoek, waar nu twee schoolgebouwen staan, behoorde tot hun hof. 

In de 16e en 17e eeuw woonden aan de Dieserstraat bemiddelde huishoudens. Vanaf de 18e eeuw  werden bestaande casco’s steeds meer opgedeeld in kleine woningen en kamers die verhuurd werden. Het archeologische onderzoek heeft aangetoond dat de vijf oorspronkelijke middeleeuwse casco’s rond 1900 verbouwd waren tot 18 kleine woningen, bevolkt door kinderrijke katholieke gezinnen. Op de achtererven waren arme bouwsels in de vorm van kleine huisjes of ‘kameren’ gebouwd. Dit proces van opsplitsing en verarming deed zich ook elders in de stad voor en was het gevolg van een gestage bevolkingsgroei binnen de vestingwerken. 

In de eerste helft van de 20e eeuw kwamen veel panden aan de Dieserstraat in handen van het kerkbestuur die deze meestal verhuurde. In dit verband is het opmerkelijk dat de verkrotte woningen op de noordelijke hoek van de Dieserstraat en de Tengnagelshoek - Dieserstraat 74-80 en 102-110  - in 1974-’76 aan de gemeente Zutphen voor sloop werden verkocht. Deze rijksmonumenten zijn destijds illegaal gesloopt met de bedoeling om de Dieserstraat te verbreden. Deze verbreding is gelukkig nooit gerealiseerd.

...
6 afbeeldingen.

Klein Vaticaan


hervorming en verzuiling
Na de definitieve inname van Zutphen door de Staatse troepen in 1591, was het in de stad voor lange tijd gedaan met openbare Rooms-Katholieke godsdienstoefeningen. Tot 1645 bleef de Nieuwstadskerk in katholieke handen maar mochten er geen diensten gehouden worden. Enkele voorname families boden hun huis aan voor clandestiene missen en in 1617 werd er een vaste statie opgericht (die nog steeds illegaal was) door de paters Jezuïeten. De stedelijke magistraat hield aanvankelijk scherp in de gaten of er geheime missen werden gehouden en bij ontdekking volgden hoge boetes. 

Vanaf ongeveer 1674 versoepelde deze houding en kon de katholieke gemeenschap voor hun diensten gebruik maken van een turfschuur op de Apenstert. Ondanks tegenwerkingen van de stedelijke magistraat is deze schuur lange tijd als kerk in gebruik geweest. Zo konden de katholieken geen beroep meer doen op de gereformeerde diaconie en waren zij uitgesloten van deelname aan het stadsbestuur.

In de Franse tijd introduceerde de nieuwe regering godsdienstvrijheid en in 1810 werd de Nieuwstadskerk overgedragen aan de Rooms-Katholieken. De kerk verkeerde in een sterk verwaarloosde toestand. Door tegenwerking van de hervormden kon pas in 1815 met de restauratie begonnen worden. Een jaar later werd de kerk ingewijd.

Na ruim twee eeuwen onderdrukking en isolement was er een grote achterstand in te halen. De katholieke emancipatie kreeg vooral vorm door de oprichting van eigen maatschappelijke en culturele instellingen. Enkele bevlogen Dekens en pastoors bouwden met de hulp van invloedrijke notabelen en toegewijde parochianen een eigen netwerk op van katholieke organisaties. In de directe omgeving van de Nieuwstadskerk werden zo enkele scholen en gebouwen voor armen-, ziekenzorg en liefdadigheid gesticht. Deze gebouwen gaven dit stadsdeel haar bijnaam: Klein Vaticaan’. Binnen de destijds sterk verzuilde maatschappij had iedere stroming zijn eigen organisaties en voorzieningen. Hiermee drukte men ruim een eeuw lang een duidelijk stempel op het dagelijkse leven van de gemeenschap. 

pastorie
Aan het eind van de Tengnagelshoek stond tegen een halfronde muurtoren het grote huis ‘de Mesekouw’ of ‘het Leydack’. Omstreeks 1500 woonde hier de burgemeestersfamilie Van Voorthuizen. Dit huis werd op donderdag 1 augustus 1839 door notaris Lulofs in opdracht van Herman Willem Nieuwenhuijs in het Nederlandsche Koffijhuis op de Markt in Zutphen openbaar geveild. Koper was meesterbroodbakker Adam Velders, die optrad namens de kerkeraad van de RK gemeente in Zutphen.

Na een verbouwing, die blijkens een gevelsteen in 1842 gereed kwam, werd het huis als pastorie in gebruik genomen. In 1902 werd het oude gebouw grotendeels gesloopt en bouwde men op dezelfde plaats een nieuwe pastorie naar een ontwerp van architect F. Ludewig. In 1934 werd de pastorie opnieuw verbouwd en uitgebreid. 

armenzorg
De kerk had op een aantal locaties in de stad armenhuisjes, deze werden in 1825 verkocht en vervangen door een gasthuis met ziekenzaal en 29 huisjes aan de Geweldigershoek, dichtbij de Nieuwstadskerk. In 1855 maakten de huisjes plaats voor het St. Elizabeth Gesticht. In 1850 stichtte pastoor Huberts het zgn. Hubertusgesticht. In dit gebouw hadden de Zusters van Liefde een bewaar-, naai- en breischool voor kinderen uit alle standen en vanaf 1859 ook een weeshuis. 

scholenbouw
Eeuwenlang werd het onderwijs in Nederland verzorgd door zowel gemeentebesturen, kerken en particulieren. Er werd vooral hoofdelijk onderwijs gegeven, waarbij kinderen één voor één bij de onderwijzer geroepen werden. De leerlingen zaten aan lange tafels in huizen, pakhuizen en schuren. Tegen het einde van de 18e eeuw leverden onderwijshervormers in toenemende mate kritiek op de wanorde en slechte hygiënische toestanden in de ‘klaslokalen’. Nadat de zeven gewesten in 1795 werden verenigd in de Bataafse Republiek, ging de nieuw ontstane landelijke overheid zich structureel bemoeien met de regelgeving omtrent scholen. De onderwijswet van 1806 leidde definitief tot de afschaffing van het hoofdelijk onderricht en de landelijke invoering van het klassikaal onderwijs.

Na deze hervorming werden leerlingen in het lager onderwijs verdeeld over drie op niveau ingedeelde klassen. In 1811 werd een standaardontwerp gemaakt voor een klassikale lagere school: een vrijstaand rechthoekig gebouw met in het midden centraal de entree. In dit modelontwerp, de zogenaamde zaalschool, zaten klassen weliswaar afgezonderd naast elkaar, maar kregen zij nog altijd in één ruimte les van één onderwijzer. Vernieuwend was de introductie van een blinde werkmuur met schoolborden. Daarnaast besteedden opeenvolgende 19e-eeuwse schoolwetten aandacht aan voorschriften voor voldoende lucht, ruimte, lichtinval en beter meubilair. Bij de vroegste schoolgebouwen gaf de entree direct toegang tot het klaslokaal. In sommige gevallen plaatste men de entree in een uitgebouwde portiek om meer ruimte te creëren tussen het lokaal en de buitenruimte. 

jongensschool
Koster Colsen van de schuilkerk op de Apenstert kreeg in 1795 een schriftelijke instructie om de katholieke jeugd te onderwijzen. In 1816 verhuisde de koster-schoolmeester mee naar de Nieuwstadskerk. De grondwetswijziging van 1848 bracht ook vrijheid van onderwijs waardoor het oprichten van een bijzondere school mogelijk werd. De kosten kwamen wel voor rekening van de parochianen, de overheid droeg destijds nog niet bij in de kosten. In 1853 werd de eerste RK school voor jongens en meisjes geopend in een huis op de Rijkenhage. Vanwege ruimtegebrek door een sterk toenemend aantal leerlingen werd in 1878 voor de meisjes in het Hubertusgebouw een aparte school ingericht. De school op de Rijkenhage bleef tot 1891 in gebruik als jongensschool. In dat jaar werd in de tuin naast de pastorie aan de Tengnagelshoek een nieuwe jongensschool met vier klaslokalen en een woning voor het schoolhoofd in gebruik genomen. Het terrein was daarvoor vergroot door vier huisjes aan de Reinmakershoek aan te kopen. 

van zaalschool tot gangschool
In de loop van de 19e eeuw kwamen er aangescherpte voorschriften voor de bouw van scholen en uitgebreidere onderwijsprogramma’s. De introductie van meer verplichte vakken voor het lager onderwijs in de schoolwet van 1857 maakte de verdeling van de school in meerdere lokalen noodzakelijk en had zo direct invloed op de ontwikkeling van het schoolgebouw. Er ontstond een nieuw schooltype, de gangschool, dat tot ver in de 20e eeuw de norm zou vormen. Het schoolgebouw bleef rechthoekig van opzet en werd opgedeeld door fysiek gescheiden, naast elkaar gesitueerde klaslokalen. De oriëntatie in het lokaal werd een kwartslag gedraaid. Leerlingen keken niet meer naar de brede, maar naar de smalle muurzijde met bij voorkeur links invallend zijlicht. Een gang langs de achtergevel van het gebouw zorgde voor de ontsluiting van de lokalen.

De invoering van de leerplicht voor 7 tot 12 jarigen in 1900 resulteerde in een enorme toename van het aantal leerlingen. Het duurde nog tot 1917 voordat openbaar en bijzonder onderwijs gelijk gesteld werden. Hoewel in 1888 al wel in de wet vastgelegd was dat een deel van het salaris van het onderwijzend personeel door het Rijk betaald zou worden, was de onderwijswet van 1917 een grote stimulans voor de stichting en ontwikkeling van het bijzondere lagere onderwijs. 

St. Annaschool
Omdat de meisjesschool in het Hubertusgebouw ook te klein werd bouwde men aan de Tengnagelshoek in 1909 een nieuwe meisjesschool, de St. Annaschool. Deze zeven-klassige school met inpandig gymnastieklokaal telde nog steeds twee standen, ieder met een eigen ingang. Het ontwerp van de school was van de uit Groningen afkomstige architect Antonius Theodorus van Elmpt (12-7-1866 / 25-12-1953). Antonius had deze opdracht zonder twijfel te danken aan zijn oudere broer, Cristoffel Melchior van Elmpt die van 1905 tot aan zijn dood in 1933 pastoor in Zutphen was. De vormgeving van de school is sterk verwant aan die van de kleinere postkantoren zoals ontworpen door Rijksbouwmeester C.H. Peters. In 1934 werden bij een verbouwing in een ondiepe uitbouw w.c.’s aangelegd. 

het uitgebreid lager onderwijs (U.L.O.)
Vanaf 1857 werd op lagere scholen verplicht les gegeven in lezen, schrijven, rekenen, vormleer, Nederlandse taal, (vaderlandse) geschiedenis, aardrijkskunde, kennis van de natuur en zingen. Daarnaast werd ook de M.U.L.O. geïntroduceerd, een school voor meer uitgebreid lager onderwijs. Het M.U.L.O. maakte wettelijk deel uit van het lager onderwijs, maar was in feite vervolgonderwijs. De wet stond toe het vakkenaanbod uit te breiden met wiskunde, gymnastiek, landbouwkunde, tekenen, levende talen en handwerken voor meisjes. M.U.L.O. scholen voorzagen in een stijgende behoefte aan vervolgonderwijs.

Met de Wet op het Lager Onderwijs werd in 1920 vastgelegd dat de lagere school zes jaarklassen kreeg. De term M.U.L.O. werd bij wet gewijzigd in U.L.O. (uitgebreid lager onderwijs). Daarnaast betekende de wet het einde van de schoolstrijd; er kwam financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs. Het drie- of vierjarige U.L.O. sloot aan op het zesde leerjaar van het lager onderwijs en omvatte de reeds genoemde vakken, uitgebreid met keuze uit Frans, Duits, Engels, wiskunde en handelskennis. Algemene geschiedenis, handenarbeid, landbouwkunde, tuinbouwkunde, vrouwelijke handwerken en huishoudkunde waren facultatief. In 1968 werd na de invoering van de Mammoetwet het U.L.O. afgeschaft en vervangen door het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (MAVO). 

Het RK Parochiaal Kerkbestuur diende in 1934 een plan in voor het ‘verbouwen en uitbreiden van de jongensschool’ aan de Tengnagelshoek tot een ‘RK school voor L.O. en U.L.O.’ Deze moderne school, ontworpen door architect G.J. Jacobs uit Zutphen, werd een jaar later geopend. De nieuwe school werd op de funderingen van het uit 1891 daterende bestaande gebouw opgetrokken. In het gebouw werden zes klassen van de jongensschool en vier (gemengde) klassen van de ULO ondergebracht. De aanleg van het schoolplein werd mogelijk door de sloop van de bebouwing aan de Dieserstraat en de bouwsels op het achtererf. 

nieuwbouw
In 1964 gaf het RK kerkbestuur het bestuur van de scholen in de Nieuwstad over aan een schoolbestuur dat gekozen was uit de ouders van schoolgaande kinderen. Vanwege ruimtegebrek werd in de Valckstraat een nieuwe school gebouwd. In 1966 kon de J. F. Kennedyschool geopend worden. Het gebouw in de Isendoornstraat kwam daardoor helemaal vrij voor het ULO-onderwijs. Deze school, inmiddels MAVO-school, werd in 1975/76 uitgebreid met een afdeling HAVO. In 1983 betrok men een nieuwe school op de grens van Zutphen en Warnsveld, de RK Scholengemeenschap Isendoorn.

...
6 afbeeldingen.

Middeleeuwen


stadsmuur en waltoren
De gebouwde voorlopers op de plek van het huidige pastoriegebouw dateren al uit de middeleeuwen. Ter plaatse van de huidige achtergevel en tuinmuur werd namelijk tussen 1312 en 1325 de stadsmuur rondom het nieuwe stadsdeel Nieuwstad gerealiseerd. Aanvankelijk werd de Nieuwstad (Novum Oppidum) in 1250 gesticht als een separaat, door de Graaf van Gelre, bestuurde stad naast de vrije stad Zutphen. Nadat deze twee verschillende ‘steden’ in 1312 werden samengevoegd onder het stadsbestuur van Zutphen verrees er een bakstenen verdedigingsmuur om de Nieuwstad. De (eerder verlegde) rivier de Berkel stroomde tussen beide stadsdelen, hierover werden twee waterpoorten gebouwd.

De straten in het oostelijk deel van de Nieuwstad werden aangelegd in een rasterpatroon, de waltorens in de stadsmuur werden strategisch op de uiteinden van de straten geplaatst. De (half)ronde waltorens staken uit buiten de stadsmuur en dienden daarmee de stadsverdediging op verschillende manieren. In de eerste plaats kon de muur hierdoor rekenen op flankerende dekking tijdens een aanval op de stad. Mocht de vijand reeds over de stadmuur zijn geklommen, dan konden de waltorens in veel gevallen afgesloten worden zodat de indringers op de stadsmuur vanuit de torens alsnog aangevallen konden worden. De dikke muren in een ronde of halfronde vorm (met een open achterzijde, een ‘open keel’) gaven de waltorens sterkte. De waltoren met de naam ‘de Mesekouw’ (en later ‘het Leidack’) bevond zich op de plek van de huidige pastorie, op het eind van de Tengnagelshoek. De gebogen gevel van de tuinkamer staat nog altijd op de onderste muurresten van de Mesekouw

...
2 afbeeldingen.

1500-1750


Hof van Van Voorthuizen 
Het gehele terrein van de Isendoornstraat tot aan de Tengnagelshoek behoorde tussen 1525 tot 1578 toe aan de invloedrijke burgemeestersfamilie Van Voorthuizen. Hun huis stond tegen de waltoren de Mesekouw die later ‘het Leidack’ werd genoemd. Mogelijk werd Johan van Voorthuizen in 1572 vermoord door de Spanjaarden omdat hij als stadsbestuurder sympathiseerde met de opstand tegen Philips II. Zijn dochter, Sybilla van Voorthuizen, verkocht het hof in 1578. Daarna brak een roerige periode aan voor de stad Zutphen. De Spanjaarden vielen in november 1572 de stad binnen vanuit de nabijgelegen Nieuwstadspoort. Vervolgens wist prins Maurits de stad in mei 1591 definitief te veroveren namens de Republiek. 

De stadsmuren verloren in de loop van de 18e eeuw haar verdedigende functie door de aanleg van de vestingwerken door Menno van Coehoorn. Op een tekening van Hendrik Spilman naar Jan de Beijer uit 1744 zijn de inmiddels vervallen middeleeuwse verdedigingswerken getekend. Ook de waltoren de Mesekouw is hierop herkenbaar. Boven op de waltoren stond een kleine theekoepel, vergelijkbaar met de huidige Bourgonjetoren. De aanwezigheid van de theekoepel wordt bevestigd in een verkoopakte uit 1839. Op de tekening uit 1744 staat een representatief gebouw tegen de toren. 

...
8 afbeeldingen.

1800-1842


eigenaren van het huis in de eerste helft van de 19e eeuw
De Nieuwstadskerk was in 1809 weer een katholieke kerk geworden. Dit zou ook voor de directe omgeving een aantal ingrijpende verandering teweeg brengen. Veel katholieke gezinnen vestigde zich rondom deze kerk en ook de Katholieke bouwambities werden hier verwezenlijkt. 

De eerste kadastrale gegevens uit 1832 tonen dat het pand met daarbij een groot stuk grond eigendom was van koopman Jan Hendrick Nieuwenhuijs. Zijn bezit omvatte naast huis het Leidack ook een groot deel van het bouwblok, de voormalige stadsmuur en een groot perceel daarbuiten. Na zijn overlijden gingen zijn erven over tot verkoop van de percelen. Op donderdag 1 augustus 1839 om drie uur in de middag werden de percelen in het Nederlandsche Koffijhuis aan de Markt in Zutphen door notaris Lulofs in opdracht van Herman Willem Nieuwenhuijs openbaar geveild. In de verkoopakte wordt het bezit omschreven als: 

“Een Heerenhuis en erf, staande en gelegen binnen Zutphen in de zoogenaamde Tengnagelshoek […] met daartoe behoorend voorplein en twee tuinen (zijnde een benedentuin en een boventuin, waarin zich bevindt eene Bloemenkast) alsmede een koepel op de oude stadsmuur” [NL-ZuRAZ-0067-245] 

Het herenhuis met waltoren en koepel daarop (perceel 114) lag tegen de binnenhoek van het L-vormige stuk grond. Perceel 115 is het voorplein tussen het huis en de Tengnagelshoek. De boventuin is het huidige schoolplein (perceel 117). Hier stond ook de zogenaamde bloemenkast die gelegen was in een kelder (perceel 116). Deze kelder was waarschijnlijk een overblijfsel van een ouder huisje dat hier stond. De benedentuin was het omvangrijke lager gelegen stuk grond buiten de stadsmuur bestaande uit de percelen 111, 112, 113 en 193. Opmerkelijk was ook dat de grond was belast met een tweetal afdrachten. Een zogenaamde ‘stedigheid’ die inhield dat er jaarlijks op Petri (22 februari) aan het Oude en Nieuwe Gasthuis 8,05 gulden betaald diende te worden. Daarnaast moest er ieder jaar op Martini (11 november) 2,80 gulden een zogenaamde ‘thins’ betaald worden aan de stad Zutphen. 

De koper was meesterbroodbakker Adam Velders, die optrad namens de kerkeraad van de Rooms-Katholieke gemeente in Zutphen. De percelen zullen voor de Rooms-Katholieke gemeente een begerenswaardig bezit zijn geweest, gezien de omvang ervan en de ligging in de Katholieke buurt rondom de Nieuwstadskerk. Het nieuw verworven gebied bood voldoende ruimte voor de Katholieke (school)functies en de bouwambities die blijk gaven van een hernieuwd zelfbewustzijn van de Katholieke gemeenschap. 

sloop waltoren en stadsmuur en bouw pastorie in 1842
Kort daarop – in 1842 – werd de waltoren, de stadsmuur en mogelijk het daartegenaan staande huis ook gesloopt. De gebogen gevel van de tuinkamer werd opgetrokken op het gehandhaafde restant van de waltoren, deze vormde immers een solide fundering. Ook de tuinmuur werd opgetrokken op de restanten van de stadsmuur met gebruikmaking van de middeleeuwse stenen. Het pand werd voorzien van een statige neoclassicistisch architectuur zoals destijds in de mode was. 

In het huidige pand zijn alleen in de tuinkamer nog restanten van de bouwfase van 1842 terug te vinden. In de achtergevel van de tuinkamer getuigen twee gevelstenen van het jaartal van deze verbouwing, tezamen met de namen Huberts (pastoor) en J.T. van Ginkel (kerk). De binnenmuur van de tuinkamer is qua vorm gespiegeld ten opzichte van de buitenmuur, waarmee een ovale ruimte is gecreëerd. Om deze muur te dragen is in de kelder een gebogen muur geplaatst die opgebouwd is uit bakstenen afkomstig van de middeleeuwse stadsmuur. Een koude naad tussen het hergebruikte metselwerk en de oorspronkelijke muur van de waltoren is een stille getuige van het faseverschil. 

...

1902


herbouw pastorie 
In 1902 werd de pastorie uit 1842 grotendeels gesloopt en bouwde men op dezelfde plaats een nieuwe pastorie naar een ontwerp van architect F. Ludewig. Aannemer R .van der Velden mocht voor 14.169,41 gulden de opdracht uitvoeren. 

Het nieuwe gebouw werd op dezelfde plek gebouwd als de pastorie uit 1842, maar werd iets breder. Alleen de kelder en de tuinkamer werden grotendeels gehandhaafd. Op de kelderplattegrond is de verbreding met handhaving van het oude muurwerk goed zichtbaar. De bestaande keldermuren zijn met arceringen aangegeven, het nieuwe muurwerk rechts is met wit ingekleurd. Ook de muren van de ovale tuinkamer werden gehandhaafd, kennelijk paste deze ruimte wel bij de nieuwbouwideeën van het kerkbestuur en architect Ludewig. De plattegrond van de begane grond toont de handhaving van de tuinkamer (gearceerd) en de nieuwbouw hier tegenaan (wit). Dat de overige delen van de pastorie uit 1842 geheel gesloopt dienden te worden, blijkt uit het bouwbestek. De oude funderingen moesten verwijderd worden, om vervolgens “de openkomende fundeeringssleuven der te sloopen fundeeringen met zuiver zand aan te stampen tot aan te geven hoogte” [NL-ZuRAZ, 0145_2742 bestek en voorwaarden] 

indeling
De pastorie kreeg een langwerpige plattegrond waarin centraal achterin de bestaande tuinkamer werd opgenomen, destijds als studeerkamer aangeduid. Het pand kreeg een middengang met ter weerszijde daarvan de vertrekken en het trappenhuis. De hoofdingang, centraal in de voorgevel, gaf toegang tot deze middengang. Het pand was ook via twee ondergeschikte zijingangen te betreden. Op de begane grond lagen de meest representatieve vertrekken maar ook de keuken en een meidenkamer. De aanwezigheid van een meidenkamer en een afgetimmerde ruimte op zolder getuigen van de aanwezigheid van inwonend huispersoneel. Door de aanwezigheid van twee kleine vertrekken naast de studeerkamer, kan men met enige goede wil een Latijns kruis in de plattegrond zien. Deze bouwvorm is veel toegepast bij katholieke kerken. Op de rechthoekige verdieping (zonder voortzetting van de tuinkamer met zijvertrekken) zet de indeling met een middengang zich voort. Volgens de plattegrond bevonden zich hier een drietal slaapkamers, drie kapelaanskamers en twee logeerkamers. Verder bevatte het pand een forse kapruimte met daarin één afgetimmerde kamer en twee kelders, één onder het hoofdgebouw (bestaande uit twee ruimtes) en één onder de eenlaags volumes (bestaande uit drie ruimtes). 

gevels
De bruine bakstenen gevels zijn gemetseld in Waalstenen in kruisverband, zoals het bouwbestek nadrukkelijk voorschreef: “De muren in zuiver kruisverband, naar den draad schoon gewerkt, de lagen zuiver waterpas, de stootvoegen te lood boven elkander”. Getuige de tekeningen waren de oorspronkelijke voor- en achtergevel symmetrisch van opzet. De (gekoppelde) kruisvensters kregen zandstenen kalven, hoekblokjes, onder- en bovendorpels in historiserende neorenaissance stijl. Dit werd uitgevoerd in Udelfanger zandsteen waarbij de 

hoekbokjes op een aantal plekken opvallend zorgvuldig gedecoreerd zijn. Volgens het bestek moest het zandsteen afgewerkt worden met een “fijnen Brabantschen frijnslag”. De bovenlichten werden voorzien van glas-in-lood. Getuige de duimgehengen en de werveltjes hadden de vensters oorspronkelijk buitenluiken. Ook in het metselwerk zelf zijn decoratieve details aangebracht. Door de toepassing van grijze bakstenen wordt de suggestie van speklagen gewekt, bovenin zitten enkele gemetselde kruismotieven en een rondboogfries. De traptreden zijn uitgevoerd in hardsteen. 

De daken werden gedekt met grijsgesmoorde kruispannen of zoals in het bestek beschreven: “1e soort zilverkleurige Fransche kruispannen”. De platte daken van de eenlaag bouwvolumes aan de achterzijde werden gemaakt uit het zogenaamde “Haeuslersche houtcement”. Vernoemd naar Samuël Häusler die dit dakbedekkingstype in 1839 had ontwikkeld. Op een platte onderconstructie van dakbeschot werden vier lagen papier kruislings aangebracht met vloeibaar houtcement hiertussen. Als de bovenste laag droog was strooide men hier een laag zuiver zand overheen en nog eens 4 cm riviergrind, tegen het wegstuiven van het zand. De aannemer moest volgens het bestek het dak “zuiver waterdicht” opleveren en bovendien 10 jaar garantie bieden. 

interieur
Uit het bestek blijkt dezelfde aandacht voor representativiteit in het interieur als bij de gevels. De brede en hoge middengang kreeg een terrazzo vloer met hardstenen plint en imitatiemarmer stucwerk als lambrisering. In de terrazzovloer werd een rond motief aangebracht met het randschift: Salus pax intrantibus, een Latijnse welkomsttekst: vrede en veiligheid voor de binnentredenden. Alle deuren werden voorzien van een geprofileerde omlijsting. 

Uit de afwerking van de wanden en plafonds blijkt welke vertrekken als meest representatief werden gezien. Waar de meeste ruimtes van een stucplafond met eenvoudige houten stuclijst werden voorzien, kregen de woonkamer en de zaal een kroonlijst met biezen. De zaal was met negen bij vijf meter het grootste vertrek en door middel van suitedeuren verbonden met de woonkamer. Waarschijnlijk werden in deze ruimtes ook de belangrijke gasten ontvangen. De wanden van beide vertrekken werden voorzien van een lambrisering met panelen en daarboven linnen wandbespanning. De andere vertrekken kregen gepleisterde wanden of een behang. 

De tuinkamer die in gebruik werd genomen als studeerkamer werd als bestaande ruimte aangepast. De middelste van de drie vensters werd omgebouwd tot deuropening, bovendien werd het vloerniveau verhoogd waardoor alle vensters en binnenluiken ingekort moesten worden. Een zeer opmerkelijk onderdeel in deze ruimte is de schouw. De schouw is uitgevoerd in (Udelfanger) zandsteen en in een tamelijk zuivere en ook uitbundige neogotische stijl vormgegeven. Centraal op de schouwbalk is het wapen van Zutphen afgebeeld, een wapenschild met daarop een ankerkruis en dubbelstaartige leeuw. Op de schouw zitten nog kleurresten die getuigen van een uitbundige polychromie. De neogotische schouw dateert waarschijnlijk uit 1902. 

Ook aan de trappen werd nadrukkelijk aandacht besteed. Naast het gebruik van iepenhout en Amerikaans grenen werd gepolitoerd mahoniehout toegepast. Door het (arbeidsintensieve) politoeren van het hout ontstaat er een dunne glanzende laag waardoor het oppervlakte meer dieptewerking krijgt. 

De privaten kregen vaste eikenhouten onderbrillen en lindehouten bovenbrillen. Ze werden voorzien van een ton waarmee de fecaliën afgevoerd konden worden via het gemeentelijke tonnenstelsel. 

kapconstructie
De forse naaldhouten kap bestaat uit zogenaamde verbeterde Hollandse spanten. De kreupele stijlen zijn extra verankerd met ijzeren beslag. De (dubbel uitgevoerde) haanhouten hebben een grote overspanning en worden daarom ondersteund door een makelaar waaraan tevens steekschoren zijn bevestigd. Gordingen tussen de spanten dragen het dakbeschot. De kapconstructie is daarmee een vrij standaard oplossing voor de bouwperiode. Waar de tekeningen drie dakkapellen toonden (twee aan de voorzijde en één aan de achterzijde) zijn er waarschijnlijk twee (identieke) gerealiseerd. In het bestek wordt een afgetimmerde ruimte met kast in de kapruimte genoemd. Getuige de verkleuring op de zoldervloer rondom de voorste dakkapel en de verfsporen op de hanenbalk heeft deze er ook gezeten. Later is deze kamer uit de kap verwijderd. 

...
9 afbeeldingen.

1934

verbouw pastorie
In 1934 werd de pastorie verbouwd en uitgebreid onder leiding van architect G.J. Jacobs. De belangrijkste wijziging bestond uit een aanbouw ter plaatse van de verdieping tegen de achtergevel. 

Deze aanbouw werd gebouwd op de éénlaags bouwvolumes (studeer/tuinkamer met zijvertrekken) aan de achterzijde. In de nieuwe aanbouw werden twee kapelaanskamers ingericht. Zo werd er ruimte gecreëerd voor twee dienstbodekamers, centraal op de eerste verdieping. 

Een andere belangrijke wijziging was de toevoeging van een garage en rijwielberging rechts van de pastorie, tegen de naastgelegen St. Elisabethskapel. 

Voor het aangezicht van de symmetrische voorgevel vormde de toevoeging van de erker een belangrijke wijziging. De neorenaissance vormgeving van de gevels uit 1902 werd in het uiterlijk van de erker nadrukkelijk voorgezet waarmee deze toevoeging opgaat in het bestaande gebouw. De zuivere symmetrische opzet van de voorgevel is hiermee enigszins verstoord. Ook op een aantal andere plekken werden vensters dichtgezet (linker zijgevel) of juist toegevoegd (rechter zijgevel) De schoonheidscommissie stelde in juni 1934 onomwonden vast dat deze wijzigingen architectonisch gezien te wensen overlieten: “ Wat de indeeling van de ramen betreft, beteekent deze verbouwing een achteruitgang” [NL-ZuRAZ, 0145_2744_3_01] 

De toevoeging van een uitpandig rookkanaal in de binnenhoek tussen de bijkeuken en keuken getuigt van het gebruik van de kelder als stookruimte. Ook nu nog geven de roetsporen op de muren blijk van de vroegere stookinstallatie in deze ruimte. De keldertrap via de bijkeuken werd eveneens verplaatst. 

Naast de bijkeuken werd een ondiep portaal toegevoegd, een groot deel van de gevel bestond uit gekoppelde vensters waarmee dit bouwsel het uiterlijk kreeg van een serre. 

Ook in het interieur vonden er wijzigingen en moderniseringen plaats. Een aantal binnenwanden werden bijgeplaatst en binnendeuren dichtgezet. Tussen de zitkamer en de eetzaal werd naast de suitedeuren een forse Lips kluis geplaatst. Om de aanwezigheid van de grote kluis niet teveel op te laten vallen werd hier tegenover een even grote kast gebouwd, als ware het suitekasten. Waarschijnlijk is hierdoor ook het nabijgelegen venster gedeeltelijk dichtgezet. In de beide zalen werden ook nieuwe, meer dan manshoge, lambrisering aangebracht die nog altijd aanwezig zijn. Volgens het bestek uit 1934 bestaat de lambrisering uit “Fransch-noten triplex platen dik 4mM., zeer zorgvuldig aangebracht, met verzonken nageltjes bevestigd.” [NL-ZuRAZ, 0067_251] 

Op de lambrisering van de gang werd waarschijnlijk in 1934 of later zogenaamd beton-emaille aangebracht. Deze afwerking werd gemaakt door met een plank structuur aan te brengen in de natte mortel. Vervolgens werd de lambrisering geverfd. Dit was een goedkoper alternatief voor bijvoorbeeld wandtegels. 

...
1 afbeelding.

1988-1994


latere wijzigingen
In 1988 werd er door Stichting Sociale Woningbouw Sint Walburgis een vergunning ingediend voor realisatie van een aantal appartementen in het pastoriegebouw. Het plan omvatte een vrij vergaande wijziging van de indeling en daarmee de oorspronkelijke opzet. Dit plan heeft nooit doorgang gevonden. 

In 1994 is er door Stichting de Vrije School een vergunning ingediend voor enkele kleine wijzigingen, met name ter plaatse van de verdieping. Zo werd de meterkast op de gang binnen de bestaande deuromlijsting geplaatst. De twee logeerkamers rechtsvoor zijn bij elkaar gevoegd tot één woonkamer door verwijdering van de tussenwand. De badkamers en keuken werden gemoderniseerd dan wel toegevoegd. In de gang is een deur geplaatst. [NL-ZuRAZ-0512] 

In 2002 is het pand aangewezen als rijksmonument. 

...