Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1864-1918  Het gymnasium in Zetten

De geschiedenis van het Christelijk Lyceum start in Zetten, waar in 1864 een christelijk gymnasium met internaat wordt opgericht. Vanwege de geïsoleerde ligging van het dorp verliep het aantrekken van docenten moeizaam en was de toestroom van leerlingen relatief beperkt. Nadat de 1908 opgerichte 'Vereeniging voor Christelijk Hooger en Middelbaar Onderwijs' in contact komt met de ambitieuze Nederlandse Christen Studenten Vereniging (NCSV), ontstaan de eerste plannen voor verplaatsing van het gymnasium van Zetten naar Zeist. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Oprichting van een christelijk gymnasium in Zetten
De ontstaansgeschiedenis van het Christelijk Lyceum in Zeist start in 1864 in Zetten. In dit Betuwse dorp, dat een opvallend hoge dichtheid aan christelijke scholen en instituties kende, werd in 1864 een christelijk gymnasium met internaat opgericht voor de opleiding van de regionale christelijke intellectuele elite. Toen het gymnasium in 1908 naar Arnhem verhuisde namen enkele hervormde predikanten samen met de directeur van de normaalschool voor onderwijzeressen, H.A. Weststrate, het initiatief tot de stichting van een nieuw gymnasium met internaat in Zetten, ‘op beslist christelijken, maar niet kerkelijken grondslag’. De initiatiefnemers waren allen hervormd, maar van verschillende richtingen. Zij riepen in 1908 de ‘Vereeniging voor Christelijk Hooger en Middelbaar Onderwijs’ in het leven.[1] 

In tegenstelling tot openbaar onderwijs was bijzonder onderwijs in die tijd nog slechts zeer gedeeltelijk gesubsidieerd en de bouw van christelijke scholen was afhankelijk van particulier initiatief. Men moest ‘de boer op’ om kapitaal te verwerven voor de bouw van een nieuw internaat en de overname van het bestaande schoolgebouw aan de Veldstraat in Zetten. Het nieuwe gymnasium onder leiding van Weststrate kon in 1909 de eerste leerlingen verwelkomen. De school bleef relatief kleinschalig, met maximaal 60 leerlingen in kleine lokalen. Het aantal externe leerlingen was vrij beperkt en door de slechte bereikbaarheid van Zetten was het voor de schoolleiding moeilijk om goed gekwalificeerde docenten aan te trekken. 

Samenwerking met de NCSV
Het schoolbestuur van het gymnasium in Zetten kwam via zomerkampen in contact met de Nederlandse Christen Studenten Vereniging (NCSV). Opgericht in 1896 was de NCSV onder leiding van Herman Rutgers en bijbelgeleerde Maarten van Rhijn uitgegroeid tot een christelijk platform waar hervormde en gereformeerde studenten elkaar ontmoetten. De vereniging betrok in 1916 Huize Bloemheuvel in Zeist en ambieerde een uitbreiding van haar werkterrein. In het contact met het schoolbestuur te Zetten ontstonden de eerste plannen om het gymnasium en het internaat van Zetten naar Zeist te verplaatsen. Zeist was nog een compact dorp, maar wel voorzien van goede tram- en treinverbindingen en lag vlakbij universiteitsstad Utrecht, waar men veel eerder goede docenten zou kunnen aantrekken en het leerlingenaantal sterk zou kunnen uitbreiden. 

Het schoolbestuur van het gymnasium onderkende de voordelen van samenwerking met de NCSV en was tegelijkertijd waarschijnlijk ook beducht voor de mogelijkheid dat de vereniging een eigen (concurrerende) school zou oprichten. In de discussie binnen de gemeenschap in Zetten speelde Hendrik Colijn een belangrijke rol. De latere Minister-president van Nederland had twee zoons op het internaat in Zetten en was destijds al een landelijk bekende politicus. Hij zag in de samenwerking tussen beide organisaties een goede mogelijkheid tot het versterken van het christelijk onderwijs in Nederland: ‘Onze inrichting is van groote beteekenis voor ons land. (…) Ongetwijfeld zullen wij de wieken te Zeist veel breeder kunnen uitslaan. Door samenwerking onzer inrichtingen met de N.C.S.V. kan Zeist worden een paedagogisch middelpunt van Nederland’. [2]

Footnotes

  1. ^ De historische gegevens in deze rapportage zijn ontleend aan: Diggelen, M. van, Een bijzondere school. Een geschiedenis van het Christelijk Lyceum te Zeist in vogelvlucht 1922-2002, Zeist 2002. 
  2. ^ Van Diggelen 2002, p. 26. 
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1918-1920  Verplaatsing naar Zeist

De samenwerking tussen het gymnasium in Zetten en de NCSV resulteert in 1918 in de verplaatsing van het gymnasium naar Zeist. Er wordt gekozen voor de vestiging van een lyceum, een nieuw schooltype waarin HBS en gymnasium waren verenigd. Vooruitlopend op nieuwbouw van een school en internaat koopt men in 1919 grond in Villapark Schaerweijde. Tot de opening van het nieuwe schoolgebouw in 1922 was het lyceum ondergebracht in een bestaande MULO school en deed Slot Zeist tijdelijk dienst als internaat. Lees verder... 

Slideshow
Tekst

Vestiging van een lyceum in Zeist
Het gemeentebestuur van Zeist stond positief tegenover de komst van een christelijke school voor hoger en middelbaar onderwijs. Het dorp was groeiende. De verbeterde weg- en spoorverbindingen zorgden voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor industrie en een toenemend inwoneraantal, maar in de directe omgeving was er echter nog geen HBS of gymnasium. Het college van B&W besloten reeds op 15 november 1917 om een lyceum in Zeist te vestigen, een school waarin de bestaande schooltypen Hogere Burger School (HBS) en gymnasium waren verenigd. Het gymnasium was de voortzetting van de oude Latijnse school, in 1876 opgenomen in de nieuwe hoger-onderwijswet en bereidde leerlingen voor op universitair onderwijs. De HBS dateert van 1863 en was door Johan Rudolph Thorbecke in het leven geroepen om de burgerij algemene ontwikkeling te verschaffen en hen voor te bereiden op een wetenschappelijke studie. Formeel behoorde het gymnasium tot het hoger onderwijs en de HBS tot het middelbaar onderwijs. 

Het lyceum was zeer modern, er bestonden er nog maar enkele in Nederland: in Den Haag (1909 en 1916) en in Amsterdam (1917). Het Christelijk Lyceum Zeist zou bovendien het allereerste protestants-christelijke lyceum worden van Nederland. De school werd op afstand bestuurd door een curatorium bestaande uit een mix van hervormde en in mindere mate gereformeerde landadel en christelijke intellectuelen. De voorzitter van het curatorium genoot altijd grote bekendheid, eerst Hendrik Colijn, later opgevolgd door de Commissaris der Koningin in Utrecht mr. H. Th. s'Jacob. 

De keuze voor een lyceum was veel minder een idealistische keuze dan een pragmatische oplossing. Een afzonderlijke HBS en gymnasium zou te duur zijn, evenals de vestiging van een openbaar lyceum (en dus volledig door de overheid gesubsidieerd). De gemeente kon met de vestiging van een christelijk lyceum geld besparen. Het curatorium bekostigde uit eigen middelen een internaat dat 50 leerlingen zou leveren voor de nieuwe school en nam bovendien de kosten voor de verhuizing van Zetten naar Zeist voor haar rekening. De gemeente stelde als aanvullende voorwaarde dat ouders op hun verzoek ontheffing konden aanvragen voor godsdienstonderwijs. Na de goedkeuring van het plan door de gemeenteraad op 22 februari 1918 kon de verplaatsing en transformatie van het gymnasium in Zetten naar het lyceum in Zeist in gang gezet worden.[1] 

Huisvesting en curriculum 
Op 26 juli 1918 huurde het Christelijk Lyceum ten behoeve van het internaat voor de periode van drie jaar een deel van het middenstuk en de linker zijvleugel van Slot Zeist. Voor het huisvesten van het lyceum was men vooralsnog aangewezen op een leegstaande MULO-school aan de Torenlaan.[2] Hier kregen in september 1918 de eerste leerlingen onderwijs op het Christelijk Lyceum in Zeist. De leerlingen van de HBS en het gymnasium volgden in de eerste twee jaar een gemeenschappelijk programma. Vanaf het derde jaar kregen gymnasiasten les in de klassieke talen Latijn en Grieks om hen voor te bereiden op het vereiste examenniveau in de zesde klas. De overige leerlingen volgden een vijfjarige HBS met de focus op ‘moderne talen en vakken’, zoals Frans, Duits en handelswetenschappen. In 1923 zou de HBS gesplitst worden in twee: HBS-A met nadruk op talen en economie en HBS-B met vooral exacte vakken. 

Na de Tweede Wereldoorlog kwam er met de Middelbare Meisjesschool (MMS) een schooltype speciaal gericht op meisjes die geen interesse hadden in HBS-A of B. Het lesprogramma van de MMS bestond onder andere uit talen, handwerken, koken, muziek, zang, kunstgeschiedenis, sport en spel. Zowel de MMS als de HBS zou als schooltype verdwijnen na de invoering van de Mammoetwet in 1968. 

Footnotes

  1. ^ Van Diggelen 2002, p. 23-29. 
  2. ^ Ibidem, p. 30. 
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

De aankoop van grond in Villapark Schaerweijde 
Het curatorium had zich al spoedig na de vestiging in Zeist voorgenomen om niet alleen een nieuw internaat, maar ook een nieuw schoolgebouw voor het lyceum te bouwen. Dit had alles te maken met het einde van de zogenaamde Schoolstrijd, waarbij financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs in 1917 in de Grondwet werd vastgelegd. De nieuwe subsidieregeling voor personeel en gebouwen van zowel rooms-katholieke als protestants-christelijke scholen, bood kansen om een eigen schoolgebouw te realiseren. 

Om een geschikte locatie te bepalen trok het curatorium er op 15 januari 1919 met de koets op uit, in het rijtuig werd intussen vergaderd. Men besloot uiteindelijk tot de aankoop van twee stukken grond ten noordoosten van de dorpskern.[1] In dit gebied lagen van oudsher de productiebossen van Slot Zeist. Vanaf het einde van de 19e eeuw waren de uitgestrekte gronden eigendom van voormalig minister van Koloniën, I.D. Fransen van de Putte, die op de buitenplaats Schaerweijde woonde. Na zijn dood richtten de erfgenamen in 1904 de NV Schaerweijder Bosschen op met als doel het grondgebied als villapark te gaan exploiteren. Tuinarchitect Hugo A.C. Poortman maakte in 1905 een ontwerp voor de aanleg van het ‘Schaerweijder Bos en Villapark’ dat slechts gedeeltelijk werd uitgevoerd. Zo kwamen de Boulevard, de Lindenlaan (deels), de Acacialaan, de Fransen van der Puttenlaan, Aristoteleslaan en de Valckenboschlaan tot stand waar in het eerste kwart van de 20e eeuw villabebouwing verrees. Het oorspronkelijke plan uit 1905 werd tussen 1927 en 1929 in een andere structuur uitgevoerd/aangevuld en de ontstane villawijk werd uiteindelijk omgedoopt tot Lyceumkwartier.[2] 

In het nog onvoltooide Villapark Schaerweijde koos het curatorium in 1919 ten eerste een terrein uit aan de Verlengde Slotlaan op de hoek van de dwarsweg naar het Aschveld (de latere Lindenlaan). Hier zou in 1922 het nieuwe Christelijk Lyceum Zeist geopend worden. Voor de nieuwbouw van het internaat had men het oog laten vallen op een stuk grond op de hoek bij de Schaerweijder bossen aan de Krakelingweg. Het nieuwbouwproces van lyceum en internaat zou uiteindelijk meerdere jaren in beslag nemen. 

Footnotes

  1. ^ Van Diggelen 2002, p. 30-31. 
  2. ^ https://www.lyceumkwartierzeist.nl/geschiedenis-lyceumkwartier
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1920-1922  Nieuwbouw van het Christelijk Lyceum Zeist

In 1920-1922 vindt de nieuwbouw plaats van het Christelijk Lyceum Zeist aan de Lindenlaan. De nieuwe school bestaat in hoofdzaak uit een middenvleugel met twee dwarsvleugels en een aangebouwde gymnastiekzaal met bovengelegen aula. Als type 'gangschool' zijn de klaslokalen gelegen aan de voorzijde en buitenzijde, ontsloten door een gang langs de achtergevel. Het hart van het lyceum wordt op begane grond en verdieping gevormd door een kruisvormige hal met representatieve bordestrap. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Aanbesteding van een nieuw lyceumgebouw
Na de aankoop van de benodigde grond voor nieuwbouw van het Christelijk Lyceum en het internaat zou het ontwerp- en bouwproces nog drie jaar in beslag nemen. Dit had met name te maken met de tijd die nodig was om voldoende financiële middelen bij elkaar te krijgen. De bouw van de school werd weliswaar voor een groot deel gesubsidieerd, de nieuwbouw van het internaat kwam volledig voor rekening van het curatorium. De totale bouwkosten waren bovendien flink opgelopen door de sterk gestegen prijzen in de bouwsector, ontstaan door materiaalschaarste na de Eerste Wereldoorlog. Voorzitter Colijn adviseerde om te wachten met de aanbesteding totdat de prijzen wat zouden zakken. 

De bouw- en inrichtingskosten van het lyceum bedroegen uiteindelijk f. 750.000,- voor het lyceum (driekwart subsidie) en f. 550.000 voor het internaat. De Utrechtse Onesiforusbank, een maatschappij tot geldverschaffing van kerk- en schoolbouw, schoot het curatorium te hulp met een lening van een half miljoen. Daarnaast was men afhankelijk van particuliere schenkingen. Tegen deze achtergrond is het opvallend, maar wellicht niet onbegrijpelijk, dat de nieuwbouw van de school in twee delen werd aanbesteed: de ‘onderbouw’ op 14 juli 1920 en de ‘bovenbouw’ op 17 november. De architecten Jan en Theo Stuivinga maakten in 1920 het ontwerp voor het nieuwe lyceumgebouw aan de Lindenlaan dat op 27 april 1922 werd geopend. Voor de bouw van het internaat aan de Krakelingweg koos het curatorium voor architect Gijsbert van Hoogevest uit Amersfoort.[1] Bij de bouw van het nieuwe Christelijk Lyceum ging men uit van maximaal 300 leerlingen. In 1922 bedroeg dit aantal 220, waaronder zo’n vijftig internisten die elke dag vanaf de Krakelingweg naar school liepen. 

Jan en Theo Stuivinga
De broers Theo Stuivinga (1880-1959) en Jan Stuivinga (1881-1962) volgden beiden hun opleiding aan de Rotterdamse Academie voor Bouwkunst en Technische Wetenschappen. Theo ging vervolgens aan de slag bij Rijkswaterstaat, terwijl Jan als tekenaar ging werken bij verschillende architectenbureaus, deelnam aan prijsvragen en in 1905-’06 door Duitsland en België reisde om zich verder te bekwamen. Jan brak door als architect toen hij in 1906 een prijsvraag won met zijn ontwerp voor het Raadhuis in Zeist, waarna hij samen met zijn broer Theo in Zeist een zelfstandig architectenbureau vestigde aan de Schaerweijderparklaan (nu Boulevard). Het ging de broers al snel voor de wind, met opdrachten voor diverse landhuizen, scholen en een reeks ziekenhuizen. In Zeist ontwierpen ze in 1911 tevens het Hoofdpostkantoor. Met het ontwerp voor de nieuwbouw van het Christelijk Lyceum namen de broers een opdracht aan in hun directe woonomgeving. Jan woonde namelijk bij het architectenbureau aan de Boulevard en Theo had huize ‘Onder het hoge dak’ betrokken aan de Lyceumlaan. 

Rond 1950 kwam Johannes J. Tuynenburg Muys (1916-1994) op het bureau werken. Hij nam in de jaren ’50 van de 20e eeuw geleidelijk de leiding over en zette het architectenbureau na de dood van Theo  en Jan voort onder de naam Tuynburg Muys. Rond 1975 is dit bureau opgeheven.[2] 

Footnotes

  1. ^ Van Diggelen 2002, p. 30-32. 
  2. ^ https://zoeken.hetnieuweinstituut.nl/nl/ en Van Diggelen 2002, p. 9. 
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

Ontwerp van het exterieur
De broers Stuivinga ontwierpen in 1920 een in hoofdvorm symmetrisch schoolgebouw in sobere traditionele baksteenarchitectuur, met een hoofdvleugel met middenrisaliet en twee zijvleugels. Het gebouw was met de hoofdentree aan de zuidwestzijde georiënteerd op de Lindenlaan. Het statige en enigszins strenge beeld van de architectuur heeft kenmerken van de strakke bouwstijl van het classicisme zoals dat vanaf het einde van de zeventiende eeuw in zwang kwam. Daarmee ontleent het ontwerp invloeden van de nieuw historiserende (bouw)stijl. 

Het nieuwe Christelijk Lyceum kreeg een min of meer H-vormige plattegrond en bestond in hoofdzaak uit een middenvleugel met aanbouw aan de achterzijde en haaks hierop twee zijvleugels. De rechter zijvleugel was iets langer doorgetrokken dan de linker zijvleugel. De middenvleugel telde boven vier kelders twee volledige bouwlagen die doorliepen tot in de zijvleugels. Behoudens dit middelste deel waren de zijvleugels oorspronkelijk verdiepingloos.

Het gebouw was rondom voorzien van met gesmoorde pannen gedekte schilddaken waarin op regelmatige afstand kleine dakkapellen waren opgenomen. Centraal waren aan de achterzijde drie bredere dakkapellen geplaatst. De entreepartij van de hoofdvleugel was verbijzonderd in de vorm van een middenrisaliet met een flauw hellend, geknikt en afgeplat schilddak, bekroond door een klokkentorentje met met klok en uurwerk. De voorgevel kende ter plaatse van het middenrisaliet kende een verticale geleding van drie vensterassen, met drie dubbele deuren onder een luifel met vlaggenmast en daarboven drie smalle hoge vensters met glas-in-loodVerder werden de gevels van de vleugels horizontaal geleed met hoofdzakelijk gekoppelde houten vensters met roedeverdeling op de begane grond en verdieping.

De vensters in de voorgevel en zijgevels (waar de klaslokalen waren gesitueerd) waren beduidend groter dan de vensters in de achtergevel (waar zich de gang en de uitgebouwde toiletten bevonden). Ter plaatse van de dwarsgang in de zijvleugels waren kleine zeshoekige vensters met roedeverdeling aangebracht. Waarschijnlijk hadden alle vensters van het H-vormige schoolgebouw oorspronkelijk stalen ramen. In de huidige situatie zijn alleen nog de vensters in de zijgevels van het middenrisaliet en de kleinere ovale en zeshoekige vensters van stalen ramen voorzien. 

uitbouw
De dwars geplaatste uitbouw aan de achterzijde werd vormgegeven als een afzonderlijk bouwdeel van twee bouwlagen onder een met gesmoorde pannen gedekt zadeldak. De zijgevels werden uitgevoerd als geschouderde topgevels met vlechtingen. De achtergevel was ingedeeld in vier vensterassen met centraal op de begane grond twee grote houten vensters, geflankeerd door twee dubbele deuren met bovenlichten. Eind twintigste eeuw is de uitbouw deels ingebouwd, waarbij de voormalige rechter entree is dichtgezet. Oorspronkelijk stonden tegen de zijgevels van de uitbouw lage aanbouwen waarin de kleedkamers van de gymzaal waren ondergebracht. 

Op de verdieping werd de achtergevel van de uitbouw geleed door vier houten vensters in houten kozijnen, met direct daarboven vier met schilddakjes afgedekte dakkapellen. De zijgevels hadden ieder twee vensters. De ramen waren gevuld met glas-in-lood.  

Slideshow
Tekst

Indeling
Het Christelijk Lyceum was opgezet als ‘gangschool’ met een functionele indeling en duidelijke routing. De gangschool was in de loop van de negentiende eeuw ontstaan na de introductie van meer verplichte vakken in het onderwijs. Als direct gevolg hiervan waren meer klaslokalen noodzakelijk, die door middel van een gang ontsloten werden. Opeenvolgende schoolwetten besteedden tevens aandacht aan voorschriften voor voldoende lucht, licht, ruimte en lichtinval. 

H-vormige hoofdstructuur
De H-vormige hoofdstructuur en de bijbehorende routing van het oorspronkelijke schoolgebouw bleef tot op heden vrij gaaf bewaard. Het nieuwe schoolgebouw bood ruimte aan zestien gewone klaslokalen, zes op de begane grond en tien op de verdieping. Iedere klas had zijn eigen lokaal: vanaf de hoofdtrap rechts de klassen van het gymnasium en links die van de HBS. Daarnaast waren in de zijvleugels op de begane grond afzonderlijke vaklokalen ingericht voor natuur- en scheikunde en de praktische beoefening daarvan: voor natuurlijke historie, aardrijkskunde en hand- en lijntekenen. Alle klaslokalen waren met het oog op een optimale oriëntatie op de zon gelegen aan de voorzijde van de middenvleugel en langs de buitenzijde van de zijvleugels. Ter plaatse van de klaslokalen zorgden grote vensters voor een ruime hoeveelheid licht en lucht. Bij het lokaal voor hand- en lijntekenen in de rechter vleugel werden twee extra vensters in de achtergevel geplaatst (de achtergevel van de linker zijgevel was blind) voor noordelijk lichtinval zonder schaduw. Gangen langs de achtergevel van de middenvleugel en aan de binnenzijde van de zijvleugels zorgden voor de ontsluiting van de lokalen. 

centrale hal
De hoofdentree van de school was aan de Lindenlaan gesitueerd. Drie dubbele deuren gaven toegang tot een vestibule die tussen de twee trapvleugels van de bordestrap naar een hal in het hart van de school leidde. De hal vormde letterlijk het kruispunt van het gebouw; hier kwamen de gangen op uit en bevond zich aan de voorzijde het centrale trappenhuis. De hal gaf tevens via een trapje toegang tot de achter- en lager gelegen gymnastiekzaal in de uitbouw. Aan weerszijden van de gymzaal waren gescheiden kleedkamers en toiletten voor jongens en meisjes gesitueerd. Het grote speel- en sportterrein achter de school was bereikbaar via meerdere deuren in de achtergevel van de gymnastiekzaal. Verder waren op de begane grond onder meer een bibliotheek, kamers voor de rector en de conciërge en een docentenkamer ingericht. Opvallend waren de kleine studeercellen, afsluitbaar voor ‘weerspannige lyceïsten’, die echter al snel hun functie verloren als strafcel. 

verdieping
De indeling van de verdieping volgde die van de begane grond met een kruisvormige centrale hal, gangen met uitgebouwde toiletten langs de achtergevel en klaslokalen aan de voorzijde en in de zijvleugels. Aan de achterzijde leidde de centrale hal op de verdieping naar de boven de gymnastiekzaal gelegen aula. Het verschil in vloerniveau tussen de (hoger gelegen) aula en de hal werd overbrugd met een trapje. De aula werd gebruikt voor weekopeningen op maandagochtend, officiële gelegenheden, uitvoeringen van muziek en toneel en voor een jeugddienst op zondag. Bij de aula lagen verder een modellenkamer, een bergruimte en de trap naar de zolder. Aan de voorzijde van het hal hadden de directeur van de HBS en de conrector aan weerszijden van de hoofdtrap een eigen vertrek. 

buitenruimte
Voor wat betreft de verdere inrichting van de buitenruimte waren links van het schoolgebouw de rijwielstallingen geplaatst, achter de tegelijk met de school gebouwde conciërgewoning. De rectorswoning rechts van de school werd in 1927 gebouwd. Het schoolplein aan de voorzijde was door middel van een lage haag met enkele bomen afgescheiden van de openbare weg. Hierin was oorspronkelijk één toegangshek geplaatst, bestaande uit twee bakstenen pijlers met daartussen openslaande houten hekken.

Interieurafwerking
Het interieur uit 1922 is in de huidige situatie nog deels aanwezig. Het gaat met name om de lambrisering en cassetteplafonds in de hallen en de lambrisering in de vestibule, gangen (inclusief drinkbekkens en kunstwerken) en aula. Het historische beeld kan verder aangevuld worden aan de hand van archiefbronnen en historisch fotomateriaal.

vloeren en plafonds
In de centrale hal en in de gangen waren de vloeren afgewerkt met linoleum, met langs de binnenwanden en aan de zijde van het gymnastieklokaal stroken met tegels. De verdiepingsvloer van gewapend beton was in de centrale hal op de begane grond en verdieping uitgevoerd als cassetteplafond. Aan dit plafond waren (in ieder geval op de begane grond) een smeedijzeren kroonluchter en vier separate lampen bevestigd. De overige plafonds in de gangen en lokalen waren waarschijnlijk uitgevoerd als vlak stucplafond.

lambrisering en binnendeuren
Op de binnenwanden waren in de centrale hallen, het trappenhuis en de aula een houten lambrisering met panelen aangebracht. De vestibule en de gangen kregen een lambrisering van geglazuurde oranjebruine en groene tegels. In de middengang en aan de uiteinden van de middengang waren bekkens met spuit-fonteinen geplaatst. Boven de fonteinbekkens werden fresco’s van de vier jaargetijden aangebracht, gemaakt door het Amsterdamse schilders-echtpaar Leo en Mien Visser, die bevriend waren met de broers Stuivinga.Boven de lambrisering waren de wanden gepleisterd. Uit overlevering is bekend dat het houtwerk in de vaklokalen en de gymnastiekzaal groen geschilderd was en dat het houtwerk in de reguliere klaslokalen en in de aula wijnrood van kleur was. De oorspronkelijke binnendeuren waren uitgevoerd als houten paneeldeur met een vakverdeling van 2x3. 

trappenhuis en aula
De bordestrap naar de verdieping was afgewerkt met houten treden en stootborden. Ter hoogte van het tussenbordes werden in de voorgevel (middenrisaliet) drie smalle hoge vensters gevuld met glas-in-lood naar ontwerp van de bekende Haarlemse glazenier W. Bogtman.

In de aula stond tegen de rechter wand een spreekgestoelte met daarboven op de muur in gotische letters een tekst van St. Augustinus: ‘Beata Vita Gaudium de Veritate’. Vrij vertaald: gelukkig leven is zich te verheugen in de waarheid.

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

Constructie
De hoofddraagconstructie van het Christelijk Lyceum was grotendeels traditioneel en opgebouwd uit dragend metselwerk waarin enkelvoudige zolderbalklagen waren opgelegd. De constructie van de verdiepingsvloeren en van de zoldervloer van de hal en het trappenhuis werd uitgevoerd in gewapend beton. Het verschil in vloerniveau tussen de middenvleugel en de achtergelegen aanbouw met daarin de gymnastiekzaal en aula werd via trapjes overbrugd. 

De kapconstructies van de school werden uitgevoerd als verbeterd Hollands kapspant. De gordingenkap van de uitbouw werd in het zicht gelaten in de aula op de verdieping en werd daarom rijker vormgegeven. De gordingenkap kreeg hier een ondersteuning met spantbenen en hangwerken, waarbij de spantbenen met kreupele stijlen rusten op halfzuilen.

Onder de vestibule, hal, het linker deel van de middenvleugel en achterin de linker zijvleugel werden enkele kelders uitgegraven voor onder andere de plaatsing van de centrale verwarmingsketel en kolenopslag. 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1922-1962  Groei en uitbreiding

Vanwege het toenemend aantal leerlingen wordt in 1941 aan de Socrateslaan een tweede schoolgebouw geopend. Het Christelijk Lyceum zelf krijgt in 1954 extra capaciteit door het verhogen van het achterste deel van beide zijvleugels. In hetzelfde jaar wordt tegen de bestaande gymnastiekzaal en aula een 'toneeltoren' gebouwd en in 1962 volgt een nieuwe uitbreiding door het realiseren van twee aanbouwen tegen de achtergevel van de middenvleugel. Lees verder...

Slideshow
Tekst

Toename van het aantal leerlingen
Bij de nieuwbouw van het Christelijk Lyceum was men uitgegaan van maximaal 300 leerlingen. Dat aantal was na vijf jaar reeds bereikt. De sterke toename werd enerzijds veroorzaakt door de bevolkingsgroei in Zeist zelf, maar anderzijds was het lyceum ook een trekpleister voor kinderen uit heel zuid-oost Utrecht. Uiteindelijk steeg het aantal leerlingen van 220 in 1922 naar 548 in 1939. Aanvankelijk werd het tekort aan ruimte opgelost met de bouw van noodlokalen. Kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog koos men echter voor een meer definitieve oplossing en in 1941 verrees aan de Socrateslaan een tweede schoolgebouw, dat onder de naam ‘Socrates’ bekend kwam te staan. Ook deze school werd ontworpen door de gebroeders Stuivinga. 

Voor de oorlog waren de leerlingen hoofdzakelijk jongens, afkomstig uit gezinnen van de christelijke elite en (in mindere mate) de middenklasse. Dit gold zeker voor leerlingen die in het internaat verbleven. De school liet echter alle leerlingen toe en godsdienstonderwijs was niet verplicht. De goede naam van het lyceum zorgde ervoor dat bijvoorbeeld ook katholieke ouders hun kinderen naar de christelijke school stuurden. Het aantal meisjes dat onderwijs kreeg op het Christelijk Lyceum groeide jaarlijks. Daar waar in 1918 in de eerste klas nog slechts twee meisjes zaten, was in 1934 één op de vier leerlingen een meisje. Het percentage internisten in het leerlingenbestand nam juist geleidelijk af, in 1918 meer dan de helft, in 1939 nog slechts ongeveer een tiende van het totaal. 

Oorlog, bevrijding en herstel
Gedurende de mobilisatie voor de Tweede Wereldoorlog, de Duitse bezetting en de bevrijding werd het Christelijk Lyceum meerdere keren ontruimd en geschikt gemaakt voor de inkwartiering van achtereenvolgens Nederlandse soldaten, een compagnie SS-ers en andere Duitse manschappen en Canadese troepen. Hoewel het Christelijk Lyceum korte periodes was opengesteld, kregen de leerlingen in de periode 1939-1946 vooral onderwijs op de in 1941 geopende ‘dependance’ aan de Socrateslaan. 

De jarenlange aanwezigheid van soldaten lieten duidelijk hun sporen na in het schoolgebouw aan de Lindenlaan: ‘Letterlijk niets van de inrichting en schoolmeubilair was nog intact. Banken, borden, podiums, tafels, stoelen, instrumentarium voor Natuur- en Scheikunde (…) waren verdwenen; gas-, water- en electrische leidingen vernield, de amfitheatersgewijze gebouwde vaklokalen en het practicumlokaal Scheikunde volledig uitgebroken; de gymnastiekzaal onbruikbaar en de turntoestellen verdwenen of deerlijk gehavend, van de honderd stoelen in de aula zijn er ongeveer vijf gevonden en het kerkorgel, dat de zang bij onze wekelijksche korte wijdingsdienst moest dragen en begeleiden, is onherstelbaar beschadigd’.[1] Pas in de loop van 1947 was alles weer hersteld. 

Na de Tweede Wereldoorlog waren op het Christelijk Lyceum aan de Lindenlaan het gymnasium en de HBS-B gehuisvest. Op ‘Socrates’ zaten HBS-A en -B leerlingen. Nieuw was de introductie van de Middelbare Meisjesschool (MMS) in 1947 en de oprichting van een meisjesinternaat in Huize Pavia aan de Laan van Beek en Royen. 

Footnotes

  1. ^ Van Diggelen 2002, p. 74. 
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

1954 verhoging zijvleugels 
In 1954 vond de eerste uitbreiding van het Christelijk Lyceum plaats. Het bestuur van de Vereniging voor Christelijk Hoger en Middelbaar Onderwijs kreeg op 20 juli 1954 vergunning voor het verhogen van het achterste deel van beide zijvleugels, voor de bouw van een nieuwe vrijstaande gymzaal en voor nieuwbouw tegen de bestaande gymnastiekzaal en aula. Voor al deze plannen verzorgde het architectenbureau ir. F.C. ten Houte de Lange uit Zeist het ontwerp. 

Door het verhogen van de zijvleugels ontstond op de verdieping van de school ruimte voor vier extra klaslokalen. De nieuwe lokalen in de linkervleugel ontvingen daglicht via twee gekoppelde vensters in de achtergevel, in de rechtervleugel werd in de binnengevel een venter geplaatst. 

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

1954 bouw toneeltoren
Sport, muziek en toneel hebben op het Christelijk Lyceum van oudsher een belangrijke rol gespeeld. Om professioneler invulling te geven aan toneel- en muziekvoorstellingen werd links tegen de uitbouw in 1954 een toneeltoren gebouwd. Op de verdieping kreeg de hoge nieuwbouw een open verbinding met de naastgelegen aula. De nieuwe ruimte werd ingericht met een toneelpodium. Boven het toneel bracht kunstenaar Kees Andréa een driehoekige schildering aan met de Goede Herder als thema, voorzien van diverse christelijke symbolen en voorstellingen van evangelisten. Aan de zijkant van het podium leidde een trap naar een onder het toneel gelegen tussenverdieping met voorbereidings- en kleedruimten. 

De oorspronkelijke lage aanbouw die op de plek van de toneeltoren stond werd gesloopt. De hier ondergebrachte jongenskleedkamers kregen een plek op de begane grond van de nieuwbouw. De aanbouw met de meisjeskleedkamers aan de andere kant van de gymnastiekzaal bleef voorlopig staan. De oude gymnastiekzaal behield ondanks de nieuwe vrijstaande gymzaal haar functie en zou pas tegen het eind van de twintigste eeuw als kantine in gebruik worden genomen. 

Reeds vóór 1954 was in de achtergevel van de aula een venster verandert in openslaande deuren naar een klein bordes met noodtrap. Deze ingreep is later weer teruggedraaid. 

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

1961 twee nieuwe aanbouwen aan de achterzijde
Een tweede uitbreiding van het schoolgebouw volgde in 1962, wederom naar ontwerp van het bureau van Ten Houte de Lange. Op 6 februari kreeg het schoolbestuur vergunning voor het realiseren van twee nieuwe aanbouwen tegen de achtergevel van de middenvleugel. Beide aanbouwen telden twee bouwlagen onder een plat dak. Ten behoeve van de nieuwe aanbouwen werden bestaande vensters in de achtergevel ter plaatse van de gangen dichtgezet. In de huidige situatie zijn deze aanbouwen vrijwel onherkenbaar, omdat ze zijn opgenomen in latere uitbreidingen/nieuwbouw. 

In de linker aanbouw (noordwest), in de oksel van middenvleugel en linker zijvleugel, werden zowel op de begane grond als verdieping toiletten ondergebracht. De bestaande, in de gang aan deze zijde uitgebouwde toiletruimte richtte men in als garderobe. De uitgebouwde toiletten in het rechter deel van de gang werden opgenomen in de nieuwe aanbouw aan de rechterkant (zuidoost). Hierin kwamen nieuwe garderobes, toiletten, een kamer voor de verpleegster en schoolarts en één klaslokaal. Tussen de nieuwe rechter aanbouw en de rechter zijvleugel kwam aan de achterzijde op de begane grond een nieuwe entree tot stand. Deze entreepartij werd afgesloten met een glaspui en bevatte tevens een trap naar de verdieping. 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1984-heden  Fusie en nieuwbouw 

Aan de hand van groeiprognoses wordt het Christelijk Lyceum in 1984-'85 uitgebreid met nieuwbouw linksachter en rechtsachter tegen het bestaande schoolgebouw. Het internaatsgebouw uit 1922 en de school aan de Socrateslaan zijn in de jaren '80 verkocht. In 1994 fuseert het Christelijk Lyceum met de Zinzendorf-mavo en Rhijnvoorde-mavo. Vervolgens verrijst in 1998-'99 rechtsachter de school de laatste nieuwbouw op het terrein. Lees verder...

Slideshow
9 afbeeldingen.
Tekst

1984-’85  uitbreiding achterzijde
Hoewel het Christelijk Lyceum in de tweede helft van de twintigste eeuw steeds meer concurrentie ondervond van het Revius-Lyceum in Doorn (vanaf 1950) en het Herman Jordan-Lyceum en de Rijks-HBS in Zeist (vanaf 1955), bleef het leerlingaantal gestaag toenemen. De invoering van de Mammoetwet leidde in 1968 tot het vervangen van het HBS en MMS door de havo. Het Christelijk Lyceum had een goede naam, ook katholieken en niet-christenen bleven voor de school kiezen en doorleren was voor kinderen uit de arbeidersklasse en lagere burgerij niet langer een uitzondering. In het midden van de jaren ’60 werd vanwege de groei noodgedwongen een wachtlijst voor leerlingen ingesteld. Tegelijkertijd trok het internaat steeds minder leerlingen en werd het gebouw aan de Krakelingweg in 1981 verkocht aan de stichting Reformatorische Bijbelschool.

Vanwege ruimtegebrek kreeg het Christelijk Lyceum uiteindelijk toestemming voor uitbreiding aan de Lindenlaan. Het schoolgebouw aan de Socrateslaan verkocht men in 1983 aan de Zeister Vrije School. De uitbreiding van het Christelijk Lyceum in 1984-’85 bestond ten eerste uit nieuwbouw linksachter tegen de bestaande school. Hier werden onder meer vijf theorielokalen en nieuwe dubbele vaklokalen ingericht. Vervolgens besloot men op het laatste moment rechtsachter nog vier extra theorielokalen aan te bouwen. Naast het realiseren van nieuwbouw werden in deze periode de beide zijvleugels uit 1922 gerenoveerd. Hierbij zijn onder meer alle binnendeuren op de begane grond en verdieping gemoderniseerd. Verder werden in de gekoppelde vensters in de buitengevels aluminium ramen geplaatst en verving men de ramen van meerdere dakkapellen op het hoofddak. 

impact op de hoofdstructuur
De uitbreidingen van 1985 hadden een grote impact op de bestaande hoofdstructuur van het Christelijk Lyceum. In de middengang kwamen op de begane grond en verdieping grote doorbraken tot stand naar de achtergelegen nieuwbouw, waardoor de gesloten gangstructuur zich hier 'opende'. Verder raakte door het inbouwen van de achtergevels vrijwel de gehele achterzijde van de school uit het zicht. Deur- en vensteropeningen van het voormalige gymnastieklokaal, van de toneeltoren en van de linker zijvleugel (achterzijde) werden aangepast, vernieuwd of dichtgezet. 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

1998-’99  opnieuw uitbreiding achterzijde
In 1994 fuseerde het Christelijk Lyceum met de Zinzendorf-mavo en de Rhijnvoorde-mavo en twee jaar later kwam een tweede fusie tot stand met het Revius-Lyceum in Doorn. De leerlingen van Zinzendorf werden gehuisvest in de in 1998-’99 gerealiseerde nieuwbouw rechtsachter het Christelijk Lyceum aan de Lindenlaan. Een loopbrug verbond de nieuwe vleugel met het bestaande schoolgebouw. De aula uit 1922 werd in deze periode ingericht als studiezaal. Na de uitbreiding van de vrijstaande gymzaal uit 1954 werd het oorspronkelijke gymnastieklokaal uit 1922 in gebruik genomen als kantine. Deze ruimte is in 2017 gemoderniseerd tot ‘grand-café’. In 2004 zijn in het voorste deel (buitenzijde) van beide zijvleugels van het oorspronkelijke schoolgebouw dakramen geplaatst. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst