Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Historische en ruimtelijke context

De onderzochte huizen Roggenstraat 2-12 en Nieuwstraat 52 bevonden zich reeds in de dertiende eeuw binnen de grenzen van de stad. De huidige structuur van stenen dwarshuizen in het zuidoostelijk deel van de Roggenstraat kwam tot stand in de late veertiende- en in het eerste kwart van de vijftiende eeuw. (Lees verder...)

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

De onderzochte dwarshuizen aan de oostzijde van de Roggenstraat staan in het bouwblok tussen de Diezerstraat en de Nieuwstraat. Bouwhistorisch- en dendrochronologisch onderzoek heeft aangetoond dat minstens drie casco’s van deze huizen in de late veertiende- en vijftiende eeuw tot stand zijn gekomen. Deze vroege datering voegt nieuwe informatie toe aan het bestaande verhaal over de stedenbouwkundige ontwikkeling van Zwolle in de late middeleeuwen. In dit hoofdstuk wordt de positie van de Roggenstraat binnen de middeleeuwse stadskern nader toegelicht.  

Handelsnederzetting aan de Aa
De nederzetting Zwolle is ontstaan op de hogere dekzandrug op de zuidoever van de Grote Aa. Deze rivier stroomde op de plek van het huidige tracé Melkmarkt - Grote Markt - Oude Vismarkt. Uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze nederzetting zich in de tiende eeuw tot een belangrijke handelsplaats ontwikkelde. De vroegste schriftelijke bron van de nederzetting Swolla dateert uit 1040. Het gaat om een akte die betrekking heeft op de schenking van de voorganger van de St. Michaëlskerk door de bisschop van Utrecht aan het kapittel van Lebuïnus in Deventer. Zwolle was in deze fase waarschijnlijk nog een langgerekte nederzetting langs de Aa. De huizen stonden op de top van de dekzandrug en de diepe percelen strekten zich uit tot aan het water, waar werven en werkplaatsen waren ingericht. De Diezerstraat was een belangrijke oude landweg en volgde de dekzandrug op de noordoever richting Dieze. Deze weg sloot via een brug over de Grote Aa vermoedelijk aan op de Korte Luttekestraat.[1] 

Binnen de muren van de middeleeuwse stad
Als beloning voor hun loyaliteit en financiële steun aan de bisschop van Utrecht in de strijd tegen de opstandige Drenten, ontvingen de bewoners van Zwolle in 1230 het stadsrecht. Eén van de belangrijkste bepalingen van het stadsrecht was het recht om de nederzetting te mogen beschermen door de aanleg van grachten en het bouwen van een omwalling van planken of muren.[2] De vroegste verdedigingswerken bestonden waarschijnlijk uit een aarden wal en een houten palissade.[3] Het noordelijk deel van de stad was echter zeer waarschijnlijk al voor 1300 omgeven met een stenen stadsmuur, waarvan op de locatie Achter de Broeren bij archeologisch onderzoek een deel is teruggevonden. Dit toont aan dat het gebied ten noorden van de Grote Aa - inclusief de gehele Roggenstraat - al in de dertiende eeuw binnen de muren van de stad kwam te liggen. 

Aan de veldzijde van de stadsmuur stroomde de Kleine Aa, die in veertiende-eeuwse teksten als ‘olde graven’ of ‘statgraven’ werd aangeduid. Zo’n honderd meter noordelijk lag midden veertiende eeuw reeds de Thorbeckegracht die in 1351 als ‘nije graven’ voor het eerst in de bronnen opduikt.[4] In de loop van de veertiende eeuw vond er op grote schaal vernieuwing en modernisering van de stadsmuur plaats. Omstreeks 1380 waren de nieuwe verdedigingswerken voltooid. Aan de noordzijde werd op nog geen twee meter van de bestaande muur een nieuwe stadsmuur gebouwd. 

Footnotes

  1. ^ F. Inklaar, H. Kranenborg en H. Reezigt (red.), Historische atlas van Zwolle. Ster in de IJssel-Vechtdelta, Bussum 2023, p. 12-13.Zie ook M. Klomp en H. Clevis, ‘De stedelijke ontwikkeling van Zwolle tot 1400. Een schets van de oorsprong van de stad vanuit archeologisch perspectief, in: D.J. de Vries en H. Kranenborg (red.), Onzichtbaar Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad, Zwolle 2015, p. 33-70.
  2. ^ J. ten Hove, Geschiedenis van Zwolle, Zwolle 2005, p. 71.
  3. ^ Klomp en Clevis 2015, p. 50. Er zijn aanwijzingen dat de stadsverdediging aan de zuidzijde langs de Koestraat nog in de veertiende eeuw (deels) uit een houten palissade bestond, in bronnen aangeduid met de term ‘schiltramen’. Zie P. Boer, Stadsmuur Koestraat, bouwhistorische verkenning, ARCX-rapport 1000, Doesburg 2002: https://www.tijdbeeld.com/project/stadsmuur-koestraat.
  4. ^ J. ten Hove, Geschiedenis van Zwolle, Zwolle 2005, p. 80-81.
Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

‘Van de Rogghenmarket naar de Nyenstrate’
Op basis van de ligging binnen de oudste stadsmuur van voor 1300 kan voorzichtig verondersteld worden dat de stedenbouwkundige structuur tussen de Grote- en de Kleine Aa eind dertiende eeuw al bestond. Over de voortgang en het tempo van de eerste noordelijke stadsuitbreiding is echter maar weinig informatie voorhanden. Vermoedelijk zorgde de stadsrechtverlening in de dertiende eeuw voor een snelle toename van het inwonertal, waarna uitbreiding van het aantal huizen noodzakelijkerwijs volgde.[1] De groeiende stad werd op enig moment opgedeeld in een viertal wijken, die een grote rol speelden bij de organisatie van de stedelijke samenleving. De wijken ontleenden hun naam aan de oudste en belangrijkste straten in het betreffende gebied. De Roggenstraat vormde de grens tussen de twee noordelijke wijken Diezerstraat (oostzijde) en Waterstraat (westzijde). 

Het regelmatige stratenpatroon in het noordelijk stadsgebied, waar alleen de Diezerstraat organisch is gegroeid, wijst erop dat de magistraat de uitleg aan deze zijde nauwgezet reguleerde. Evenwijdig aan de oudere Diezerstraat en Melkmarkt werden de Nieuwstraat en Bitterstraat aangelegd, waarbij waarschijnlijk bestaande diepe achterpercelen doorsneden werden.[2] De Nieuwstraat werd in een akte uit 1364 nog aangeduid als ‘Nije Diezerstraat’. Loodrecht hierop kwamen enkele verbindingsstraten en -stegen tot stand, zoals de Steenstraat, Broerenstraat en de Roggenstraat.[3] De oorsprong van de naam Roggenstraat - vroeger Roggensteeg - heeft direct te maken met deze verbinding en de ligging, uitkomend op het overwelfde deel van de Grote Aa dat we kennen als de Grote Markt. Dit marktplein werd in de late middeleeuwen namelijk niet alleen Markt, maar soms ook specifiek Roggemarkt genoemd. In een akte uit 1459 wordt melding gemaakt van een huis aan de westzijde van de Roggenstraat dat gelegen is ‘in de [wijk] Waterstrate als men van de Rogghenmarket naar de Nyenstrate gaat en dat zich voor van de straat tot achter aan het huis, die Blancksteen genaamd, uitstrekt (…)’.[4] De vooralsnog oudst bekende vermelding van de straat ‘die men die Rogghensteghe noemt’ dateert uit 1461.[5] 

Dwarshuizen op ondiepe percelen
Bij de verkaveling en uitgifte van zelfstandige percelen aan de verbindingsstraten zoals de Roggenstraat, moest men rekening houden met het bestaande stedelijke weefsel aan de Diezerstraat en Melkmarkt. De spaarzame ruimte werd ingevuld met ondiepe percelen waarop hoofdzakelijk aaneengesloten dwarshuizen gebouwd zouden worden, met de nok van het dak evenwijdig aan de straat.[6] Deze structuur is later op diverse plekken gewijzigd of verdwenen, maar bleef in het zuidoostelijk deel van de Roggenstraat nog gaaf bewaard en heeft hier aantoonbaar een laatmiddeleeuwse oorsprong. De huidige stenen dwarshuizen van Roggenstraat 10 (ca. 1395), 8 (1395-1450) en 4 (ca. 1420), kwamen tot stand in de late veertiende- en in de eerste helft van de vijftiende eeuw. Het hout van de eiken balken in de zolderbalklaag van Roggenstraat 2 is gekapt in 1380, maar de relatie tot het huidige pand is niet helemaal duidelijk. Zoals uit bovenstaande akte blijkt, stonden ook aan de westzijde van het zuidelijk deel van de Roggenstraat in de vijftiende eeuw al zelfstandige huizen. 

Het feit dat bij Roggenstraat 8 en Roggenstraat 4 reeds bij de bouw al sprake was van huizen met een verdieping, onderstreept de gunstige ligging van het zuidelijk deel van de Roggenstraat. Van oudsher vestigden kooplieden en middenstanders zich vooral aan de markten rond het stadscentrum en de daarop uitkomende straten. Op en rond de Grote Markt was het dringen om een plaats en ontstonden al in de veertiende eeuw gesloten straatwanden met daaraan stenen huizen met meerdere verdiepingen in een rooilijn. Bij bouwhistorisch onderzoek in de Zwolse binnenstad is gebleken dat veel huizen elders in de stad in de late middeleeuwen nog geen verdieping hadden. Deze huizen waren opgebouwd uit een hoge begane grond met direct daar boven een zolder onder een zadeldak.[7] 

Wat voor bebouwing vóór de late veertiende eeuw aan het zuidelijk deel van de Roggenstraat heeft gestaan, is onbekend. Het is niet ondenkbaar dat dit terrein aanvankelijk tot het eigendom van langgerekte hoekpercelen aan de Diezerstraat en Nieuwstraat toebehoorde en dat pas in een latere fase zelfstandige bebouwing tot stand kwam die georiënteerd was op de Roggenstraat. De doorlopende begrenzingen van de percelen Diezerstraat 1 en Roggenstraat 2, 4 en 6 aan de ene zijde en Roggenstraat 12 en 10 aan de andere zijde, duidelijk zichtbaar op het kadastraal minuutplan van 1832, vormen hiervoor mogelijk een aanwijzing. In de andere verbindingsstraten tussen Diezerstraat/Melkmarkt en de Nieuwstraat is een vergelijkbaar beeld te zien. Verdere concrete bewijzen ontbreken echter.   

Bouwen in de Zwolse Gouden Eeuw
De ontwikkeling van stenen dwarshuizen aan het zuidoostelijk deel van de Roggenstraat speelt zich niet geheel toevallig af in de periode tussen 1380 en 1480, ook wel de Gouden Eeuw van Zwolle genoemd. Deze periode van enorme welvaart en groei van het aantal inwoners uitte zich onder meer in de vestiging van diverse instellingen en grootschalige, prestigieuze bouwactiviteiten die het aanzien van de stad blijvend zouden veranderen.

De lijst van bekende gebouwen en complexen die in de Zwolse Gouden Eeuw tot stand kwamen is indrukwekkend. Tussen 1370 en 1452 verving men de oude Romaanse parochiekerk door een nieuwe gotische, driebeukige hallenkerk met de meer dan honderd meter hoge St. Michaëlstoren. In dezelfde periode verrees op de plek van de voormalige Hof van Zwolle een tweede nieuwe kerk, de huidige Onze Lieve Vrouwekerk. Rond deze kruiskerk kwam een nieuwe stedenbouwkundige structuur tot stand. Ook de Kamperstraat werd vermoedelijk in de veertiende eeuw nieuw aangelegd. In de periode tussen 1353 en 1389 werden hier enkele grote stenen huizen gebouwd. De bloei van de stad werd verder weerspiegelt door de vernieuwing van het Raadhuis en Wijnhuis (1447-’49), de Raadstoren (1448-’52) en de bouw van de Latijnse School (1445-’46). Het oudste deel van één van de belangrijkste adellijke complexen van Zwolle, de ‘zael’ en de ‘cleyne camer’ van de Hof van Ittersum, is omstreeks 1383 tot stand gekomen. 

Verder blijkt uit bouwhistorisch- en dendrochronologisch onderzoek dat ook vele ‘gewone’ stadswoonhuizen in de tweede helft van de veertiende- en in de vijftiende eeuw nieuw gebouwd werden.[8] Deze bouwactiviteit viel samen met de geleidelijke verstening van de nog overwegend houten stad vanaf de veertiende eeuw. Zwolle zal, net als veel andere steden, door stadsbranden zijn getroffen. Van een vermeende grote stadsbrand in 1324 ontbreken echter uitgebreide, betrouwbare verslagen of archeologische bewijzen. De nasleep van deze brand valt echter wel af te leiden uit het tussen 1324 en 1341 geschreven Zwolse Stadsboek, waarin het stadsbestuur regels opstelde over wat er moest gebeuren bij brand. Ook stonden in het boek belangrijke bepalingen die de bouw van huizen met gemeenschappelijke stenen scheidingsmuren en ‘harde daken’ moest stimuleren.[9] Op deze wijze ontstonden geleidelijk gesloten gevelwanden.

Footnotes

  1. ^ Klomp en Clevis 2015, p. 51.
  2. ^ F. Inklaar, H. Kranenborg en H. Reezigt (red.), Historische atlas van Zwolle. Ster in de IJssel-Vechtdelta, Bussum 2023, p. 16-17.
  3. ^ Ten Hove 2005, p. 80-81. Het is niet bekend of de Roggenstraat in deze fase nieuw is aangelegd, of dat deels gebruik werd gemaakt van een bestaande wegenstructuur.
  4. ^ F.C. Berkenvelder, Zwolse regesten IV 1451-1475, 2361, 14 juli 1459, Zwolle 1991, p. 184.
  5. ^ F.C. Berkenvelder, Zwolse regesten IV 1451-1475, 2416, 2 januari 1461, Zwolle 1991, p. 218.
  6. ^ Het onderscheid tussen ‘dwarshuizen’ en ‘diepe huizen’ is in principe alleen relevant voor de oriëntatie van het gebouw ten opzichte van de straat. Omdat de constructieve opzet van beide varianten niet van elkaar verschilt, is er niet echt sprake van een bouwkundige typologie.
  7. ^ P. Boer, ‘Dwarshuizen’, in: D.J. de Vries en H. Kranenborg (red.), Onzichtbaar Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad, Zwolle 2015, p. 93-104.
  8. ^ D.J. de Vries, ‘De veertiende-eeuwse woonhuizen in Zwolle’, in: Zwolle in de middeleeuwen. Onderzoekingen naar een vroeg-stedelijke samenleving, Zwolle 1980, p. 119-137.
  9. ^ Klomp en Clevis 2015, p. 52-56.
Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

Verbindingssteeg of doorgaande route?
Tussen de oude stadsmuur aan de Kleine Aa en de Thorbeckegracht bevond zich een strook grond die in vijftiende-eeuwse bronnen ‘dat eylant’ werd genoemd. De ruimtelijke invulling en ontwikkeling van dit gebied kwam op gang toen de Dominicanen in 1465 op het voormalige erf van Egbert Degen tussen de Steenstraat en de Drietrommeltjessteeg het Broerenklooster stichtten. Dit hele gebied werd vervolgens bij de stad getrokken. In 1472 besloot men een nieuwe stadsmuur met poorten en torens langs de noordzijde van het Eiland te bouwen. Omstreeks 1500 was de nieuwe verdedigingsgordel op de oever van de Thorbeckegracht voltooid en aan de oost- en westzijde aangesloten op de bestaande ommuring. De oude stadsmuur langs de Kleine Aa werd ontmanteld.[1]

Sindsdien is sprake van een doorgaande route vanaf de Grote Markt via de Roggenstraat en Vispoortenplas naar de Thorbeckegracht, waar in 1498 in de nieuwe stadsmuur de Vispoort werd opgenomen. De Vispoort gaf, net als de Steenpoort, aanvankelijk alleen toegang tot een loswal of kade aan de buitenzijde van de stadsmuur aan de Thorbeckegracht, later de Buitenkant. Deze loswal was via een brug over de monding van de Kleine Aa verbonden met het Rodetorenplein. Na de aanleg van de noordelijke vestingwerken vanaf 1606, kon men via een brug (de eerste Vispoortenbrug) voor de Vispoort het nieuw ontstane Noordereiland bereiken. De Roggenstraat vormde voortaan de verbinding tussen de hier gerealiseerde, langgerekte woonwijk en de oude stad. 

Het belang van de Roggenstraat zal door de noordelijke stadsuitleg en de aanleg van het Noordereiland sterk zijn toegenomen. Bouwhistorici namen aanvankelijk aan dat dit belang voor het einde van de vijftiende eeuw nog relatief gering was en dat de straat tot de bouw van de Vispoort in 1498 doodliep tegen de oude stadsmuur aan de Kleine Aa.[2] Omdat bronnen uit de eerste helft van de vijftiende eeuw al melding maken van een Steenpoort en in 1470 wordt gesproken over een ‘nye Broederpoort’, was duidelijk dat in de oude stadsmuur aan het einde van de Steenstraat en Broerenstraat in ieder geval poorten stonden. Beide straten waren ook een stukje breder dan de smalle Rogghensteghe. Toch was mogelijk ook de Roggenstraat reeds voor de stadsuitleg van 1465-1500 onderdeel van een doorgaande route buiten de toenmalige stad. Als voorganger van de Vispoort zou volgens F.A. Hoefer aan de Kleine Aa aan het einde van de Roggenstraat de Plaspoort gestaan hebben. In 1469 verleenden Schepenen en Raad aan de Bagijnen van het Kinderhuis nog toestemming voor het timmeren van een aanlegsteiger buiten deze ‘Plaspoerte’.[3] 

Een oudere uitvalsweg vanaf de Roggenstraat via de Plaspoort zou binnen deze hypothese toegang verleend hebben tot de pleinvormige ruimte van de Vispoortenplas. De naam ‘Plaspoort’ vormde mogelijk een directe verwijzing, aangezien met het Middelnederlandse woord ‘plas’, ‘plasse’ of ‘plaetse’ een open ruimte of plein werd bedoeld.[4] Uit bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat aan de Vispoortenplas al voor 1500 houten huizen stonden. Ter hoogte van Vispoortenplas 11 en het in 1976 gesloopte huis Vispoortenplas 8-10 konden twee grote dwarshuizen gedocumenteerd worden. Vispoortenplas 8-10 had een volledig houtskelet met verdieping en bij nr. 11 waren er duidelijke aanwijzingen dat de voorganger een houten geveltop gehad moet hebben.[5] De Vispoortenplas lag voor 1500 nog buiten de stadsmuur in het schootsveld, waardoor het in eerste instantie verboden was om hier stenen gebouwen op te trekken.[6] 

Footnotes

  1. ^ P. Boer en J. Vromen, ‘Muurhuizen in Zwolle’, in: D.J. de Vries en H. Kranenborg (red.), Onzichtbaar Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad, Zwolle 2015, p. 109-110.
  2. ^ D.J. de Vries, Bouwen in de late Middeleeuwen. Stedelijke architectuur in het voormalige Over- en Nedersticht, Utrecht 1994, p. 230-235 en 263. De Vries schetst aan de hand van schriftelijke bronnen een reconstructie van de vijftiende-eeuwse situatie buiten de stadsmuur. Buiten de Kleine Aa zou een grote langgerekte gaarde gelegen hebben tussen grofweg de Steenpoort en de latere Klokkensteeg. Hoe deze gaarde zich verhield tot een mogelijke doorgaande route vanaf de Roggenstraat en de aanwezigheid van houten huizen aan de Vispoortenplas is onduidelijk.
  3. ^ F.A. Hoefer, ‘De vesting Zwolle’, in: Verslagen en Mededelingen van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 27 (1911), p. 70.Zie ook Klomp en Clevis 2015, p. 65.
  4. ^ https://ivdnt.org/woordenboeken/middelnederlandsch-woordenboek/
    (plasse), znw. m. Mnd. plas. Waarschijnlijk is het woord geassimileerd uit *plats; vgl. mhd. plazplatzhd. platz. Uit ofra. place. In dit geval is het woord hetzelfde als plaetse; z. ald. Plaatsopene ruimte. Het woord zal in deze bet. wel voornamelijk tot de oost. tongvallen hebben behoord. Vgl. dial. devent. plas, binnenplaats van een woning; ook: een ander open terrein.
  5. ^ P. Boer, ‘Dwarshuizen’, in: D.J. de Vries en H. Kranenborg (red.), Onzichtbaar Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad, Zwolle 2015, p. 102.
  6. ^ lantschap, Vispoortenplas 9 en 11 in Zwolle. Resten van 15e-eeuwse bebouwing buiten de wallen? Holten 2001.
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouw van dwarshuizen in de late middeleeuwen

Uit het dendrochronologisch onderzoek blijkt dat de huizen Roggenstraat 4, 8 en 10 binnen een tijdsbestek van ongeveer 25 jaar zijn gebouwd tussen grofweg 1395 en 1420. Roggenstraat 10 was oorspronkelijk gebouwd als verdiepingloos dwarshuis, maar bij Roggenstraat 8 en 4 kon worden vastgesteld dat hier van oudsher al huizen met een verdieping stonden. (Lees verder...)

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

Laatmiddeleeuwse dwarshuizen aan de Roggenstraat
Het verhaal van de dwarshuizen aan het zuidoostelijk deel van de Roggenstraat start in de late middeleeuwen. Aan deze kant van de straat staan nog drie huizen die in de late veertiende eeuw en in de vijftiende eeuw zijn gebouwd: Roggenstraat 4, 8 en 10. Dankzij een combinatie van bouwhistorisch- en dendrochronologisch onderzoek kan voorzichtig iets gezegd worden over de chronologische ontwikkeling van de bebouwing in de late middeleeuwen. Daarbij moeten we het echter doen met de casco’s die sloop en de tand des tijds hebben overleefd en de bouwsporen die de onderzochte gebouwen prijsgaven. Over de ouderdom en verschijningsvorm van de oudere voorgangers ter plaatse van Roggenstraat 2, 6 en op beide hoeken aan de Diezerstraat en Nieuwstraat is vrijwel niets bekend.[1]

Vermoedelijk ontstond aan deze zijde van de Roggenstraat al in de vijftiende eeuw een gesloten gevelwand in de vorm van een aaneengesloten reeks dwarshuizen. De hoogte en breedte van de huizen varieerde. Roggenstraat 10 was oorspronkelijk gebouwd als verdiepingloos dwarshuis, maar bij Roggenstraat 8 en 4 kon worden vastgesteld dat hier van oudsher al huizen met een verdieping stonden. Wellicht hadden de verschillen in grootte van de huizen te maken met de financiële en maatschappelijke achtergronden van de eigenaar en met de daadwerkelijke functie en indeling van de gebouwen. Uit de vroegste periode zijn echter vrijwel geen geschreven bronnen beschikbaar die hier op ingaan. 

Vanaf de zeventiende eeuw werpen de registers van het vuursteden- of schoorsteengeld wat meer licht op de zaak.[2] In deze periode woonden aan de zuidoostzijde van de Roggenstraat diverse ambachtslieden en enkele ‘winkeliers’, waaronder een blikslager in Roggenstraat 2 (1668-1670), een mutsemaker (1636-1643) en mandemaker (1666-1670) in Roggenstraat 6, een bakker (1665) in Roggenstraat 8 en een ijzersmid (1666-1668) in Roggenstraat 12. Ook ten noorden van de Nieuwstraat woonden aan de oostzijde van de Roggenstraat in de zeventiende eeuw meerdere ambachtslieden, zoals twee snijders, een kleermaker, pottenbakker, schoenmaker, hoedenmaker, timmerman, barbier en glazenmaker. 

Uit de registers valt verder op te maken dat ten noorden van de Nieuwstraat tevens enkele grotere en voornamere huizen gestaan hebben. Zo stond op de hoek van de Roggenstraat en de Kleine Aa het huis van cameraar, burgemeester (en later kapitein) Nijkercke, dat maar liefst zes vuursteden telde. Bij de huizen aan het zuidoostelijk deel van de Roggenstraat vermeldde het register hoofdzakelijk één of twee schoorstenen. Naast stadsbestuurder Nijkercke woonden in de zeventiende- en achttiende eeuw nog enkele vooraanstaande Zwollenaren in de straat. Het huis op de noordoostelijke hoek van de Roggenstraat en Nieuwstraat was in de eerste helft van de achttiende eeuw eigendom van de adellijke familie Cockman. En Roggenstraat 6 (1631-1643), 8 en 10 (1725-1764/1775) waren in handen van de adellijke familie Van Sonsbeeck. 

Tot slot valt nog op dat enkele huizen in de zeventiende- en achttiende eeuw eigendom waren en/of bewoond werden door militairen. Zo woonde in 1631-’32 commissaris Middelburg in ‘Sonsbeeckes huis’, Roggenstraat 6. De bewoner van Roggenstraat 2 was in 1703 Hans Jurrien Amels, ruiter in de cavalerie onder ritmeester Knoest. Tussen de Nieuwstraat en Bitterstraat was één van de huizen in 1628 eigendom van Luitenant Peter Sgultinck.

Footnotes

  1. ^ Het hoekhuis aan de Diezerstraat en Roggenstraat 6 zijn niet onderzocht. Uit het bouwdossier blijkt dat Roggenstraat 6 bij een verbouwing in 1969 ingrijpend werd vernieuwd. Het hoekhuis aan de zijde van de Nieuwstraat is ontstaan bij nieuwbouw in 1890.
  2. ^ Collectie Overijssel, 0700 Stadsbestuur Zwolle, Registers van het vuursteden- of schoorsteengeld in de wijk Diezerstraat, inv.nr. 9264, 9265, 9267, 9268, 9274, 9278, 9287-9290, 9295, 9297-9300 en 9304-9306.
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

Chronologie

Roggenstraat 10
Vooralsnog blijkt uit het onderzoek dat Roggenstraat 10 het oudst bewaard gebleven huis in de rij is.[1] Het eikenhout van de oorspronkelijke draagconstructie is gekapt tussen 1391 en 1393. Kort daarna zal het hout in de bouw verwerkt zijn. Het dwarshuis had oorspronkelijk geen verdieping en bestond uit een hoge begane grond, met direct daarboven de zolder met een vliering. Van dit pand resteren in de huidige situatie de oorspronkelijke topgevels/bouwmuren, een restant van de achtergevel, de zolderbalklaag, de vlieringbalklaag en een deel van de oorspronkelijke kapconstructie. Deze kap behoorde bij een veel steiler dak, waarvan de daklijnen nog herkenbaar zijn. De rechter bouwmuur was aanvankelijk een zijgevel die grotendeels vrijgestaan moet hebben en oorspronkelijk uitgevoerd was als trapgevel. 

Roggenstraat 8
Na de bouw van Roggenstraat 10 omstreeks 1395 verrees aan de rechterzijde nieuwbouw van een dwarshuis met een verdieping. Bij de bouw van dit huis benutte men de bestaande rechter zijgevel van Roggenstraat 10 als nieuwe gemeenschappelijke scheidingsmuur, waarbij voormalige gevelopeningen noodgedwongen werden dichtgemetseld. Omdat Roggenstraat 8 met zijn oorspronkelijke twee bouwlagen een stukje hoger werd opgetrokken dan het oudere buurpand, moest de oude trapgevel verhoogd worden. Deze bouwsporen zijn duidelijk zichtbaar op de zolder van het huis. 

Bij het dendrochonologisch onderzoek van de houtconstructie van dit dwarshuis leverde helaas slechts één boorstaal van de kapconstructie een betrouwbare datering op. Het eikenhout van één van de kromstijlen werd in 1391-’92 gekapt, in dezelfde periode dus als het constructiehout van Roggenstraat 10. Mogelijk is Roggenstraat 8 zeer kort na de bouw van het linker buurpand tot stand gekomen. Het is namelijk opvallend dat de verdiepingsvloeren en de zolderbalklaag (8) / vlieringbalklaag (10) van beide panden nagenoeg op hetzelfde niveau liggen. Het is echter niet uitgesloten dat de bemonsterde kromstijl van Roggenstraat 8 secundair is verwerkt in de kapconstructie en daarmee niet direct het bouwjaar van het huis aangeeft. In dat geval zou een latere datering in de vijftiende eeuw aannemelijk zijn. 

Roggenstraat 4
Twee huizen verder werd in de vijftiende eeuw ook een dwarshuis met een verdieping gebouwd. Dendrochronologisch onderzoek toont hier aan dat het eikenhout van de oorspronkelijke kapconstructie en zolderbalklaag is gekapt in 1419. Van dit dwarshuis uit circa 1420-’21 resteren in de huidige situatie voor zover zichtbaar de bouwmuren, delen van de voor- en achtergevel, de zolderbalklaag en twee kapgebinten. Er zijn aanwijzingen dat het huis in de oorspronkelijke situatie aan de rechter zijde een stuk breder moet zijn geweest. De bewaard gebleven kapgebinten nummeren namelijk naar deze zijde terug, waarbij op het laatste gebint het nummer III is aangebracht. We missen hier dus twee kapgebinten die ter plaatse van het buurpand Roggenstraat 2 gestaan moeten hebben. 

Dit vermoeden wordt versterkt door de eiken daksporen die secundair verwerkt zijn in de huidige zolderbalklaag. Twee hiervan zijn voorzien van gesneden telmerken XII en XVIII en moeten ook tot een breder huis behoord hebben. Het is denkbaar dat een breder dwarshuis op deze plek later is versmald of gesplitst.[2] Een andere aanwijzing hiervoor wordt gevormd door de gemeenschappelijke scheidingsmuur tussen Roggenstraat 4 en 2, die opgetrokken is in een relatief klein baksteenformaat en waartegen geen strijkbalken zijn geplaatst, die bij laatmiddeleeuwse huizen in Zwolle wel gebruikelijk zijn. 

Footnotes

  1. ^ Bij dendrochronologisch onderzoek is weliswaar gebleken dat drie eiken zolderbalken van Roggenstraat 2 in 1385 gekapt zijn, maar de relatie van deze balken tot het huidige casco is onzeker. Vermoedelijk is dit pand later ingrijpend vernieuwd met hergebruik van oudere balken.
  2. ^ De oorsprong van een breder dwarshuis uit ca. 1420-’21 strookt niet met de uitkomsten van het dendrochronologisch onderzoek in Roggenstraat 2, waar de eiken zolderbalken een kapdatum van 1385 hebben. Hiervoor is nog geen bevredigende bouwhistorische verklaring gevonden. Mogelijk zijn deze balken hergebruikt bij een latere vernieuwing van dat pand.
Slideshow
9 afbeeldingen.
Tekst

Constructieve kenmerken
De huizen Roggenstraat 4, 8 en 10 zijn zeer waarschijnlijk binnen een tijdsbestek van 25 jaar gebouwd tussen grofweg 1395 en 1420. Dit is ook duidelijk terug te zien in de oorspronkelijke constructieve opbouw van de drie panden, die grote overeenkomsten vertoont. De panden waren ingedeeld met een hoge begane grond en daarboven een lagere zolder of verdieping met zolder. Het gaat in alle gevallen om bakstenen dwarshuizen met gemeenschappelijke scheidingsmuren en eikenhouten balklagen en kapconstructies. De zolders waren voorzien van borstweringen en de kappen waren opgebouwd met zogenaamde kromstijlgebinten, genummerd met gesneden telmerken. De vloeren rustten op samengestelde balklagen, bestaande uit moerbalken en kinderbinten, waarbij de moerbalken in de voor- en achtergevel (over de kortste zijde) werden opgelegd. 

Bij de oplegging van de moerbalken werden echter wel verschillende keuzes gemaakt. Waar deze bij Roggenstraat 8 en 4 rechtstreeks in de gevels zijn opgelegd, waren de moerbalken van Roggenstraat 10 oorspronkelijk onderdeel van korbeelstellen met muurstijlen. Een dergelijk ‘houtskelet’ is bij de nabijgelegen hogere panden Grote Markt 8 (‘De Gouden Arend’) en Grote Markt 9 (‘De Blackensteyn’) ook aangetroffen.[1] Net als Roggenstraat 10 zijn ook deze huizen in de tweede helft van de veertiende eeuw gebouwd. Het gebruik van korbeelstellen zou in de loop van de vijftiende eeuw plaatsmaken voor directe oplegging. De vroege voorbeelden van de samengestelde balklagen van Roggenstraat 8 en 4 zonder korbeelstellen toont wel aan dat deze overgang waarschijnlijk geleidelijk plaatsvond en dat het aannemelijk is dat beide constructieprincipes enige tijd naast elkaar werden toegepast. 

Daarbij waren mogelijk ook de hoogte van het huis en de situering - vrijstaand / half vrijstaand of in een rij - een factor van betekenis voor de keuze voor een (gedeeltelijk) houtskelet.[2] Korbeelstellen zorgden voor een minder grote overspanning van de moerbalk en vergrootten de stabiliteit van het gebouw. Dat zou bij de bouw van het oorspronkelijk (in ieder geval deels) vrijstaande huis Roggenstraat 10 nog een rol gespeeld kunnen hebben. Bij de later gebouwde panden Roggenstraat 8 en 4 was waarschijnlijk reeds sprake van een min of meer gesloten gevelwand. Tot slot kan ook ook de functie van het pand van invloed zijn geweest. Indien sprake was van grootschalige opslag op zolder, bood de toepassing van korbeelstellen een stevigere constructie.

Als laatste nog enkele woorden over de gehanteerde baksteenformaten. Bij Roggenstraat 8 is de oorspronkelijke achtergevel opgetrokken met bakstenen van 25-27 x 13-13,5 x 5-6 cm, met een 10-lagenmaat van 74 cm. De voorgevel had een vergelijkbare 10-lagenmaat van 75 cm. Van Roggenstraat 10 resteerde alleen een klein deel van de achtergevel. 10 lagen meten hier 73 cm. Opvallend is dat de bijbehorende rechter topgevel in een veel kleinere baksteen is gemetseld, met een 10-lagenmaat van ‘slechts’ 64 cm. Er zijn geen aanwijzingen dat hier sprake is van faseverschil, de topgevel sluit naadloos aan bij de oude, steile daklijn van het pand. Uit de Zwolse Stadboeken is bekend dat men in de late middeleeuwen drie verschillende formaten baksteen naast elkaar hanteerden: ‘grotes steens, middels steens en claens steens’.[3] Het is daarom riskant om puur aan de hand van het baksteenformaat conclusies over de bouwfasering te trekken.

Footnotes

  1. ^ D.J. de Vries, 'De middeleeuwse wijk Waterstraat', in: D.J. de Vries en H. Kranenborg, Onzichtbaar Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad, Zwolle 2015, p. 141-153. 
  2. ^ G. van Tussenbroek, De houten eeuw van Amsterdam. Bouwen, werken en wonen in de middeleeuwse stad 1275-1578, Amsterdam 2023, p. 474.
  3. ^ D.J. de Vries, De konstructieve ontwikkeling van het stadswoonhuis te Zwolle van 1300-1700, vergeleken met voorbeelden uit de IJsselstreek en de stad Utrecht. Een methode tot systematisering en datering, deel 2, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zwolle 1979, p. 37.
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

Gevels
Over de uiterlijke verschijningsvorm van de laatmiddeleeuwse stenen dwarshuizen weten we een stuk minder. Hier en daar bleven wel substantiële delen van het muurwerk van topgevels, voorgevels en achtergevels bewaard, maar het is niet eenvoudig om aan de hand van de spaarzame bouwsporen een betrouwbare reconstructie te maken. Voor wat betreft de topgevels werd hierboven reeds genoemd dat de rechter topgevel van Roggenstraat 10 bij de bouw als trapgevel was uitgevoerd. Het blijft vooralsnog onbekend of ook de overige topgevels door trappen werden beëindigd. 

Roggenstraat 8 herbergt de meeste informatie over de vroegste vormgeving van de voorgevel en achtergevel. Beide gevels waren oorspronkelijk op de begane grond en verdieping ingedeeld met vijf getoogde vensterassen tussen vrij smalle, maar zwaar uitgevoerde muurdammen. Een vergelijkbare opzet is, weliswaar een stuk fragmentarischer, waargenomen in de voorgevel van Roggenstraat 4. De goed herkenbare gevelindeling van Roggenstraat 8 laat zien dat een groot deel van de gevels met glas was ingevuld. Ondanks dat het huis aan de smalle ‘Rogghensteghe’ gelegen was, moet dit toch voor een aanzienlijke toetreding van daglicht gezorgd hebben. Naar de exacte vorm en het materiaal van de vensters moeten we voorlopig gissen. In de achtergevel bleven namelijk naast elkaar restanten bewaard van zowel een bakstenen venstertracering als van een natuurstenen bovendorpel. Het blijft daardoor onduidelijk of het huis oorspronkelijk was voorzien van bakstenen- of natuurstenen kruisvensters. Een combinatie van beide venstertypen in dezelfde bouwfase ligt niet voor de hand.

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Verbouwingen voor 1800

De laatmiddeleeuwse huizen aan de Roggenstraat zijn in de loop der eeuwen talloze keren verbouwd. Het huidige huis Roggenstraat 2 is vermoedelijk tot stand gekomen na een ingrijpende verbouwing in de zeventiende eeuw. Fragmenten van wandschilderingen in Lodewijk XVI-stijl laten zien dat hier in de late achttiende- of vroege negentiende eeuw op de begane grond sprake was van een rijk woonhuisinterieur. (Lees verder...)

Slideshow
Tekst

Schaarse bronnen
In de loop der eeuwen zijn de huizen aan de Roggenstraat talloze keren verbouwd als gevolg van veranderingen van functies (gebruik), wooncomfort en mode. Het gros van die verbouwingen is nog maar beperkt afleesbaar. Met name veranderingen van voor 1800 zijn moeilijk te duiden. Historische bronnen zijn schaars en latere vernieuwingen hebben op grote schaal mogelijke bouwsporen uitgewist. Dendrochronologisch onderzoek, resterende bouwsporen en fragmenten van interieurafwerkingen wijzen in Roggenstraat 2, 4 en 10 op verbouwingen in de zeventiende- en achttiende eeuw, variërend van ingrijpende vernieuwing op casco-niveau tot moderniseringen van het interieur.

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

Roggenstraat 2
Over de vroegste ontstaansgeschiedenis van Roggenstraat 2 blijft vooralsnog veel onduidelijk. Deze locatie was zeer waarschijnlijk in de late middeleeuwen al bebouwd. Uit dendrochronologisch onderzoek blijkt dat de eiken balken van de zolderbalklaag gekapt zijn in 1385. Het is echter niet uitgesloten dat het hier gaat om hergebruik. Binnen het huidige pand zijn verder namelijk geen onderdelen of duidelijke bouwsporen aangetroffen die wijzen op nieuwbouw kort na 1385. 

Waarschijnlijk vond tegen het einde van de zeventiende eeuw een ingrijpende verbouwing plaats, waarbij de contouren van het huidige casco tot stand zijn gekomen. Grote delen van de achtergevel en linker bouwmuur zijn daarbij opnieuw opgetrokken in gele IJsselsteen. Het onderkelderde huis was voorzien van een verdieping met een alternerende zolderbalklaag, waarbij de lichtere tussenbalken na 1680 geplaatst zijn.[1] De begane grond werd aan de achterzijde ingedeeld met een lagere, verwarmbare ruimte (de binnenhaard) met daarboven een insteek. Het huis was, samen met Roggenstraat 4, in 1670 eigendom van blikslager Herman Gerrits.[2] Mogelijk zijn de verbouwingen van beide panden omstreeks 1680 of kort daarna aan hem toe te schrijven. De huizen waren waarschijnlijk afzonderlijk van elkaar bewoond. In de gemeenschappelijke scheidingsmuur zijn namelijk geen sporen van voormalige doorgangen of doorbraken waargenomen.

Restanten van wandschilderingen
Op de linker bouwmuur en achtergevel zijn ter plaatse van de binnenhaard enkele fragmenten bewaard gebleven van rijke wandschilderingen. Het gaat om symmetrisch opgezette delen van een oranjerood geschilderde lambrisering met strakke rechthoekige lijnen, met daarboven okerkleurig geschilderde verticale panelen met inspringende hoeken binnen een rechthoekig kader. Dit kader bestaat uit een driedelige profiellijst die voorzien is van hoekstukken en ‘omwikkeld’ is met linten. Deze kenmerken en details vertonen invloeden van de Lodewijk XVI-stijl (later overgaand in het empire) en passen bij een datering aan het eind van de achttiende eeuw of begin van de negentiende eeuw.[3] De interieurafwerking was mogelijk aangebracht in opdracht van Matthijs van Oorschot, die in 1794 het huis kocht en aan de voorzijde een slagerswinkel had.[4] Het achterste deel van de begane grond was nog als woonruimte in gebruik.

Footnotes

  1. ^ Het precieze kapjaar (eindjaar) kon bij dendrochronologisch onderzoek niet vastgesteld worden.
  2. ^ Collectie Overijssel, 0700, inv.nr. 9289.
  3. ^ C. Willemijn Fock, T.M. Eliëns, E.F. Koldeweij en J. Pijzel-Dommisse, Het Nederlandse interieur in beeld 1600-1900, Zwolle 2001, p. 261-341.
  4. ^ Collectie Overijssel, 0700, inv.nr. 9306.
Slideshow
Tekst

Roggenstraat 4
Ook bij Roggenstraat 4 heeft er tegen het einde van de zeventiende eeuw een verbouwing plaatsgevonden waarbij het huis een enkelvoudige (alternerende) zolderbalklaag kreeg. Men verwijderde de kinderbinten van de samengestelde balklaag uit circa 1420 en plaatste tussen de zware moerbalken nieuwe, lichtere grenen tussenbalken. Het grenenhout van de tussenbalken is gekapt in 1680 en zal niet lang daarna in het pand zijn verwerkt. Mogelijk wijzigde men tevens op vergelijkbare wijze de verdiepingsbalklaag. Zoals hierboven vermeld zou blikslager Herman Gerrits ook deze verbouwing geïnitieerd kunnen hebben.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Roggenstraat 10
Het dwarshuis Roggenstraat 10 is op enig moment in de lengte gesplitst in twee kleinere woningen. Deze splitsing vond al vóór 1832 plaats en moet te maken hebben gehad met het scheiden van functies of van bewoners. Reeds in de achttiende eeuw kende het pand dubbele bewoning.[1] In 1725-’28 waren de twee woningen eigendom van Harmannus van Sonsbeek. In ieder geval één van de woningen zal verhuurd zijn geweest. In 1748 waren beide woningen eigendom van Evert Veltkamp, die ze verhuurde aan Gerrit Huls en Jan Christoffer.[2] Vanaf het einde van de achttiende eeuw waren beide huizen eigendom van herbergier Berend Janssen. Het linker deel was een stukje breder dan het rechter deel, wat er mogelijk op duidt dat dit bouwdeel als herberg dienst deed. Sterke bewijzen hiervoor ontbreken echter. Na de dood van Berend zette zijn vrouw (tapster) Maria Kraft het bedrijf voort.

De voormalige splitsing is in het huidige pand nog duidelijk waar te nemen tegen de onderzijde van de voormalige zolderbalklaag. Op de middelste moerbalk zijn sporen te zien van een verdwenen scheidingswand op de begane grond. Tegen deze scheidingswand stond aan de achterzijde van het pand aan weerszijden een schouw. Ook de voormalige zolderruimte was in tweeën gesplitst door middel van een scheidingswand onder de middelste dekbalk van de voormalige vlieringbalklaag. Het middelste kapgebint aan de voorzijde was tot zeer recent in deze wand opgenomen. Omstreeks 1875 werden beide percelen weer samengevoegd tot één huis. Waarschijnlijk vormde de samenvoeging aanleiding voor een modernisering van de voorgevel. De gevel werd voorzien van een blokpleistering en op de verdieping werden nieuwe houten zesruits schuiframen geplaatst.

Footnotes

  1. ^ Er zijn aanwijzingen dat het pand ook in de zeventiende eeuw al gesplitst was, onder eigendom van Herman Lubberts.
  2. ^ Collectie Overijssel, 0700, inv.nr. 9300.
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Uitbreiding en verhoging

Vanaf de negentiende eeuw vond een zekere intensivering en schaalvergroting van de bestaande bebouwing plaats. Eigenaren slaagden erin de inpandige ruimte van hun huizen op meerdere manieren uit te breiden: door verhoging van de panden, door bebouwing op het achtererf of door het aankopen van buurpanden. (Lees verder...)

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

Schaalvergroting
Van de periode na 1800 zijn meer bronnen overgeleverd die inzicht geven in de ontwikkeling van de bebouwing aan de Roggenstraat. Kadastrale kaarten bieden vanaf 1832 een betrouwbaar overzicht van de ruimtelijke ontwikkelingen in het bouwblok en de bijbehorende kadastrale leggers informeren ons over wisselingen van eigenaren. Wanneer we deze bronnen combineren met bouwhistorische gegevens en dendrochronologische data, ontstaat een beeld van intensivering en schaalvergroting van de bestaande bebouwing vanaf de negentiende eeuw. Voor het vergroten van huizen in de stad had men in hoofdzaak twee keuzes: uitbreiden in de hoogte of uitbreiden op het achtererf. De tweede optie was echter sterk afhankelijk van de eigendomssituatie. Zoals hieronder duidelijk wordt, eindigde het perceel bij de meeste dwarshuizen aan de Roggenstraat namelijk bij de achtergevel. Waar uitbreiding aan de achterzijde aanvankelijk niet mogelijk was, kon een derde optie uitkomst bieden: het aankopen van buurpanden of delen daarvan, oftewel uitbreiden ‘in de breedte’. 

Uitbreiden in de hoogte
Een bouwhistorisch thema dat bij meerdere panden terugkomt betreft het realiseren van extra ruimte op de voormalige zolders van de dwarshuizen. Bij Roggenstraat 10 en 4 werd deze ‘verhoging’ op een vergelijkbare wijze uitgevoerd.[1] Door het verhogen en/of vernieuwen van de voorgevel en het verlengen van de dekbalken van de oude kapconstructie tot het verhoogde deel van de gevel, ontstond in beide panden een min of meer volwaardige extra verdieping. Meerdere kapgebinten konden bij deze ingreep gewoon blijven staan. De gewonnen ruimte aan de straatzijde kon intensief gebruikt worden. De in de voorgevel aangebrachte vensters voorzagen dit niveau namelijk voortaan van een ruime hoeveelheid daglicht. De achtergevel werd niet mee verhoogd, waardoor het schuine dak hier op de verdieping (nr. 10) en tweede verdieping (nr. 4) bleef doorlopen. 

Het verhogen van de voorgevels en de aanpassing van de voormalige vlieringbalklagen had automatisch tot gevolg dat de daklijn wijzigde en de kapconstructies noodgedwongen aangepast moesten worden. In het geval van Roggenstraat 10 kwam een geheel nieuwe, asymmetrische sporenkap tot stand. De vurenhouten kap werd uitgevoerd met drie hybride A-spanten en is dendrochronologisch gedateerd op 1843-’45. Dit vormt daarmee tevens de datering van de ‘verhoging’. De historische kap van Roggenstraat 4 is na 1956 opnieuw vervangen, waardoor de ontwikkeling hier minder goed in de tijd te plaatsen is. Vermoedelijk ontstond hier een volwaardige tweede verdieping in 1867, toen het huis eigendom was geworden van G.H.G. Brandhoff en werknemers bij de daaropvolgende verbouwing hun initialen en dit jaartal op de zolderbalklaag schreven. 

Ook bij Roggenstraat 2 vond op enig moment een bescheiden verhoging plaats. Op de zolder van het pand is te zien dat de borstweringen aan de voor- en achterzijde voorheen iets lager waren. Aan de achterzijde is namelijk halverwege het muurwerk een deel van de oude muurplaat nog aanwezig, met direct daarboven een reeks bouwsporen van voormalige daksporen. Concrete aanwijzingen voor een datering van de verhoging ontbreken. Mogelijk vormde de vernieuwing van de voorgevel in het eerste kwart van de twintigste eeuw hiervoor de aanleiding. De hoogte van de borstwering aan de achterzijde kan echter ook al eerder gewijzigd zijn in verband met een verhoging van het buurpand Diezerstraat 3.

Footnotes

  1. ^ De term ‘verhoging’ dekt feitelijk niet helemaal de lading. De nok van de daken bleef namelijk ongeveer op dezelfde hoogte liggen. Door het verhogen van de voorgevels wijzigde wel de dakhelling en ontstond er meer ruimte op de voormalige zolders.
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

Uitbreiden op het achterterrein
De ruimte achter de dwarshuizen aan de oostzijde van de Roggenstraat is in de huidige situatie vrijwel geheel bebouwd. In het verleden was hier echter in meer of mindere mate sprake van onbebouwde ruimte in de vorm van tuinen en open plaatsen. Over de vroegste ontwikkeling van de achtererven kunnen we slechts speculeren. Een blik op het kadastraal minuutplan van 1832 leert ons een aantal dingen. Allereerst valt op dat een aanzienlijk oppervlak in deze periode reeds bebouwd was met achterhuizen en aanbouwen. Verder blijkt dat het volledige binnenterrein destijds in eigendom was van slechts twee eigenaren en onderdeel uitmaakte van Roggenstraat 8 en van Diezerstraat 3. De overige eigenaren hadden in deze situatie dus geen mogelijkheid om aan de achterzijde uit te breiden. Mogelijk zijn deze eigendomsverhoudingen al vroeg ontstaan. 

Het binnenterrein was aan de noordzijde toegankelijk via een steeg die uitkwam in de Nieuwstraat. De oorsprong van deze steeg hield zeer waarschijnlijk verband met het opsplitsen van de langgerekte percelen aan de Diezerstraat en het ontstaan van zelfstandige bebouwing aan de Nieuwstraat. De eigenaren van de oudere panden aan de Diezerstraat dreigden door deze ontwikkeling hun achteruitgang te verliezen. Dit werd opgelost door achter de huizen smalle stegen uit te sparen die uitkwamen op de Nieuwstraat. Iets ten oosten van de nog aanwezige steeg, bevonden zich voorheen in het bouwblok nog twee andere stegen. In de Broerenstraat waren zelfs dwarsstegen aangelegd om de ontsluiting van oudere percelen te waarborgen. 

Het gebouwencomplex van Roggenstraat 8
Het leeuwendeel van de ruimte achter de hoofdbebouwing viel in ieder geval vanaf het begin van de negentiende eeuw toe aan de eigenaar van Roggenstraat 8, koopman in manufacturen Jonas Hijman Polak (1776-1873). Achter het dwarshuis van twee bouwlagen stond over de volledige breedte een lagere aanbouw. Links in de aanbouw bevond zich eind negentiende eeuw een tuinkamer die aan een tuin achter Roggenstraat 10 grensde. In deze tuin stond een klein keukengebouw en een portaal dat toegang gaf tot de steeg en uitgang aan de Nieuwstraat.

Verder behoorde ook het grote achterhuis achter Roggenstraat 6 tot het omvangrijke complex. Dit bouwdeel was oorspronkelijk voorzien van een stijl zadeldak tussen topgevels met de nok haaks op de Roggenstraat. Het vrij forse baksteenformaat van de voormalige zuidgevel wijst mogelijk op een vroege, laatmiddeleeuwse oorsprong van het achterhuis.[1] Het blijft vooralsnog onduidelijk of het pand gebouwd is als achterhuis van Roggenstraat 6 of 8, of dat het bouwdeel oorspronkelijk als achterhuis van Diezerstraat 3 heeft gefunctioneerd. Uit de vuurstedenregisters blijkt dat het complex in de achttiende eeuw dubbele bewoning kende. 

Gedurende de twintigste eeuw vonden er diverse verbouwingen plaats, waarbij het winkel- en bedrijfsoppervlak steeds groter werd en de voormalige tuin achter Roggenstraat 10 bebouwd raakte. In de jaren ’80 werd het grote achterhuis achter Roggenstraat 6 van het gebouwencomplex afgescheiden. 

Footnotes

  1. ^ Het bovenste deel van de voormalige zuidgevel is opgetrokken in handvorm baksteen van 24 x 12-13 x 5,5 met een 10-lagenmaat van 74 cm.
Slideshow
10 afbeeldingen.
Tekst

Annexatie van buurpanden en samenvoeging
Een derde mogelijkheid voor eigenaren om hun bezit te vergroten lag in het verwerven van aangrenzende bouwdelen van de buren. Door de tijd heen zijn gebouwen en percelen samengevoegd en ook weer gesplitst. De wisselende eigendomsverhoudingen hebben hun sporen nagelaten in de bebouwing, met name in de gemeenschappelijke bouwmuren. Zo tekenen zich in de rechter bouwmuur van Roggenstraat 8 op het niveau van de verdieping en de zolder voormalige doorgangen af naar een oudere (iets hogere) voorganger van het huidige pand Roggenstraat 6. Beide gebouwen moeten in dat geval reeds vóór 1832 met elkaar verbonden zijn geweest, aangezien de percelen op het kadastraal minuutplan al van elkaar gescheiden waren en verschillende eigenaren hadden. 

Roggenstraat 4 en 6 en Diezerstraat 3
Tussen 1832 en 1866 kocht koopman D.J. van Enter, eigenaar van Roggenstraat 6, het naastgelegen huis Roggenstraat 4 van koopvrouw Johanna Meijer, weduwe van koopman Abraham Jacobs Denekamp. In 1866 werden beide percelen samengevoegd onder eigendom van winkelier G.H.G. Brandhoff en in 1887 weer gesplitst. In deze periode kwamen tussen de twee huizen vermoedelijk meerdere verbindingen tot stand. Op de tweede verdieping zijn namelijk in de gemeenschappelijke scheidingsmuur een deel van een houten luikopening of dichtgezette doorgang en de contouren van een rechthoekige nis te zien.  

Op het kadastraal minuutplan van 1832 is te zien dat tegen de achtergevel van Roggenstraat 4 reeds bebouwing stond. Dit bouwdeel behoorde destijds echter tot het eigendom van Diezerstraat 3. De huidige aanbouw rechts aan de achterzijde vormde zeer waarschijnlijk de verbinding tussen het hoofdhuis aan de Diezerstraat en een bijbehorend achterhuis. De voormalige eigendomsverhoudingen zijn op de verdieping tot op heden nog duidelijk zichtbaar. De achtergevel van Diezerstraat 3 bevat namelijk een voormalige doorgang naar de aanbouw achter Roggenstraat 4. Toen deze aanbouw in 1866 bij het perceel aan de Roggenstraat getrokken werd, zal deze verbinding weer dichtgezet zijn. 

Roggenstraat 2 en Diezerstraat 1
Vanaf 1891 tot het midden van de jaren ’80 van de twintigste eeuw was op de hoek van de Diezerstraat en Roggenstraat Banketbakkerij B. Dalenoord gevestigd. Omstreeks 1900 werd de firma B. Dalenoord ook eigenaar van het pand Roggenstraat 2. Zeer waarschijnlijk realiseerde men in deze periode doorbraken in de scheidingsmuren tussen de kelders van Roggenstraat 2 en die van Diezerstraat 1, waardoor één langgerekt keldercomplex ontstond.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Nieuwstraat 52
Ter plaatse van Nieuwstraat 52 stonden voorheen twee smallere huizen. In 1900 verhuisde de bestaande lokale dienst van de Zwolse telefooncentrale van de Praubstraat naar de Nieuwstraat. Hiertoe werd eerst het rechter huis aangekocht door de ’N.V. Algemeene Telephoon Mij’, voorheen Ribbink van Bork & Co uit Amsterdam. Deze particuliere telefoonmaatschappij verwierf in 1914 ook het linker huis en verving beide gebouwen door één grote, nieuwe telefooncentrale. De telefooncentrale aan de Nieuwstraat was ingericht voor het tot stand brengen van de telefoonverbindingen tussen de verschillende gebruikers van het lokale Zwolse telefoonnet en tussen het lokale kantoor en de interlokale dienst (voor gesprekken buiten Zwolle) die aan de Melkmarkt was ondergebracht. In 1935 verrees een grote nieuwe Rijkstelefooncentrale in de Parkstraat, waarna de centrale aan de Nieuwstraat haar functie verloor. Na de Tweede Wereldoorlog werd het gebouw samengevoegd en via doorbraken verbonden met het hoekpand Roggenstraat 12. 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Winkels

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw groeide de Roggenstraat in het kielzog van de Diezerstraat uit tot de ‘tweede winkelstraat van Zwolle’. De vestiging van winkels leidde tot ingrijpende verbouwingen van de bestaande huizen. De open ruimte van het binnenterrein werd vrijwel geheel dichtgebouwd. In het geval van Roggenstraat 12 (1890) en Roggenstraat 6 (1969) vond nieuwbouw plaats. (Lees verder...)

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

De tweede winkelstraat van Zwolle
Een groot deel van de verbouwingen in de twintigste eeuw vonden plaats door de komst of de uitbreiding van winkels. Als belangrijke verbindingsweg tussen de Grote Markt en de Thorbeckegracht en het Noordereiland was de Roggenstraat een aantrekkelijk vestigingsgebied voor ambachtslieden en winkeliers. Al in de eerste helft van de negentiende eeuw vormde de smalle straat het domein van de Zwolse middenstand. Onder de ambachtslieden, kooplieden en winkeliers die hier in 1832 woonden en werkten waren drie bakkers, een blikslager, een boekverkoper, een hoedenmaker, twee kooplieden in manufacturen, twee mandenmakers, een schilder, een schoenmaker, twee slagers, twee tappers, een timmerman en een zilversmid. Nog maar vier eigenaren stonden in het kadaster daadwerkelijk als winkelier te boek. 

De toename van de welvaart, nieuwe en betere transportverbindingen en de groeiende industrialisatie leidden in de tweede helft van de negentiende eeuw tot belangrijke vernieuwingen in het winkelbedrijf. Zwolle had zich, met name vanwege het succes van de spoorwegen, vanaf omstreeks 1870 sterk ontwikkeld als regionaal markt,- transport- en verzorgingscentrum. Vanuit de wijde omgeving begaven mensen zich op marktdagen naar Zwolle om daar hun inkopen te doen. In de straten rond de marktplaatsen werden in toenemende mate nieuwe winkels geopend, gericht op de voorziening van stad en platteland: voedings- en genotmiddelen, confectie en gebruiksartikelen.[1] 

Met name de Diezerstraat ontwikkelde zich tot een dynamisch winkelgebied, maar ook in het zuidelijk deel van de Roggenstraat nam het aantal winkels toe. In een krantenartikel uit 1923 werd kort stil gestaan bij deze ontwikkeling. ‘Wanneer er één straat is in Zwolle, die als winkelstraat in groote betekenis won, dan is het wel de Roggenstraat - met daaraan verbonden de Vischpoortenplas. Het verkeer kenmerkt zich hier als ‘transito’ van nieuw gebouwde wijken naar de binnenstad. Ook in dit stadsdeel hebben heeren winkeliers, door schitterende etalages vooral, gepoogd een jubileumstemming te wekken, die menschen lokt tot koopen - om in eigen zaken een zilveren jubellach te hooren klinken van guldens of rijksdaalders’.[2]In het kielzog van de Diezerstraat groeide de Roggenstraat uit tot de ‘tweede winkelstraat van Zwolle’.[3]

Vanaf het einde van de negentiende eeuw kwam een grotere hoeveelheid industrieel vervaardigde producten binnen handbereik van een groter publiek, waardoor de detailhandel kon groeien en er meer speciaalzaken verschenen. De ambachtsman en koopman maakten geleidelijk plaats voor de gespecialiseerde winkelier met een uitgebreid assortiment die uit voorraad leverde. Om de koopwaar zo aantrekkelijk mogelijk te presenteren werden op de begane grond nieuwe verkoopruimten ingericht, meestal in combinatie met een representatieve onderpui met grote etalagevensters.[4] Waar de winkelruimte aanvankelijk nog slechts een deel van de begane grond innam, breidde men in de loop der tijd het winkeloppervlak steeds verder uit. De woonfunctie verdween van de begane grond en er ontstonden ruime winkels met bovenwoningen. Door de snelle opeenvolging van winkels en de bijbehorende vernieuwingsgolf, bleven in het zuidoostelijk deel van de Roggenstraat geen historische winkelinterieurs of winkelpuien bewaard. Wat rest zijn de herinneringen en de verhalen. Hieronder worden enkele verhalen gedeeld.

Footnotes

  1. ^ P. Boer en J. Vromen, ‘Dynamiek in de Diezerstraat’, in: D.J. de Vries en H. Kranenborg (red.), Onzichtbaar Zwolle. Archeologie en bouwhistorie van de stad, Zwolle 2015, p. 305-336.
  2. ^ Overijsselsch dagblad, 05-09-1923.
  3. ^ Overijsselsch dagblad, 15-09-1947.
  4. ^ Boer en Vromen 2015, p. 310-312.
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

Slagerijen Van Oorschot en Bomhof
Het huis Roggenstraat 2 was gedurende een groot deel van de negentiende eeuw in gebruik als slagerij en woning van de familie Van Oorschot. In 1832 werd in het kadaster de weduwe van Matthijs van Oorschot als eigenaar vermeld. Vervolgens werd het pand eigendom van de weduwe van vleeshouwer Michiel van Oorschot en later van Matthijs van Oorschot (1832-1878). Matthijs was in 1856 getrouwd met Jacoba van Smirren, met wie hij zes kinderen kreeg. Het ‘slagthuis’ zelf stond in de wijk Waterstraat, nabij de kruising van de Nieuwstraat en Steenstraat. Waarschijnlijk was aan de Roggenstraat alleen de winkel gevestigd. Na de dood van Matthijs in 1878 werd de slagerij door Jacoba en (mogelijk zijn broer of neef) Machiel van Oorschot (1838-1891) voortgezet onder de firma de Wed. M. van Oorschot & Co. Een aantal jaren daarvoor was de slagerij drie deuren verder verhuist naar het pand Roggenstraat 8. 

De nieuwe slagerswinkel kreeg in 1882 een nieuwe winkelpui. Jacoba van Smirren, in de stukken steevast aangeduid als de weduwe van M. van Oorschot, diende een verzoek in voor het vernieuwen van de bestaande onderpui ‘met behoud der thans bestaande uitspringende uitstalkasten’.[1] De voorgevel van Roggenstraat 8 was dus al eerder in de negentiende eeuw van vooruitgeschoven etalagekasten voorzien, waarschijnlijk door manufacturenkoopman Jonas Hijman Polak. De gemeente keurde het verzoek af en stelde als voorwaarde dat de etalagekasten moesten verdwijnen. De stad had hier een algemeen belang, namelijk het terugwinnen van een deel van de openbare ruimte in de smalle Roggenstraat, die door winkeliers geleidelijk was ingenomen. Jacoba was bereid om aan deze voorwaarde te voldoen, maar stelde wel voor dat de gemeente een vergoeding beschikbaar zou stellen ‘daar deze onderpui aanmerkelijk meer kost, dan de eerst bedoelde verandering, en de ruimte, voor uitstalling in de winkel moet geplaatst worden, waarvoor banken, haken enz; gemaakt moeten worden’.[2] Ook moest noodgedwongen een hardstenen stoep weggebroken worden. De gemeente ging hierin mee en kwam met 100 gulden over de brug. 

Uit de bijgevoegde tekening van de nieuwe winkelpui ‘met spiegelruiten’ kan afgeleid worden dat destijds alleen het rechter deel van de begane grond als winkel was ingericht.[3] Het linker deel was nog in gebruik als woonruimte. Een vergelijkbare verdeling zal ook bij de andere, wat bredere winkelpanden in de Roggenstraat gebruikelijk zijn geweest. De ondiepe dwarshuizen boden (zeker zonder aanbouw) namelijk weinig ruimte om winkel, werkruimte en woonruimte voor-achter te scheiden.

De vennootschap van weduwe Van Oorschot werd in 1889 ontbonden. Het gat dat de slagerij Van Oorschot in dit deel van de Roggenstraat achterliet werd omstreeks 1900 opgevuld door Gerrit Bomhof, die op de begane grond van Roggenstraat 4 een slagerij inrichtte. Na zijn dood in 1939 werd de winkel nog een tijdlang voortgezet door slager J.P. Spruit. 

Bakkerijen Alferink en Dalenoord
Na het vertrek van de slagerij Van Oorschot werd Roggenstraat 8 verkocht aan Johannes Marinus Josephus Alferink en zijn vrouw Elisabeth Margaretha Jansen. Zij stichtten hier in 1893 een bakkerij die tot in de jaren ’60 van de twintigste eeuw op deze plek in bedrijf zou blijven. De indeling van de begane grond, met rechts de winkel, bleef aanvankelijk ongewijzigd. De bakkerij bevond zich in het achterhuis achter Roggenstraat 6. In de eerste helft van de twintigste eeuw maakten de voormalige woonvertrekken links en aan de achterzijde op de begane grond echter geleidelijk plaats voor bedrijfsruimte, met onder meer een voorraadkamer, bergruimte en een broodkamer. Achter de winkel werd een kantoor ingericht.

Op de hoek van de Diezerstraat en Roggenstraat was vanaf 1891 tot in de jaren ’80 van de twintigste eeuw Banketbakkerij B. Dalenoord gevestigd. Zoals reeds eerder vermeld werd de firma omstreeks 1900 ook eigenaar van het pand Roggenstraat 2. De afwerking van de kelderwanden en de verbindingen tussen de kelders onder Roggenstraat 2 en Diezerstraat 1 getuigen nog van deze bedrijfsvoering. 

Manufacturenzaken en de klucht van Jonas de Bankroetier
Een belangrijk deel van de winkels was in het verleden gericht op de verkoop van stoffen en kleding. In de eerste helft van de negentiend eeuw telde het rijtje dwarshuizen twee manufacturenzaken, van Derk Jan van Enter (Roggenstraat 6) en van Jonas Hijman Polak (Roggenstraat 8). De winkel van Polak werd kort voor 1860 failliet verklaard, wat klaarblijkelijk nogal wat stof deed opwaaien en een spectaculair verhaal inleidde. Tekstschrijver Philip Kropveld en boekhandelaar Willem Frederik Zweers werden in 1859 gedagvaard door de Zwolse rechtbank, omdat zij ‘als steller of uitgever van het onlangs ten tooneele gevoerde stuk Jonas de Bankroetier of Episode uit het leven van een ouden schelm’ koopman Polak zouden hebben ‘gelasterd en gehoond’.[4] De regionale en landelijke publiciteit die dit schandaal opleverde zorgde ervoor dat het boekje van het kluchtspel vrijwel direct was uitverkocht, waarna Zweers een duizendtal extra exemplaren liet drukken.[5] 

Het personage Jonas werd in het stuk voorgesteld als iemand die van een koopman uit Antwerpen een wissel zou hebben gestolen en geportretteerd als een bedrieger, gewetenloze schurk en als ‘iemand die zich met bedriegelijke handelingen ophoudt en faillissementen gemakkelijk tracht te maken (…)’.[6] De beklaagden verklaarden onschuldig te zijn en beweerden dat de gelijkenis van het kluchtspel en verschillende zaken uit het leven van Polak op toeval gebaseerd was.[7] Erg overtuigend was hun verweer blijkbaar niet. Tekstschrijver Kropveld zou uiteindelijk (ondanks zijn beroepsschrift) veroordeeld worden tot een celstraf van zes maanden en een geldboete van 100 gulden. Uit de krantenberichten blijkt dat Kropveld zich aan het vonnis onttrok en naar Londen vluchtte.[8] In 1861 werd zijn verzoek om gratie door de Koning afgewezen. Medeplichtige Zweers kreeg uiteindelijk kwijtschelding van twee keer 100 gulden boete en vermindering van acht dagen op zijn opgelegde gevangenisstraf van een maand.[9] Ook hij wendde zich tot de Koning om gratie, het is niet duidelijk of deze werd verleend. 

Over de manufacturenzaak van Derk Jan van Enter zijn voor zover bekend geen compromitterende verhalen bekend. De kranten stonden enkel bol van advertenties voor lakens, kousen, haarnetten, mouwen, kragen, mutsen, wanten, jurken, schorten en rokjes. De winkel was omstreeks het midden van de negentiende eeuw vermoedelijk gevestigd in Roggenstraat 6, het naastgelegen pand Roggenstraat 4 diende mogelijk aanvankelijk als woning. Van Enter werd omstreeks 1866 opgevolgd door Gerhardus H.G. Brandhoff, koopman in manufacturen, hoeden en petten. Op 2 oktober 1886 werd vergunning verleend voor het plaatsen van een nieuwe winkelpui voor de woning van Brandhoff in Roggenstraat 4.

Footnotes

  1. ^ Collectie Overijssel, 701-1, inv.nr. 1169-1109.
  2. ^ Collectie Overijssel, 701-1, inv.nr. 1169-1109.
  3. ^ Voor vensterruiten van grote afmetingen gebruikte men in de tweede helft van de negentiende eeuw gietglas, uitgegoten over een metalen plaat met opstaande randen. Winkelruiten werden gemaakt van machinaal geslepen spiegelglas (gietglas) dat ook als gebogen hoekruit geleverd kon worden. H.W. Lintsen (red.), Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890. Deel III. Textiel, glas, licht en elektriciteit, Zutphen 1993, p. 217-218.
  4. ^ Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 06-05-1859.
  5. ^ Algemeen Handelsblad, 21-11-1859.
  6. ^ Rotterdamsche courant, 06-03-1860.
  7. ^ Naast de naam van Polak werden in het kluchtspel ook twee schoonzoons uit Leeuwarden en Den Haag opgevoerd en werd door een koor een lied gezongen dat, met verandering van enkele woorden, gelijk was aan een spotlied op Polak dat al enige tijd op straat in Zwolle werd gezongen.
  8. ^ De ’s Gravenhaagsche nieuwsbode, 08-04-1860.
  9. ^ Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 07-05-1860.
Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Nieuwbouw van Roggenstraat 12: het Modemagazijn van Hermann Krüse
De negentiende-eeuwse manufacturenzaken specialiseerden en ontwikkelden zich in de loop der tijd tot moderne kledingwinkels. Hiervan waren in het rijtje huizen aan de Roggenstraat van tijd tot tijd verschillende winkels gevestigd. Zo was in Roggenstraat 10 in de jaren ’20 en ’30 van de twintigste eeuw de herenmodewinkel van Herman de Leeuwe ondergebracht, gevolgd door de winkel in dameshoeden Maison Aly en Modehuis Toebosch. 

De voorganger van het huidige hoekpand Roggenstraat 12 was in het begin van de negentiende eeuw eigendom van Sophia Carolina Huijghens, weduwe van Karel (Carel) Baron de Vos van Steenwijk. Het huis - dat in de zeventiende eeuw bekend stond als 'De Wildeman' - vererfde later op Anna Adriana de Vos van Steenwijk. Deze adellijke familie had aan de overzijde van de Nieuwstraat ook meerdere huizen in bezit. Roggenstraat 12 werd in deze periode niet door de familie De Vos van Steenwijk bewoond, maar werd omstreeks het midden van de negentiende eeuw verhuurd aan J.H. Ederveen en zijn vrouw die hier een viswinkel runden. Het assortiment bestond hoofdzakelijk uit vis en andere producten uit zee, waaronder ansjovis, haring, paling, garnalen en oesters, maar Ederveen verkocht ook soja, mosterd, ‘Engelsche’ bieren en ‘minerale wateren’.[1] 

Tegen het einde van de negentiende eeuw kocht de R.K. parochie een groot deel van de panden aan aan de oostzijde van de Roggenstraat ten noorden van de Nieuwstraat. De hier gelegen huizen werden gesloopt en in 1892 verrees hier een neogotische, driebeukige hallenkerk met 78 meter hoge toren.[2] De katholieken verwierven tevens het pand van de adellijke familie op de zuidoostelijke hoek van de Roggenstraat en Nieuwstraat. In 1890 werd de Duitse koopman Hermann Krüse (1854-1937) eigenaar. Hij was geboren in Scharrel (Groothertogdom Oldenburg), maar vertrok naar Nederland en liet zich in 1893 naturaliseren tot Nederlands staatsburger. Aanvankelijk vroeg Krüse vergunning aan voor een verbouwing van het bestaande hoekpand tot kledingwinkel. Uiteindelijk besloot men toch tot sloop van het oude huis en nieuwbouw op dezelfde plek van een woon-winkelpand, waardoor het huidige huis Roggenstraat 12 tot stand kwam. In de krant van 16 juni 1890 werd kort ingegaan op alle bouwwerkzaamheden aan de Roggenstraat: ‘Met de voorbereiding voor den bouw eener R.K. kerk op het terrein bij de Roggenstraat en Nieuwstraat is men in de laatste weken ver gevorderd. De geheele rij perceelen langs de Nieuwstraat tot aan de Spiegelsteeg is verdwenen, terwijl aan de zijde der Roggenstraat alleen het laatste perceel (…) bleef staan. Het hoekhuis aan de overzijde der straat wordt nieuw opgetrokken’.[3] De opening van het nieuwe modemagazijn van Krüse vond plaats op 27 augustus 1890. 

Passend bij het alles dominerende neogotische kerkgebouw aan de overzijde, vertoonde het nieuwe winkelpand, naast neorenaissance-invloeden, ook duidelijke kenmerken van de neogotiek. De topgevels werden bekroond door pinakels en voorzien van drielobbogen met rondboogvensters. De begane grond was oorspronkelijk ingedeeld met grote etalagevensters onder korfbogen. De toegang tot de winkel bevond zich op de afgeschuinde hoek. Geheel rechts in de gevel aan de Roggenstraat leidde een tweede entree naar de bovenwoning. Deze indeling is nu nog vaag herkenbaar aan de hand van de sporen van dichtgezette bogen boven de voormalige vensters en deuren. In 1931 richtten de gezusters Everts hier een damesmodezaak op, later omgedoopt tot Maison Everts. Zij breidden na de Tweede Wereldoorlog uit door de begane grond van de naastgelegen, voormalige telefooncentrale bij de winkelruimte te trekken. 

Footnotes

  1. ^ Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 23-10-1849.
  2. ^ J. ten Hove, Geschiedenis van Zwolle, Zwolle 2005, p. 429-430 en 505.
  3. ^ Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 16-06-1890.
Slideshow
Tekst

Witgoed en bruingoed van Piet Koetsier
Vanaf de jaren ’60 van de twintigste eeuw kwamen veel winkels in handen van Peter (Piet) Koetsier (1924-2007). Roggenstraat 2, 6-8 en Nieuwstraat 52 / Roggenstraat 12 vormden samen een winkelcomplex waar Zwollenaren ruim twee decennia elektrische huishoudelijke apparatuur, radio’s en tv’s kochten. In dezelfde periode vond er ten noorden van de Nieuwstraat een enorme kaalslag plaats. Tegelijk met de grootschalige sanering en stadsvernieuwing viel ook de neogotische St. Michaëlskerk in 1965 onder de slopershamer. Ten zuiden van de Broerenkerk werd tussen de Roggenstraat, Nieuwstraat en Korte Smeden een geheel nieuw winkelcentrum gebouwd waarin zich een aantal grote ‘trekkers’ vestigden, waaronder een grote vestiging van C&A en aan de Roggenstraat een warenhuis van V&D.[1] Het winkelcentrum opende in 1974 en gaf een nieuwe impuls aan de Roggenstraat als winkelstraat en toegangsstraat naar het complex. De latere teloorgang van het winkelcentrum en de bouw van een nieuw winkelcomplex op het oostelijk deel van het Eiland zorgden ervoor dat de Roggenstraat buiten de looproute van het winkelpubliek kwam te liggen, wat uiteindelijk het verloop van winkels inleidde. 

Piet was vernoemd naar zijn vader Peter Koetsier (1884-1947) die in 1908 trouwde met Fernia Margaritha van Duuren en begin twintigste eeuw aan de Assendorperstraat een rijwielhandel had. Zijn twee zoons Hendrik Koetsier en Piet Koetsier namen later de winkel over en op enig moment werd de rijwielzaal uitgebreid met een winkel in radio’s. Hier kwamen twee familiebedrijven uit voort die zich specialiseerden in de verkoop van elektrische huishoudelijke apparatuur (witgoed) en radio’s en tv’s (bruingoed). Hendrik richtte de ‘Firma H. Koetsier’ op en bleef eigenaar van de winkels aan de Assendorperstraat 36-38. Zijn broer Piet Koetsier zou zich vestigen in de Roggenstraat, aanvankelijk onder eigen naam, later onder de naamloze vennootschap ‘Technisch Handels- en Installatiebedrijf Piet Koetsier N.V.’. In 1951 was hij getrouwd met Jacoba Louisa Euphemia (Coby) Winkelman. 

Omstreeks 1965 kocht Piet Koetsier het hoekpand Roggenstraat 12 / Nieuwstraat 52 en richtte hij hier op de begane grond een winkel in witgoed in. De zaken liepen blijkbaar uitstekend, want in 1966 en 1969 breidde hij zijn winkel uit met de panden Roggenstraat 8 en 6. Zijn komst leidde tot ingrijpende verbouwingen van de bestaande huizen. Voorgevels werden gemoderniseerd en voorzien van nieuwe winkelpuien en de winkelruimte op de begane grond werd sterk uitgebreid. Dit ging ten koste van de voormalige open binnenplaats/tuin achter Nieuwstraat 52 en Roggenstraat 10. Ook werd een groot deel van de laatmiddeleeuwse achtergevel van Roggenstraat 8 uitgebroken. Het witgoed- en bruingoed-imperium van Piet Koetsier bereikte omstreeks 1970 haar grootste omvang met de aankoop van Roggenstraat 2, Hier werd een elektrawinkel ondergebracht. 

Bij Roggenstraat 6 vonden de meest ingrijpende sloopwerkzaamheden plaats. Aanvankelijk was in 1969 alleen het plan om de winkelpui en de achtergelegen winkelruimte te vernieuwen. Na onderzoek bleek echter dat ‘de voorgevel en achtergevel in zeer slechte toestand verkeren waardoor het noodzakelijk was het plan drastisch te herzien’.[2] De bekende Zwolse architect Theo G. Verlaan was in 1966 reeds ingeschakeld bij de verbouwing van Roggenstraat 8 en maakte in 1969 een ontwerp voor nieuwbouw van Roggenstraat 6. Op basis van de tekeningen en de stukken zijn hierbij in ieder geval de fundering, voorgevel, verdiepingsbalklaag, zolderbalklaag, kapconstructie en het dak vernieuwd. Mogelijk zijn restanten van de historische achtergevel op de begane grond en verdieping bewaard gebleven. 

Tegen het eind van de jaren ’80 vertrok Piet Koetsier uit de Roggenstraat. Zijn witgoedwinkels in Roggenstraat 8 en 12 werden overgenomen door Scheer & Foppen, in Roggenstraat 2 en 6 vestigden zich respectievelijk het reisbureau van Jo Land (later verhuisd naar Roggenstraat 4) en de Free Record Shop. 

Bovenwoning van NSB-lid Reindert van Lennep
Van oudsher woonden de winkeliers met hun gezin en eventuele andere familieleden naast, achter en boven de winkels. In de loop van de twintigste eeuw werden de bovenwoningen in toenemende mate afzonderlijk verhuurd aan derden. Gedurende de recente sloop- en bouwwerkzaamheden bracht een vondst in Roggenstraat 8 een verhaal aan het licht dat herinnert aan één van de zwarte bladzijden in de Zwolse en landelijke geschiedenis. Bij het verwijderen van loszittend metselwerk boven één van de kozijnen op de verdieping werd een NSB-pet gevonden. Eerder was al geconstateerd dat op één van de kapgebinten met grijze verf de letters NSB waren aangebracht.

Michaël Klomp, Stadsarcheoloog van Zwolle, dook het archief in en ontdekte dat de woning boven de winkel van Roggenstraat 8 na 1938 bewoond werd door Reindert van Lennep (1917-1981). Reindert was glazenwasser en trouwde in 1938 met G. Dollenkamp. Tijdens de bezetting was hij lid van de NSB en WA en diende hij bij de NSKK (Nationalsozialistische Kraftfahrkorps), een paramilitair onderdeel van de NSDAP. In 1942-’43 werkte Reindert als metaaldraaier in Duitsland. Ook zijn vrouw was lid van de NSB, maar zou in 1942 hebben bedankt. Ook zij werkte in Duitsland en vluchtte in 1944 over de grens. Van Lennep verscheen in 1946-’47 twee maal voor de Zwolsche kamer van het Tribunaal. De NSB-pet en de geschilderde NSB-letters kunnen vrijwel zeker aan dit echtpaar toegewezen worden.[3] 

Footnotes

  1. ^ P. Lettinga, G. Oostingh en Th. G. Verlaan, Op de bres voor Zwolle. De strijd van de Vrienden van de Stadskern, Zwolle 1992, p. 42-58. 
  2. ^ Gemeente Zwolle, bouwdossier Roggenstraat 6.
  3. ^ Michaël Klomp, niet gepubliceerd onderzoek naar Reindert van Lennep en G. Dollenkamp, mailwisseling 20-02-2024.