Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
1 afbeelding.
Tijdlijn titel & intro

Ontwikkeling Appingedam

In de late middeleeuwen maakte Appingedam door goede vaarverbindingen een grote economische ontwikkeling door.

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

Een dam in de Appe

Appingedam of kortweg ‘Dam’ is gelegen aan het Damsterdiep, een waterloop die vanaf de stad Groningen in noordoostelijk richting stroomt en uitmond in de Eems. Het Damsterdiep had een voorloper die de Delf genoemd werd. De Delf was waarschijnlijk rond 1190 gegraven en de naam is afgeleid van “delven” of “graven”. De waterloop stroomde ter plaatse van Appingedam in west-oostelijke richting. Het kanaal diende als afwateringskanaal van de ontgonnen landbouwgronden en tegelijkertijd ook als bevaarbare waterweg. De straatnamen Delfstraat (nu Dijkstraat) en Butendelfstraat (nu Solwerderstraat) zijn afgeleid van deze voor Appingedam belangrijke waterweg. Bij de aanleg van de Delf werden enkele oudere, zuid-noord stromende riviertjes zoals de Appe (of: Apt) afgedamd. Waarschijnlijk verbond de dam in de Appe twee oudere wierden ten zuiden van de Delf, aan de huidige Wijkstraat. De Appe werd aanvankelijk oostelijk en later ook westelijk om de beide wierden heen geleid om uit te monden in de Delf. De bewoningskern bestaande uit deze twee wierden en een wierde benoorden de Delf werden aangeduid als Appingedam. De bewoners worden ‘Damsters’ genoemd.[1]

 

Stedelijke ontwikkeling

De Nicolaïkerk aan de Wijkstraat werd rond 1225 gebouwd als zaalkerk, mogelijk ter vervanging van een oudere kerk op die plek. In 1327 werden er officieel stadsrechten aan Appingedam toegekend, hoewel er reeds voordien al enkele activiteiten plaatsvonden zoals het houden van een markt die officieel onder het stadrecht vielen. Door de toekenning van de stadsrechten was Appingedam de tweede plaats in de provincie (naast de stad Groningen) die stadsrechten bezat.

Reeds vanaf de aanleg van de Delf in 1190 kon de agrarische nederzetting zich ontwikkelen tot handelsplaats. Met name agrarische producten uit de Woldstreek werden op de markt aan de Wijkstraat verhandeld (‘wijk’ betekend markt). De stad Groningen begon in Appingedam zelfs een concurrent te zien die hun ambitie om zich het stapelrecht toe te eigenen, door Appingedam gedwarsboomd zagen. De vele juridische processen die Appingedam tegen Groningen bij de landsheer aanspanden om de vrijhandelspositie van de stad te waarborgen, getuigen van de economische strijd tussen de beide steden.

De verlegde Appe langs de zuidrand van de twee wierden en de Delf in het noorden functioneerde tevens als stadsgracht. Het Kattendiep (ook wel aangeduid als ‘Zandsterdiep’) werd mogelijk in de veertiende eeuw aangelegd ten noorden van de Delf. Omstreeks 1424 werd de Delf vanaf Ten Boer doorgetrokken tot aan de stad Groningen waarmee de waterweg ook een nieuwe naam kreeg: het Damsterdiep.[2]

 

Footnotes

  1. ^ A. Hoft, Vissen rond de Floem, 1990 en Stenvert e.a., Monumenten in Groningen, 1998.
  2. ^ A. Hoft, Vissen rond de Floem, 1990, pp. 11-40.
Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

Het Augustijer klooster op de ‘Appinge’

Op een derde wierde, ten noordwesten van de andere twee wiereden, werd omstreeks 1328 een augustijner klooster gesticht. Het klooster werd vanuit het klooster in Osnabrück opgericht en was daarvan een dochterklooster. Deze wierde waarop het klooster werd gebouwd werd aangeduid als ‘Appinge’, het afgedamde riviertje de Appe stroomde tegen de oostzijde van deze wierde. Deze wierde had aanvankelijk een verbinding over land met de twee zuidelijke wierden via de huidige straten Bolwerk, Cornelis Albertsstraat (oorspronkelijk ‘Speckersgang’) en de Vlintenbrug over het Damsterdiep. Het feit dat het Gouden Pand en Broerstraat niet in elkaars verlengde liggen bewijst dat deze niet gelijktijdig zijn ontstaan en waarschijnlijk ook niet de oorspronkelijke verbindingweg vormde. Aan het eind van de Broerstraat stond de Kloosterpoort die de beveiligde verbinding vormde tussen het klooster en de stad.

Tegen het begin van de zestiende eeuw werd de wierde met daarop het klooster binnen de grachten gebracht door de aanleg van een (tweede) noordelijke gracht: de ‘Saksische gracht’ in 1501. Enkele jaren later werd ook de  loop van de Appe gewijzigd. Door de aanleg van de Nieuwe Heekt in 1535 werd het riviertje omgelegd buiten de stadsgrachten.

Het noordwestelijke stadsdeel van Appingedam werd het ‘Broederkluft’ genoemd, verwijzend naar het klooster op de noordwestelijke wierde. De vooraanstaande positie van het augustijner klooster in dit gebied ging verder dan alleen een naamsverwijzing. De huizen aan het Gouden Pand stonden namelijk op kerkgrond en dienden nog tot in de zeventiende en achttiende eeuw stedenpacht te betalen aan de kloostergemeenschap.[1]

 

Footnotes

  1. ^ A. Hoft, Vissen rond de Floem, 1990, pp. 11-40.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Middeleeuwse straat Gouden Pand

De bebouwing aan het Gouden Pand is waarschijnlijk al vanaf de middeleeuwen ontstaan.

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

Ontstaan straat Gouden Pand

Waarschijnlijk dateert het beloop van de huidige straten Cornelis Albertsstraat en het oostelijke deel van de straat Bolwerk al uit de pre-stedelijke situatie van voor de veertiende eeuw. Deze weg verbond de noordwestelijke wierde ‘Appinge’ met de twee zuidelijk wierden, mogelijk ook al voordat er op de wierde de Appinge een klooster werd gesticht. De wierde werd als hoger gelegen plek namelijk al vóór de komst van het klooster in 1328 bewoond. Aangenomen kan worden dat er vóór de veertiende eeuw geen permanente – (bak)stenen – gebouwen ten noorden van de Delf hebben gestaan. Dit gebied vormde namelijk het noordelijke schootsveld van de stad Appingedam, met de Delf als noordelijke stadgracht. Wel werd er toen al handel gedreven op beide oevers van de Delf, die voor Appingedam als belangrijkste vaarverbinding gold.

Pas na de aanleg van het Kattendiep in de veertiende eeuw kwam het gebied rondom de Solwerderstraat, Gouden Pand en Cornelis Albertsstraat binnen de grachten van Appingedam te liggen. Waarschijnlijk zijn de eerste (bak)stenen gebouwen in dit gebied in de loop van de veertiende eeuw ontstaan. Het Gouden Pand (oorspronkelijk ook wel ‘Grote Broederstraat’ genoemd) was een belangrijke straat. Tijdens de broederkermis werden in deze brede straat markten gehouden. Ook het voorkomen van enkele zogenaamde ‘Edele Heerden’ bewijst dat er al in de vijftiende eeuw een aantal stenen huizen aan het Gouden Pand hebben gestaan.

 

Slideshow
Tekst

Edele Heerden, stenen huizen

Cruciaal voor de machtsverhoudingen van het middeleeuwse Appingedam waren de zogenaamde ‘Edele Heerden’. Dit waren de stenen (of: ‘gewelfde’) huizen waarvan de eigenaren kans maakte op twee politieke posities: het zijlrecht en het redgerrecht.

Het zijlrecht hield in dat de eigenaars van een Edele Heerd kans maakte om benoemd te worden als zijlrechter. Een zijlrechter was een bestuursfunctie binnen het zijlvest dat gezien kan worden als voorloper van het waterschap. Het zijlvest was belast met het onderhoud en beheer van waterlopen en wegen, een belangrijke taak was het onderhoud aan de uitwateringssluizen, ook wel ‘zijlen’ genoemd. Eigenaars van een Edele Heerd maakte door te dobbelen (‘recht van de smeet’) kans op de benoeming als zijlrechter voor de duur van drie jaar.

Daarnaast kon de eigenaar van een Edele Heerd benoemd worden als redger. Een zogenaamde redger mocht voor de duur van één jaar de rechtspraak uitoefenen. Hij bekleedde binnen de jurisdictie (of: ‘rechtstoel’) de positie van zowel rechter als notaris. De functie werd per toerbeurt (‘ommegaand recht’) toegewezen binnen de selecte groep van de eigenaars van de Edele Heerden. Hiervoor bestond een roulatieschema dat werd bijgehouden in het zogenaamde Klauwboek. De eigenaar van een Edele Heerd maakte dus kans op een politieke functie wat hem een machtspositie kon opleveren die bovendien zeer lucratief kon zijn. Bij afbraak van het huis bleef het recht van de Edele Heerd vaak verbonden aan de onbebouwde grond.

In de zestiende tot en met de achttiende eeuw werd het redgerrecht regelmatig verkocht. Soms werd het recht verkocht aan (adellijke) lieden die daarmee hun machtpositie vergrootte en soms kochten (juridische) instanties de rechten. Zodoende kwamen in Appingedam alle redgerrechten in de tweede helft van de zestiende eeuw in handen van slechts drie families: Snelgersma, Houwerda en Ripperda. Ook de stad Groningen verwierf in 1632 en 1633 een groot deel van de redgerrechten. In de decennia daarna ontstond een vrij levendige ‘handel’ in de rechten totdat de stad Groningen in 1727 alle redgerrechten van Appingedam wist te verwerven. Vanaf dat moment was de jaarlijkse benoeming van de redgers van Appingedam dus volledig in handen van aartsrivaal Groningen.

Ondanks dat één of beide rechten in veel gevallen niet meer verbonden waren aan deze oude stenen huizen, bleef men in een aantal gevallen tot aan het eind van de achttiende eeuw in koopakten de panden aanduiden met “Edele Heerd”. Waarschijnlijk vanwege de onderstreping van de anciënniteit van het gebouw en de status voor de eigenaar die daarmee gepaard ging.

Een lijst uit 1458 vermeld in totaal 76 Edele Heerden in Appingedam, deze lijst werd tot 1488 bijgehouden. Een latere lijst die is bijgehouden tot het begin van de zestiende eeuw, vermeld een aantal van 80 Edele Heerden. Ongeveer de helft hiervan was gelegen ten noorden van het Damsterdiep, waarvan het merendeel aan de Solwerderstraat maar ook een vijftal aan het Gouden Pand. Op basis van deze lijsten valt te concluderen dat er reeds in de vijftiende eeuw stenen huizen aan het Gouden Pand hebben gestaan.[1]

 

Gouden Pand 1 een Edele Heerd?

Of Gouden Pand 1 oorspronkelijk ook als Edele Heerd aangemerkt werd, kon historicus Auke Hoft aan de hand van de archiefstukken niet bevestigen. In zijn publicatie over de geschiedenis van Appingedam uit 1990 wist hij van ongeveer 50 Edele Heerden de locatie te reconstrueren en van circa 30 Edele Heerden niet. Ook op basis van de huidige bouwrestanten is niet meer vast te stellen of het pand een middeleeuwse (bakstenen) kern of voorganger heeft gehad.[2]

 

Vroegste gegevens Gouden Pand 1

Hindrik Claesen werd omstreek 1630 vermeld als bewoner van Gouden Pand 1, hij wordt namelijk als buurman genoemd in de verkoopakte van het naastgelegen Gouden Pand 5-7. De eerstvolgende vermelding dateert pas uit het midden van de achttiende eeuw. Hoewel het forse hoekpand als ‘Het Gouden Pand’ aangeduid wordt, kon niet achterhaald worden wat de oorsprong is van deze naamgeving. Ook zijn er tijdens het bouwhistorische onderzoek geen bouwrestanten ouder dan 1836 aangetroffen. Oudere bouwresten zijn waarschijnlijk gesloopt bij de grondige verbouwing in 1836 en misschien verloren gegaan bij de brand in 1972.

 

Footnotes

  1. ^ A. Hoft, Vissen rond de Floem, 1990, pp. 38-39, 108 en bijlagen IV en V: pp. 235-241.
  2. ^ A. Hoft, Vissen rond de Floem, 1990, p. 26.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Jan Blaupot, 18e eeuw

Deze rijke koopman is in Appingedam nog altijd bekend vanwege de jaarlijkse blaupotdag.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Jan Blaupot en het aardbeienfeest

Een in Appingedam bekende bewoner van Gouden Pand 1 is de rijke koopman Jan Sijmons Blaupot (1683-1758). Tegen het eind van zijn leven woonde hij alleen en was hulpbehoevend. De hulp werd destijds georganiseerd vanuit zogenaamde nabuurschappen. Als dank voor de ontvangen zorg liet de 75 jarige Jan Blaupot bij zijn overlijden in 1758 de nabuurschap maar liefst 300 gulden na. Met de rente uit dit vermogen werd jaarlijks een feest bekostigd. Zo geschiedde, ieder jaar organiseerde de speciaal hiervoor opgerichte Blaupotvereniging een Blaupotdag na de aardbeienpluk in juni of juli. Men kwam bij elkaar en las het testament van Blauwpot voor, men droeg gedichten voor en ook een wandeling rond middernacht behoorde tot de traditie. Centraal stond ook het uithangen van de Blaupotvlag met daarop de zinspreuk ‘nos jungent fragariae’ (de aardbeien verbinden ons). Het eten van beschuit met aardbeien en suiker was dan ook het hoogtepunt van het feest. Buurtgenoot Hemmes vervaardigde zelfs twee zilveren suikerstrooiers voor dit feestelijke moment. De verslagen in het Nabuursboek getuigen nog altijd van de hechtheid van de gemeenschap vanaf de achttiende eeuw.

In de jaren zeventig van de twintigste eeuw verminderde de sociale cohesie in de buurt. Het laatste feest werd georganiseerd in 1967. In 2022 is de traditie echter nieuw leven ingeblazen door de huidige bewoners van Gouden Pand 1.

In 1804 verkocht zijn nazaat, J.J. Blauwpot, het Gouden Pand. Op dinsdag 21 februari werd in de Gouden Zwaan in Appingedam een veiling daartoe georganiseerd. Ook de naam Lazarus de Joode wordt eind achttiende eeuw in verband gebracht met het Gouden Pand.

 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouw Gouden Pand, 1836

Omstreeks 1836 vond een volledige herbouw van het pand plaats waarbij het gebouw zijn huidige vorm kreeg.

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

Vanaf de instelling van het Kadaster in 1832 is er een systematisch overzicht van de eigenaars van het Gouden Pand. Uit de Kadastrale registratie blijkt dat het pand rond het midden van de negentiende eeuw een grote relatie had met de in Appingedam gevestigde rechtbank. De eigenaars waren veelal hooggeplaatste juristen.

Maar aanvankelijk staat de uit Nieuwe Pekela afkomstige drogist Bernhard Catz in 1832 geregistreerd als eigenaar van het hoekpand. Over het uiterlijke voorkomen van dit pand is weinig bekend. Op de kadastrale kaart uit 1832 is wel zichtbaar dat het volledige perceel bebouwd is, hoewel dit uit meerdere gekoppelde gebouwen kan hebben bestaan, bijvoorbeeld een hoofdgebouw met belendende schuurtjes. Bernhard Catz verkocht zijn pand in 1835 aan Abel Hindrik Werumeüs Buning (1803-1882), procureur bij de rechtbank te Appingedam. In het kielzog van de vestiging van een rechtbank in Appingedam in 1811, kwamen ook een aantal vooraanstaande en vermogende rechtbankfunctionarissen naar het stadje.

 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

De rechtbank te Appingedam

In 1810 werd het Koninkrijk Holland door Napoleon bij het Franse keizerrijk ingelijfd en werden de oude machtstructuren vervangen voor een bestuurlijke indeling naar Frans model. Nederland werd opgedeeld in negen departementen. Deze departementen werden op hun beurt opgedeeld in 28 arrondissementen. Het departement Wester-Eems (“l‘Ems-Occidental”) besloeg ongeveer de huidige provincies Groningen en Drenthe en bestond uit aanvankelijk uit vijf en later vier arrondissementen. Bij deze bestuurlijke hervorming kreeg Appingedam een rechtbank toegewezen, een zogenaamde Rechtbank van Eerste Aanleg. Ook na de Franse tijd, onder het Koninkrijk der Nederlanden, bleef het Franse rechterlijke model gehandhaafd. In 1838 werd het rechtssysteem gemoderniseerd door de inwerkingtreding van de Wet op de Zamenstelling der Regterlijke Magt en het beleid der Justitie. De rechtbank in Appingedam kreeg door de wetswijziging de status van arrondissementsrechtbank.[1]

De wettelijke herbevestiging van Appingedam als regionaal juridisch centrum in 1838 is ongetwijfeld het startschot geweest voor de nieuwbouw van het rechtbankgebouw. Het in 1844 opgeleverde rechtbankgebouw aan de Wijkstraat 38 maakte een eind aan de gebrekkige huisvesting van de rechtbank. Overigens past de nieuwbouw van de rechtbank in Appingedam in een bredere context van een ‘rechterlijke bouwgolf’. Zo verrees er ook in Winschoten een nieuw rechtbankgebouw (1845-1846), die net als het nieuwe rechtbankgebouw in Appingedam (1844) ontworpen werd door waterstaatsingenieur W.L. Hasselbach. Ook de “huizen van Arrest en Bewaring” (gevangenissen) werden in beide plaatsen vernieuwd, beiden naar ontwerp van I. Wanrsinck (Winschoten 1849 en Appingedam 1849-1852).

De aanwezigheid van de rechtbank in Appingedam staat in direct verband met de herbouw van het Gouden Pand als woning voor procureur Abel Werumeüs Buning. Bovendien is er zelfs enige architectonische gelijkenis te herkennen tussen de rechtbankgebouwen in Winschoten en Appingedam en het Gouden Pand. De strenge en monumentale neoclassicistische architectuur van de rechtbankgebouwen is in versoberde vorm (afwezigheid pilasters en risalieten) ook aanwezig in de architectuur van het Gouden Pand. Hoewel ook opgemerkt dient te worden dat de vormgeving van het Gouden Pand naadloos past binnen de algemene voorkeur voor neoclassicistische architectuur rond de bouwtijd.

De arrondissementsrechtbank in Appingedam werd in 1877 opgeheven en toegevoegd aan die van Groningen. Tot 1933 bleef er nog wel een kantonrechtbank in Appingedam bestaan.

Footnotes

  1. ^ D. Wennips, bouwhistorisch onderzoek Voormalige rechtbankgebouw Winschoten, 2021.
Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

Herbouw Gouden Pand, 1836

Procureur Abel Hindrik Werumeüs Buning kocht het hoekperceel nabij de Vlintenbrug in 1835, niet vanwege de bestaande bebouwing maar vanwege de plek. Hij liet de bestaande bebouwing namelijk volledig afbreken. Over de exacte datum waarop de herbouw heeft plaatsgevonden biedt de kadastrale administratie geen eenduidig jaartal: enerzijds wordt “Afbraak en opbouw voor 1836” vermeld, anderzijds “Herbouw 1840”.[1] Hoe dan ook, de vooraanstaande Abel Werumeüs Buning was bij de herbouw op zoek naar een representatieve woning waarvan de uitstraling paste bij zijn hoge maatschappelijke status.

De vooraanstaande woning heeft een klassiek (neo)classicistische hoofdvorm. Een blokvormig pand met een symmetrische gevelindeling en daarop een hoog schilddak met hoekschoorstenen. Het Gouden Pand steekt door haar monumentale neoclassicistische architectuur enigszins pompeus af naast de oudere, kleinschalige bebouwing van Gouden pand 5 en 7. De voorgevel is opgebouwd uit schoon metselwerk met daarin vijf vensterassen. Vanwege de centrale ingangspartij valt te concluderen dat het pand ingedeeld was als een middengangwoning met de vertrekken ter weerszijde van de centrale gang. Een plattegrond uit 1939 geeft een bevestiging van de indeling. Het statige pand kreeg hoge plafonds en hoge vensters met daarin zesruits schuiframen (2x(1+2)). Onder de twee bouwlagen zit nog een kelder die aan de lagere zijde van het Damsterdiep boven het maaiveld uitsteekt. De linker zijgevel maakt hierdoor vanaf de Vlintenbrug een nog monumentalere indruk. Achter het pand liet Abel Werumeüs Buning een schuur bouwen, op de kadastrale kaart geel gemarkeerd.

De architect van de herbouw van het Gouden Pand in 1840 is vooralsnog niet bekend. Vanwege de uiterlijke gelijkenissen en ook de bouwperiode ligt het voor de hand te veronderstellen dat W.L. Hasselbach mogelijk ook betrokken was bij het ontwerp van het Gouden Pand. Er zijn andere voorbeelden bekend waarbij rijksambtenaren (zoals ook waterstaatsingenieur Hasselbach) naast hun werk ook particuliere ontwerpopdrachten uitvoerde. Vast staat dat ingenieur Hasselbach en procureur Werumeüs Buning omstreeks de bouwtijd contact met elkaar hadden. Mogelijk heeft W.L. Hasselbach ook een rol gespeeld bij het ontwerp van Gouden Pand 1.

Na de grootscheepse verbouwing heeft procureur Abel Hindrik Werumeüs Buning niet lang in het pand gewoond. Omstreeks 1840 verkocht hij het huis alweer. Het pand bleef echter nog een aantal jaren in bezit van (mogelijk bevriende) juristen.

 

Footnotes

  1. ^ Kadaster, leggerartikel APG00_498_Reeks1.
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Gouden Pand als herenhuis, 1836-1911

Vanaf de bouw in 1836 tot aan 1911 werd het Gouden Pand bewoond door vooraanstaande bewoners.

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Vanuit het kadaster is bekend wie de eigenaars van het Gouden Pand zijn geweest. Hierbij valt op dat het representatieve woonhuis vanaf de bouw ervan in 1836 tot aan 1859 in handen bleef van (vermogende) juristen, die hier ongetwijfeld woonden vanwege de in Appingedam gevestigde arrondissementsrechtbank. Ook hierna bleef het pand in handen van mensen met aanzien en vermogen. Zoals een postdirecteur en een kassier (vermogensbeheerder). Gegeven het feit dat postdirecteur Harco Ilpsema Vinckers het pand tussen 1859-1876 in bezit had, was wellicht ook het postkantoor van Appingedam in het pand gevestigd. In die periode werden de vaak kleine postkantoren vaker ondergebracht in het woonhuis van de directeur van het postkantoor. Oliemolenaar Rutger Freerk Mulder uit het naburige Tjamsweer was een vermogende ondernemer. Hij bezat naast een oliemolen meerdere huizen, pakhuizen en bouwlandpercelen in en rond Appingedam (onder meer in Tjamsweer en Jukwerd). In Jukwerd had hij ook een zomerhuis.[1]

Overzicht van de vooraanstaande eigenaars Gouden Pand:

  • 1835-1840 procureur, Abel Hindrik Werumeüs Buning
  • 1840-1844 rechter, Wicher Meinhard van Swinderen
  • 1844-1858 officier van Justitie, Willem Jan Mollen/Mulder
  • 1858-1859 advocaat, Hendrik Louis Wijchgel
  • 1859-1876 postdirecteur van Appingedam, Harco Ilpsema Vinckers
  • 1876-1897 oliemolenaar, Rutger Freerk Mulder (uit Tjamsweer)
  • 1897-1911 kassier, Cisso Mulder, weduwe van Everts Eppien

 

Sloop schuur, 1867

Omstreeks 1867 liet postdirecteur Harco Vinckers de schuur achter het pand slopen. Een klein deel van het achtererf werd verkocht aan de eigenaren van het naburige Gouden Pand 5, die het gebruikte als hun achteromgangetje. De begane grond werd toen naar verluid gebruikt als postkantoor.

Vanaf 1911 kwam er een kentering in gebruik en bewoningstype van het Gouden Pand, de vooraanstaande bewoning maakte plaats voor een winkelfunctie op de begane grond met daarboven bewoning. Koopman Johannes Grummels werd in 1911 eigenaar van het pand en vestigde er een modezaak, gespecialiseerd in hoeden en petten.

 

Footnotes

  1. ^ Kadaster, leggerartikelen: APG00, 498, 599, 1023, 1114, 841, 2238.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Winkelfunctie Gouden Pand, 1911-1972

Vanaf 1911 kreeg het Gouden Pand naast een woonfunctie ook een winkelfunctie op de begane grond.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Opkomst van de detailhandel

De komst van een winkel op de begane grond van het representatieve woonhuis Gouden Pand 1 past binnen de ontwikkeling van de detailhandel die in Nederland eind negentiende eeuw plaatsvond. Voordien werden dagelijkse boodschappen en andere koopwaar nog vrijwel uitsluitend bij de marktkoopman, de marskramer en de ambachtsman gekocht. Maar aan die gewoonte kwam vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw langzaam een eind. De bevolking groeide en tegelijkertijd steeg de welvaart waarmee ook de levenstandaard verhoogde. Door het op gang komen van de industrialisatie in Nederland trad er een specialisatie in de productieketen op. Een grotere hoeveelheid machinaal vervaardigde producten kwam binnen het bereik van een groter publiek die bovendien meer te besteden had. De ambachtsman maakte geleidelijk plaats voor de gespecialiseerde winkelier met een uitgebreid assortiment die uit voorraad leverde. Er verschenen meer winkels in het straatbeeld die hun koopwaar presenteerde achter representatieve winkelpuien met grote etalagevensters. Het Gouden Pand ondervond in 1911 de gevolgen van deze algemene ontwikkeling.

 

Bouw winkelpui, 1911

Koopman Johannes Grummels werd in 1911 eigenaar van het pand en vestigde er een modezaak, gespecialiseerd in hoeden en petten. Ter plaatse van de begane grond liet hij de gevel wijzigen ten behoeve van de modezaak op de begane grond. Op een foto uit 1911-1918 is het resultaat van deze verbouwing goed zichtbaar. Het rechter deel van de gevel is vervangen door een brede winkelpui met grote etalagevensters waarachter de hoeden tentoongesteld werden. De entree tot de winkel kreeg een centrale plek binnen de nieuwe winkelpui. Karakteristiek is de terug liggende winkelentree en de moderne gebogen kwartronde ramen ter weerszijden daarvan. De oorspronkelijke deur van het woonhuis (op de middenas van de gevel) bleef gehandhaafd, net als de hardstenen traptreden daarvoor. Links van de entree werden de zesruits schuiframen vervangen door moderne ramen met een enkele roede. Johannes Grummels bleef tot 1918 eigenaar van het pand waarna het pand in handen kwam van elektricien Gerardus Adélius Feddema.

Achteraanbouw

Het exacte bouwjaar van de houten achteraanbouw op palen is niet bekend. Op de kadastrale kaarten komt de aanbouw niet voor. Wel staat de aanbouw reeds ingetekend op de bestaande toestand van een bouwtekening uit 1939 (aangeduid als “serre”). Gezien de (oorspronkelijk) toegepaste materialen - zichtbaar op een foto uit 1965 - lijkt een datering van het bouwwerk tussen 1900 en 1939 aannemelijk.

 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Vergroting en modernisering winkelpui, 1939

Gerardus Adélius Feddema liet het pand in 1939 verbouwen ten behoeve van zijn elektronicawinkel. De winkelpui uit 1911 werd daarbij aangepast en een nieuwe winkelpui, links van de entree, werd er aan de gevel toegevoegd. Om het geheel een gelijkvormige aanzicht te geven werd de gevel boven de winkeletalages voorzien van een luifel die opgehangen werd aan gesmede ijzeren staven. Boven de luifel kwam een gepotdekselde teakhouten betimmering. De beide winkelruimtes werden separaat verhuurd, hiervoor werden twee extra deuren in de gang geplaatst. De nieuwe winkelpui bood weliswaar extra ruimte aan het uitstallen van de verkoopwaar maar ging weinig visuele relatie aan met de bestaande gevel erboven.

In 1968 werd het pand door de toenmalige Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) aangewezen als rijksmonument.

 

Overzicht van de eigenaars van Gouden Pand 1 tussen 1911 en 1974:

  • 1911-1918 koopman, Johannes Grummels
  • 1918-1943 elektricien, Gerardus Adélius Feddema
  • 1943-1972 Anna Helena Tieben
  • 1972-1973 horeca-exploitante, Dina Smit
  • 1973-1974 vertegenwoordiger, Jelte Hindriks

 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Brand Gouden Pand, 1972

In 1972 woedde er een verwoestende brand in het Gouden Pand.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Brand

In 1972 brandde Gouden Pand 1 bijna volledig uit. Hoewel er vanuit het bouwdossier weinig bekend is over de brand maakt een foto van kort na de brand de gevolgen ervan goed zichtbaar. Afgaande op de foto is het gebouw van binnen bijna volledig uitgebrand. Nagenoeg al het houtwerk ging in vlammen op of werd te zeer aangetast om te kunnen bewaren. Alleen de balklaag en mogelijk (een deel van) de begane grondvloer bleef gespaard. Ook de vier bakstenen buitenmuren bleven staan. Na de brand werd het pand onbewoonbaar verklaard.

 

Herbouw

Als gevolg van de brand werd het pand bijna volledig herbouwd. Alleen de bakstenen muren en de balklaag van de begane grond vloer (en een deel van de vloerdelen?) hadden de brand overleefd en bleven gehandhaafd bij de herbouw. De twee winkelpuien uit 1911 en 1939 verdwenen bij de restauratie uit het gevelbeeld. Hier kwam een reconstructie van de oorspronkelijke gevel voor in de plaats waardoor het oorspronkelijke gevelbeeld van het statige herenhuis het aanzicht weer ging bepalen. De oorspronkelijke indeling kwam niet meer terug. Het pand kreeg een aantal grote open ruimtes in plaats daarvan. Kennelijk werd er bij de herbouw vanuit de monumentenzorg en/of de restauratie architect vooral waarde aan het uiterlijk van het pand gehecht. Ook het houten achteraanbouw werd gereconstrueerd, ditmaal rustend op stalen palen.

 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Wijziging indeling, 1977

Na de herbouw vonden er nog enkele kleine wijzigen plaats in het pand.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Indeling, kluis en carillon

In 1977 vroeg eigenaar R. Westra een bouwaanvraag aan voor wijzigingen ten behoeve van een winkelfunctie. Architect P.L. de Vrieze uit Groningen leverde het ontwerp voor de verbouwing. De aanpassingen behelsde onder meer enkele wijzigingen van de indeling, waarbij de toevoeging van de kluis in het souterrain nog de meest opmerkelijke is. Ook werd het carillon in deze bouwfase aan de gevel toegevoegd. Overigens was het carillon aanvankelijk aan de linker zijgevel bedacht. Hoewel het voorkomen van een carillon vaak in verband wordt gebracht met maatschappelijke gebouwen zoals kerken of stadhuizen, komen deze regelmatig ook voor bij juweliers. De achtergrond hiervan is niet geheel duidelijk maar moet mogelijk gezocht worden in de context van juwelier als horloge- en klokkenmaker.[1]

 

Footnotes

  1. ^ Zie bijvoorbeeld de voorgevel van juwelier Van der Veer aan de Diezerstraat in Zwolle: NL-ZlHCO_1676_8869_0001.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst