Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1924-1927 Aanloop naar de bouw

De bouw van de Theresiakapel in Hoogkerk gebeurde op initiatief en dankzij de inzet van ‘bouwpastoor’ E.T.J. Hol. Hij zag in de kapel een katholieke vooruitgeschoven missiepost in de overwegend socialistische arbeidersgemeenschap die Hoogkerk toen was.

Slideshow
Tekst

Historische context

De totstandkoming van de Theresiakapel moet gezien worden in het licht van de sterk verzuilde Nederlandse samenleving die duurde vanaf het eind van de negentiende eeuw tot na de Tweede Wereldoorlog. In die periode was de samenleving sterk verdeeld in levensbeschouwelijke groepen, zogenaamde zuilen. Te onderscheiden waren de protestants-christelijke, rooms-katholieke, socialistische en liberale (of algemene) zuil. Instituties zoals scholen, verenigingen, politieke partijen, vakbonden, omroepen, kranten en ziekenhuizen afficheerde zich sterk met één van de vier zuilen wat de verdeling van de scherp gescheiden groepen in de hand werkte. Door een hoge mate van sociale controle was er weinig interactie tussen de verschillende zuilen. Men deed boodschappen bij de middenstand die tot dezelfde zuil behoorde en ook personeel werd geselecteerd op de levensbeschouwelijke achtergrond.

De periode 1860-1960 word ook wel aangeduid als Het Rijke Roomse leven. In deze periode beleefde de katholieke gemeenschap (met name in het zuiden van Nederland) een emancipatie na eeuwen van stelselmatige achterstelling ten opzichte van andere geloofsgemeenschappen. Na de grondwetswijziging in 1848 werd in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland hersteld. Dit leidde tegelijkertijd tot een sterke ontwikkeling van het katholieke onderwijs, katholieke media en het verenigingsleven. Het hernieuwde zelfbewustzijn van de katholieken leidde ook tot een grote bouwambitie binnen de katholieke gemeenschap.

 

De eerste plannen

Een cruciale rol bij de totstandkoming van de kapel werd vervuld door ‘bouwpastoor’ Everhardus T.J. Hol (1886-1967). Hij was sinds 1924 de pastoor van de parochie Zuidhorn waar ook het dorp Hoogkerk onder viel. Katholieke inwoners van Hoogkerk dienden voor het bijwonen van een mis naar Zuidhorn te gaan, wat met name voor de jonge bezoekers van de zondagsschool problematisch was. Vanaf zijn aanstelling maakte hij zich ernstig zorgen over het zielenheil van de mensen in Hoogkerk, voornamelijk fabrieksarbeiders en kleine ambachtslieden die veelal verkeerden in armoede en waar ook veel drankmisbruik voor kwam. Pastoor E.T.J. Hol merkte dat de retoriek van de socialistische vakbonden bij de arbeidersgemeenschap goed aansloeg. In het socialistische gedachtegoed zag pastoor Hol een bedreiging vanwege de oproep voor een arbeidersrevolutie zoals in de Sovjet Unie plaats had gevonden, waarbij er geen ruimte meer zou zijn voor godsdienstvrijheid. Ook het liberale geluid beviel hem niet omdat de liberalen een strikte scheiding tussen kerk en staat voorstonden. Pastoor Hol wilde de katholieke zuil in Hoogkerk een betere basis geven door de stichting van een katholieke kapel in het dorp. Hij zag dit als een zeer noodzakelijke vooruitgeschoven missiepost in het weinig katholieke Hoogkerk. Zijn niet geringe inspanningen voor de totstandkoming van de kapel getuigen van de door hem geachte urgentie ervan.

 

bedelpreekverlof

Na toezegging van een renteloos voorschot van vijfduizend gulden door de Aartsbisschop kon de katholieke parochie in januari 1926 een stuk bouwgrond (6 are en 25 centiare) verwerven ten noordwesten van de Halmbuurt. Dit wijkje werd in tussen 1914 en 1915 gebouwd als arbeiderswijkje bij de strokartonfabriek 'De Halm', die kort daarvoor ten oosten van de wijk was gebouwd. Voor pastoor Hol kon het inzamelen van het benodigde geld voor de kapel beginnen, althans nadat hij toestemming kreeg van de Aartsbisschop voor een zogenaamde ‘bedelpreekverlof’. Hij liet een paar duizend rondzendbrieven drukken, plaatste tientallen advertenties in dag- en weekbladen en verstuurde nog eens vierduizend ontwerptekeningen van de kapel. Daarnaast schreef hij persoonlijk brieven aan collega’s, vrienden en kennissen door het hele land met het verzoek een bijdrage te leveren. Zijn uitgebreide inzamelactie had een groot effect, hij haalde maar liefst een bedrag van 30.000 gulden op ten behoeve van de bouw. Zodoende kon in april 1927 daarnaast ook het huis en de grond van Zuiderweg 36 aangekocht worden, deze werd gebruikt als kosterswoning. In het voorjaar van 1927 kon de aanbestedingsprocedure voor de bouw van de kapel beginnen.

 

Aanbesteding van de bouw

Aan de openbare aanbesteding werd door maar liefst door 45 aannemers gehoor gegeven. De inschrijvingssommen lagen tussen de 16.950 en 20.000 gulden. De laagste inschrijver werd door de architect niet geschikt geacht en van de overige aanbiedingen had men het sterke vermoeden dat er onderlinge prijsafspraken gemaakt waren. De architect drong er op aan om het werk aan geen van de inschrijvers te gunnen. Hierop stelde hij voor aannemer M. Pehlig uit Groningen te benaderen, waarin de architect veel vertrouwen had. Na een korte onderhandeling bleek Pehlig bereid het werk voor 16.066 gulden uit te voeren. [R. K. Theresiakapel te Hoogkerk, 1928-1978, 1978]

Slideshow
Tekst

Theresia van Lisieux

Theresia van Lisieux werd, na goedkeuring van de Aartsbisschop, als patrones van de kapel gekozen. Theresia leefde tussen 1873 en 1897 in Frankrijk en werd slechts 24 jaar oud. Ze is ook wel bekend onder haar kloosternaam Theresia van het Kind Jezus en het Heilig Aanschijn. Theresia heeft voor een heilige geen bijzondere of opmerkelijke levensloop gekend. Wel zou ze op tien jarige leeftijd genezen zijn van een ernstige ziekte nadat ze een glimlach kreeg van een Mariabeeld. Ze was uitzonderlijk vroom en beschikte over veel wilskracht. Al op haar vijftiende trad ze toe tot het Karmelietessenklooster in Lisieux, Normandië. Daar schreef ze vanaf 1895 haar levensverhaal, het jaar daarop werd er bij haar tuberculose vastgesteld en ze overleed in 1897. Een bekende uitspraak van haar was: “Ik wil het rozen (‘zegeningen’) laten regenen op aarde”. Haar autobiografie werd zeer populair en is in meer dan 40 talen vertaald. In 1923 werd ze zalig verklaard en 1997 heilig, als derde vrouw in de geschiedenis. Theresia word afgebeeld als karmelietes met een crucifix en rozenbladeren. Ze werd de patrones van missionarissen en het missiewerk en is mogelijk om die reden verbonden aan de kapel in Hoogkerk, die door pastoor Hol als vooruitgeschoven missiepost werd beschouwd.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Architect A. Th. Van Elmpt

Reeds vanaf de aankoop van de bouwgrond in 1926 betrok pastoor Hol de Groningse katholieke architect A. Th. Van Elmpt bij zijn bouwplannen. Antonius Theodorus van Elmpt (1866-1953) was in Groningen een zeer productieve architect. In en rond Groningen staan nog altijd veel gebouwen die door hem zijn ontworpen. Gedurende zijn werkzame leven toonde hij ook een grote maatschappelijke betrokkenheid. Zo trad hij op als arbiter en adviseur binnen de architectenbranche en was hij negen jaar lang lid van de gemeenteraad van Groningen. Typerend voor zijn oeuvre als architect is het grote aantal ontwerpen voor katholieke opdrachtgevers. Van Elmpt had een rooms-katholieke achtergrond en kreeg daarom vanuit die zuil veel opdrachten. Dit is een zeer veelvoorkomend verschijnsel voor architecten die werkzaam waren in de tweede helft van de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw. Ook de opdrachtverlening voor het ontwerp van de Theresiakapel moet dan ook gezien worden vanuit de sterk verzuilde Nederlandse samenleving in die periode. In mei 1927 leverde Van Elmpt het definitieve ontwerp voor de kapel en bleef ook na voltooiing nog betrokken door het geven van adviezen over de inrichting ervan. [B. Fennema, Groninger toparchitect, A.Th. van Elmpt (1866-1953), 2016]

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1927-1928 Bouw Theresiakapel

Na de nodige inzamelacties door pastoor Hol kon de bouw van de kapel in de zomer van 1927 beginnen. De Groningse katholieke architect A. Th. Van Elmpt was verantwoordelijk voor het ontwerp. Hij gaf de kapel vorm in de stijl van het zogenaamde baksteenexpressionisme.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

De bouw van de kapel kon beginnen in de zomer van 1927. De eerste steen werd op 30 augustus 1927 gewijd en geplaatst door Franciscus Eppink, deken van het bisdom Groningen. Deken Eppink was reeds vanaf het eerste plan voor de bouw van de kapel een groot voorstander.

 

Hoofdopzet en oriëntatie

De kapel werd, zoals gebruikelijk in de katholieke kerkenbouwtraditie, georiënteerd op het oosten. Dat wil zeggen dat in de westzijde van het gebouw (het ‘westwerk’) de entree zit en de kerkbanken zijn gericht naar het hoofdaltaar in de absis. Het priesterkoor bevindt zich in de oostzijde van de kerk zodat de gelovigen zich richten op het oosten. Deze oriëntatie is van belang voor katholieken omdat Christus zal terugkeren vanuit het oosten, zoals beschreven in Matteüs 24:27 en Openbaringen 7:2. Echter, het smalle perceel aan de Zuiderweg in Hoogkerk stond een zuivere oriëntering op het oosten niet toe. Het gebouw is dus in de eerste plaats georiënteerd op het beloop van de Zuiderweg en slechts in tweede instantie op het oosten (of beter: oostnoordoost).

De relatief kleine kapel werd als een éénschepige kerk (zaalkerk) achterop het perceel geplaatst. Tegen de oostzijde van het schip is een ondiep inspringend en lager priesterkoor waarin tegen de driezijdige afsluiting het hoofdaltaar opgesteld stond. Ten noorden van het priesterkoor en de absis is een kleine sacristie gebouwd. In de sacristie werd een forse kluis geplaatst, waarin de liturgische voorwerpen werden bewaard. Via de sacristie is ook een kleine kelder onder de absis bereikbaar. Tegen de westzijde van het schip staat een entreeportaal met twee flankerende vertrekken: rechts twee biechtkamers, links de doopkapel.

Rondom de voorzijde van de tuin werd een hoog hekwerk geplaatst tussen forse gemetselde hekpijlers. Het toegangspad en het toegangshek werden exact op de middenas van het gebouw geplaatst.

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

Gevels en architectuur

De gevels zijn opgetrokken in een geelbruine, bezande baksteen met een ruwe textuur, gemetseld in kruisverband. Tussen de muren van het schip zit een spouw: het buitenspouwblad is steens metselwerk, het binnenspouwblad is halfsteens metselwerk. Het onderste deel van de gevels bestaat uit een vrij hoge (14 lagen plus rollaag) plint of trasraam. Hierin zijn roodbruine hardgebakken klinkers verwerkt, met soms enkele gesinterde stenen. De bewust gekozen ruwe textuur van het metselwerk is een kenmerk van de architectuur van het baksteenexpressionisme. De aansluiting van de baksteentraditie op de architectuur van de middeleeuwen moet voor de katholieke opdrachtgever waarschijnlijk ook als een belangrijk motief voor deze keus geweest zijn. Een ander kenmerk van de expressionistische baksteenarchitectuur is de toepassing van siermetselwerk, zoals de crucifix boven de entree en de decoraties in de westelijke geveltop van het schip. De hoeveelheid decoraties aan de gevels is echter zeer beperkt waarmee de kapel, zeker voor katholieke begrippen, een betrekkelijk sobere uitstraling heeft.

De voorgevel (westgevel) wordt gevormd door de westgevel van het schip met daar tegenaan het voorportaal met daarin de hoofdentree en aan weerszijden de biechtkamer en doopkapel. De westgevel is volgens een streng symmetrische opbouw vormgegeven, die doorgezet is in de inrichting van de tuin ervoor. Door de symmetrie word de nadruk gelegd op de middenas waar zich de zware houten entreedeuren bevinden. De entreedeuren liggen verdiept in de gevel en zijn omgeven door getrapte portaalwangen, afgesloten door een flauwe spitsboog. De vormgeving van de entree verwijst naar de historische bouwstijlen zoals de romaanse en gotische stijl. Ook bevinden zich op de middenas een aantal Latijnse kruizen. De gevel maakt een vrij gesloten indruk, slechts enkele smalle vensters onderbreken het metselwerk. Het klokkentorentje is in 1929 geschonken door mevrouw A. van Winkel uit Den Haag. De bronzen luidkok met klokkenstoel en lui-inrichting is vervaardigd door B. Eijsbouts uit Asten. [NL-GnGRA-171-80]

De rechter zijgevel (zuidgevel) maakt eveneens een gesloten indruk, slechts drie hoog geplaatste vensters (met daarin drie ramen) onderbreken het metselwerk. De gevel is door de vensters in drie traveeën (verticale vlakverdeling) op te delen. De hoge plint valt in deze gevel extra op door het homogene gevelbeeld. Net onder de goot zit een sober fries, in de gevel opgenomen als siermetselwerk.

De linker zijgevel (noordgevel) is vrijwel identiek aan de zuidgevel. Tegen de linker zijgevel zit achterin het lagere volume van de sacristie.

De achtergevel (oostgevel) grenst aan het steegje en wordt hoofdzakelijk gevormd door de achterzijde van de absis en de achtergevel van de sacristie.

Hieronder enkele gerealiseerde ontwerpen van A. Th. Van Elmpt die enige architectonische gelijkenis vertonen met de Theresiakapel:

  • Kerk Maria Koningin van de Vrede, Zusterweg 21, Weiteveen
  • Kapel Sint Egbert, Badweg 69, Schiermonnikoog
  • Sint Jozefkerk, De Gast 38, Zuidhorn
  • Sint Franciscuskerk, Zaagmuldersweg 67, Groningen
Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

Interieur

Net als het exterieur volgt ook het interieur een strenge symmetrische opzet. Het middenpad ligt in het verlengde van het hoofdaltaar in de absis wat in liturgisch opzicht het belangrijkste onderdeel van de kerk is. Alle architectonische middelen zijn er dan ook in meer- of mindere mate op gericht om de aandacht te focussen op het hoofdaltaar. Het priesterkoor is overspannen door een paraboolvormig plafond tussen twee dito gordelbogen. De paraboolboog is binnen de architectuur van het expressionisme een populair element, zie bijvoorbeeld het interieur van het Hoofdpostkantoor aan de Neude in Utrecht. In de kapel in Hoogkerk werkt de paraboolboog als ware het een grote nis, waarin zich de belangrijkste liturgische handeling afspelen. Een laag koorhek scheidde de gelovigen in de kerkbanken van het priesterkoor. Het éénbeukige (ongedeelde) schip was naar verhouding vrij breed en ondiep, waardoor de gelovigen dichtbij het priesterkoor zaten en de liturgische handelingen van dichtbij meemaakten. Dit volgde de zogenaamde christocentrische opzet die vanaf 1920 populair werd bij kerkenbouw. De muren van de kapel (binnenspouwblad in kettingverband) bestaan uit schoonmetselwerk. Het tonen van de ‘ruwe’ bakstenen is een belangrijk kenmerk van het baksteenexpressionisme die dus ook in het interieur is doorgezet.

De sacristie stond (achter het koorhek) in directe verbinding met het priesterkoor. In de sacristie werden de liturgische voorwerpen bewaard (in de kluis) en de voorbereidingen getroffen voor de mis, zoals het klaarleggen van de liturgische gewaden (paramenten).

Hierna zullen enkele oorspronkelijke interieurelementen genoemd worden met vermelding van hun geschenkers, voor zover bekend.

Het hoofdaltaar speelt binnen de liturgie van de katholieke kerk een belangrijke rol. De schenkers ervan waren dan ook hogere geestelijken. Het hardstenen altaarblad is in 1927 geschonken door de Deken van het bisdom Groningen, Franciscus Eppink. De maker is Hans Mengelberg uit Utrecht, een bekend vervaardiger van kerkmeubilair. In het altaarblad is een nis uitgespaard, afgedekt door een wit marmeren altaarsteen. In de altaarsteen zijn vijf wijdingskruisjes gegraveerd. De altaarsteen bevat de relikwieën van de Heilige martelaren Diodorus en Laetus. De altaarsteen met relikwieën zijn in 1927 gewijd en geschonken door het Aartsbisdom Utrecht. Onder het altaarblad bevindt zich een hardstenen plaat met daarop het Christusmonogram (XP: Chi-Rho) verwijzend naar Jezus Christus. Op het altaarblad staat een metalen kluisje omkleed met eikenhout: het tabernakel. In het tabernakel (of sacramentshuis) werden de geconsacreerde hosties (in een ciborie) bewaard. Het tabernakel is in 1927 geschonken door de familie Remmers uit Groningen. Op het tabernakel stond een houten kruis. Ter weerzijde van het tabernakel staat de tekst: ALTARE PRIVILEGIATUM QUOTIDIANUM PERPETUUM (Aan dit altaar zijn eeuwigdurende voorrechten verbonden).

De zestien eikenhouten kerkbanken waren afkomstig uit de oude kerk van Den Hoorn en werden in 1927 geschonken door C. van Wijk-de Vos uit IJsselstein. Op aandringen van architect van Elmpt werd uit het resterende bankenmateriaal nieuwe zijstukken vervaardig omdat de oude gotische vormgeving van de banken uit Den Hoorn niet paste in de “moderne bouw” van de kapel.

Tussen het schip en het priesterkoor met absis was een laag koorhekje geplaatst. Hiermee werd een duidelijke ruimtelijke scheiding aangebracht tussen het schip, bestemd voor gelovigen, en het priesterkoor met absis en sacristie, bestemd voor de liturgie. Het hekje is ook al op de bouwtekening uit 1927 ingetekend en behoort dus tot de oorspronkelijke opzet.

In de kapel stonden vijf beelden. Het belangrijkste was het (gipsen) beeld van Theresia van Lisieux die een prominente plek kreeg, links van het priesterkoor. Theresia is gekleed als karmelietes met een mand vol rozen en rozen aan haar voeten, die ze uitgestrooid heeft. Dit beeld was al vóór de bouw van de kapel in 1926 geschonken door Jonkheer O. van Nispen tot Sevenaer, voormalig gezant aan het Vaticaan en vervaardigd door Rosa Zanazio & O uit Italië. Het was de eerste schenking die bouwpastoor Hol ontving, hij verspreidde dan ook een foto van het beeld bij zijn inzamelacties voor de kapel.

De overige vier houten beelden stonden op consoles in de zijmuren:

  • Christus Heilige hart (eikenhout) in 1929 geschonken door mevrouw A. van Winkel uit Den Haag, vervaardigd door Luigi Stuflesser, Ortisei, Italië.
  • Maria (eikenhout) in 1929 geschonken door pastoor W. Blom uit Zwolle, vervaardigd door Luigi Stuflesser, Ortisei, Italië.
  • Sint Joseph (eikenhout): in 1930 geschonken door W. Vulto uit Schalkwijk, vervaardigd door Luigi Stuflesser, Ortisei, Italië. De parochie in Zuidhorn bezit exact hetzelfde Josephbeeld, die tegelijkertijd bij Stuflesser werden besteld.
  • Sint Wilibrord (lindenhout) in 1943 bij het derde lustrum geschonken door de parochianen, vervaardigd door H.A. ter Reegen, Veendam.

De vloeren bestaan voor een groot deel uit rode ceramische tegels afgezet met een rand van gele geblokte en zwarte tegels en dateren uit het oorspronkelijke bouwjaar 1927.

De glas-in-lood ramen zijn in 1927 vervaardigd door Atelier Cornelis van Straaten uit Utrecht, “uitgevoerd in cathedraal- ornament- en antiekglas”. De hoog geplaatste vensters in de noord- en zuidmuren bestaan elk uit drie ramen waarvan de middelste telkens een gebrandschilderde figuratieve voorstelling bevat.

In de noordgevel:

  • Laatste avondmaal (west)
  • Geboorte van Christus (midden)
  • Annunciatie (oost)

In de zuidgevel:

  • Christus aan het kruis (oost)
  • Verrijzenis (midden)
  • Nederdaling van de Heilige geest (west)

Daarnaast leverde Cornelis van Straaten waarschijnlijk ook het glas-in-lood voor de vensters in de absis en twee kleine rechthoekige glas-in-loodramen met figuratieve voorstelling voor de sacristie, waarschijnlijk voor een venster in de noordgevel:

  • Theresia van Lisieux
  • Sint Joseph

De preekstoel met eikenhouten bekleding is in 1931 geschonken door Deken Eppink. Architect A. Th. van Elmpt bleef echter aandringen op een gemetselde preekstoel omdat die beter zou passen in de ruimte. Hieruit blijkt dat de architect ook na oplevering van de kapel betrokken bleef bij de inrichting ervan. Achter de preekstoel werd een kleine hardstenen console in de muur gemetseld die waarschijnlijk diende voor het neerzetten van kleine voorwerpen tijdens de preek.

De hardstenen doopvont op een bakstenen sokkel bevond zich in de kleine ruimte links van de entreehal.

Ter weerszijden van de ingang tot het schip werden in 1928 een tweetal wijwaterbekkens op bakstenen consoles geplaatst.

Tegen de westmuur werd een houten oksaal gebouw waarop een harmonium stond die geschonken was door pastoor Avezaath.

In de sacristie werd een grote kluis van F.J.P Trousselot uit Rotterdam geplaatst. Hierin werden de waardevolle liturgische voorwerpen, gewaden en documenten in bewaard.

[R. K. Theresiakapel te Hoogkerk, 1928-1978, 1978 en NL-GnGRA-171-4]

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

Kap

De kap boven het schip is uitgevoerd als een gordingenkap, gedragen door zeven spanten. De spanten zijn opgebouwd als zogenaamd "springwerk", een gebruikelijke kapvorm boven ruimtes waarbij het plafond zicht tussen de spanten bevindt. Opmerkelijk voor deze variant zijn de gekruisde dwarsbalken. Bij twee spanten zijn trekstangen aangebracht ter hoogte van de kapvoet, waarmee het uitzetten van de muren als gevolg van de spatkrachten wordt tegengegaan. De zeven spanten (waarvan twee strijkspanten tegen de kopse muren) zijn met krijt genummerd, van west naar oost: 3, 1, 7, 4, 2, 5 (en niet zichtbaar: 6?). Boven het priesterkoor staan twee spanten die met gehakte streepjes zijn genummerd (1 en 2). Opmerkelijk is dat bijna ieder balkje in de kap is voorzien van een gekrijte plaatsaanduiding. De houtverbindingen zijn middels bouten en ijzeren beslag geborgd.

De plafonds van het schip, het priesterkoor en de absis bestaan uit stuc op riet, die door middel van rietlatten aan de spanten hangen.

Ook de kleine kap boven de sacristie is een gordingenkap, gedragen door drie A-spanten. De spanten zijn met potlood genummerd.

 

Opening

Tegen het eind van de zomer van 1927 werd de eerste steen van de kapel gelegd en reeds op 1 februari 1928 kon men alweer de plechtige inwijding van de nieuw gebouwde kapel bijwonen. Een oorkonde noemt enkele van de voornaamste aanwezigen:

In het jaar der Verlossing 1927, tijdens het pontificaat van Pius XI, Plaatsbekleder van Christus op aarde, toen Hendricus van de Wetering zetelde als aartsbisschop van Utrecht en Franciscus Eppink als Deken het gebied van Groningen bestuurde en Everhardus T.J. Hol de zielzorg uitoefende in de parochie Zuidhorn, onder de regering van Wilhelmina Koningin der Nederlanden, hebben de vroomheid en de vrijgevigheid van katholieken uit bijna het hele land, mede door het verzamelen van schenkingen, ter ere van de Heilige Theresia van het Kindje Jezus, deze kapel, waarvan de eerste steen gewijd en geplaatst werd door Franciscus Eppink, deken van Groningen, doen bouwen door de architect A. Th. Van Elmpt te Groningen, op 30 augustus 1927 in aanwezigheid van alle navolgende personen:[…]

Naast de genoemde geestelijken waren ook aannemer M. Pehlig en architect A. Th. Van Elmpt bij de plechtige inwijding aanwezig.

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1928-2008 Latere (kerkelijke) aanpassingen

Gedurende de ingebruikname van de kapel voor de katholieke eredienst werden slechts enkele kleine wijzigingen in en aan het pand aangebracht. Hierdoor bleef het bouwwerk uit 1927-1928 zeer goed bewaard.

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

De Theresiakapel heeft gedurende de tachtig jarige ingebruikname door de katholieke gemeenschap tussen 1928 en 2008 maar weinig veranderingen ondergaan. Een deel van de wijzigingen worden hieronder genoemd.

In de Tweede Wereldoorlog werd de klok in het klokkentorentje gevorderd door de Duitsers. De klok kwam terecht in Gramsbergen waar de burgermeester aldaar vernietiging van de klok wist te voorkomen. In 1946 keerde de klok terug in de Theresiakapel.

In 1949 voegde pastoor J.J. Kroon een veertiendelige kruisweg toe aan de kapel. J.J. Kroon was tussen 1945 en 1952 pastoor in Hoogkerk en werd geassocieerd met kunstenaarsvereniging “De Ploeg”.

Het oorspronkelijke hekwerk met de zware bakstenen hekpijlers werd in de jaren zestig rondom de voortuin verwijderd. Alleen het lage bakstenen muurtje met ezelsrug bleef als restant achter.

Tussen 1955 en 1965 zijn er twee halfcirkelvormige kaarsenhouders ter weerszijden van het Theresiabeeld geplaatst.

Op een onbekend moment werd er tussen het portaal van de sacristie en het schip een klein toilet geplaatst. Ook werden er twee nieuwe ramen geplaatst in de sacristie, waarvoor de twee oorspronkelijke glas-in-loodramen (waarschijnlijk in de noordgevel) vervangen werden.

Vanaf de jaren zestig vond er vanuit het Tweede Vaticaans Oecomenisch Concilie (1962-1965) een vernieuwing plaats binnen de katholieke kerk. De liturgische handelingen die de priester tijdens de mis in de richting van het altaar uitvoerde, dus met zijn rug naar de kerkgemeenschap, werd niet langer aanvaard. Veel kerken brachten daarom in de periode 1960-1990 in het koor enkele wijzigingen aan ten behoeve van deze ‘nieuwe liturgische dispositie’. In de kapel in Hoogkerk werd hierom waarschijnlijk in de jaren tachtig het lage koorhekje verwijderd en een vrijstaand celebratiealtaar toegevoegd.

Na negentig jaar dienst te hebben gedaan als kapel voor de katholieke diensten en vieringen, werd het gebouw in het voorjaar van 2008 aan de eredienst onttrokken vanwege de afname van het aantal kerkgangers. Een herbestemming van de kapel zou volgen.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

2008-2020 Herbestemming en recente aanpassingen

Was er tijdens de tachtig jaar durende katholieke ingebruikname nauwelijks wat gewijzigd aan de kapel, in de periode van twaalf jaar nieuwe bestemming onderging de kapel toch een aantal wijzigingen. Met name het kerkelijke interieur moest het ontgelden.

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Na 2008 verdwenen de vijf beelden, de kruiswegstatiën van J.J. Kroon, het celebratiealtaar en de twee (wand)kaarsenhouders uit de kapel.

Vanaf 2013 werden er toiletten geplaatst in de biechtruimtes en de doopkapel. Hiervoor moesten er scheidingsmuren geplaatst worden (met handhaving van de deuren van de biechtruimtes). Het doopvont werd uit de ruimte verwijderd waarbij het hardstenen bekken werd doorgezaagd en hergebruikt als gootsteen in beide toiletten. Ook de kerkbanken werden uit het schip verwijderd en het oksaal werd egaal witgeschilderd. Verder werd er een (kleinere) reconstructie geplaatst van het hekwerk in de voortuin.

Een overzicht van de wijzigingen in het interieur tussen 2008 en 2020 is als notitie opgenomen in de bijlage, waarbij wordt verwezen naar de inventarisatie van het kerkinterieur in 2008 door museum het Catharijneconvent.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst