Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Historische context

Het dorp Wilp is in de middeleeuwen ontstaan op een oeverwal van de IJssel. Het erf van de onderzochte boerderij wordt al in 1452 in de archieven genoemd en behoorde tot het adellijke bezit van het Huis Wilp. Vanaf de 17e eeuw is de boerderij in particuliere handen, eerst van de patriciërsfamilie Muys en hun nazaten en vanaf 1850 van de familie Kloosterboer. Lees verder...

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

ontstaan van het landschap
Het dorp Wilp is in de middeleeuwen ontstaan op een oeverwal van de rivier de IJssel. Aan de oostzijde van de Veluwe werd het IJsseldal tijdens de Saale-ijstijd (zo’n 250.000 jaar geleden) door een grote gletsjer gevormd. Het IJsselbekken is na het afsmelten van de gletsjer voornamelijk opgevuld met rivierafzettingen. De IJssel had tot de bedijking in de Middeleeuwen een sterk meanderend verloop, waardoor het IJsseldal verschillende oude stroomgeulen en afgesneden armen kent. Direct langs de rivier liggen de zogenaamde stroomruggen of oeverwallen: langgerekte zones waar de IJssel voor de bedijking mengsels van zand en klei afzette. Op deze hoger gelegen gronden ontstonden aan weerszijden van de rivier de eerste nederzettingen.

Deze hoge enkeerdgronden worden gekenmerkt door een minerale eerdlaag gevormd in een leemhoudende fijnzandige ondergrond. Algemeen wordt aangenomen dat zwarte enkeerdgronden zijn ontstaan door aanvoer van potstalmest en plaggen.
Op de rivierkleigronden langs de IJssel zijn de oudere boerderijen vooral gesitueerd op de hogere oeverwallen en langs de dijken. De oeverwallen langs de IJssel zijn voornamelijk gebruikt voor akkerbouw en later ook fruitteelt.

gemengd bedrijf
De nadruk in het boerenbedrijf lag tot halverwege de 19e eeuw vooral op het gemengd bedrijf, in de loop der tijd verschoof het accent steeds meer richting de veeteelt. De nabij gelegen uitgestrekte heidevelden op de Veluwe werden in de loop van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw bebost. Door de komst van kunstmest was de heide namelijk niet langer noodzakelijk voor het weiden van de schapen en het leveren van plaggen voor in de potstal. De lagere komgronden deden dienst als hooiland. Op de rivierklei, dichtbij de belangrijke centra van baksteenfabricage, vond de verstening van de boerderijen vroeg plaats. In de tweede helft van de zestiende eeuw kwamen langs de rivieren al baksteengevels voor.[1]

Wilp
Het dorp Wilp wordt al in de achtste eeuw genoemd. In 768 stichtte de Angelsaksische missionaris Lebuïnus hier een kapel. Het adellijke geslacht Van Wilp had in de late middeleeuwen veel macht in Wilp en omgeving. Hun stamslot, het Huis Wilp, stond op de Wilpse Klei en was een leengoed van de Deventer Proosdij van St. Lebuïnus. Dit huis werd omstreeks 1738 afgebroken. De onderzochte boerderij, met de historische huisnaam de Loeyne, de Luine of de Loïne behoorde samen met De Heege, de Hof te Wilp, Sluynen, het Ganzenhuis, de Brouckhorst, de Honden en de Wilthagen tot de Wilpse goederen.[2]

 

Footnotes

  1. ^ Atlas van de IJsselhoeven, Gelders Genootschap en Het Oversticht, januari 2005
  2. ^ Mr. J.H. Hermsen, De Historie van de Wilpermolen.
Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

De Loïne
De Loïne ligt duidelijk op een verhoging in het landschap tegen de binnenzijde van de IJsseldijk. De vroegste vermelding van de naam ‘Loïne’ als boerderijnaam is in het archief van het Heilige Geest-Gasthuis in Deventer. Het Gasthuis verleende op ‘sunte margarethe daghe (22 juli) 1452 aan Evert van Wilp, zijn vrouw en hun dochter het recht van wederkoop van 53 Rijnse gld. per jaar uit ‘de Loïne’ en ‘de Horst’ voor 848 gld. Dit bedrag kwam ten goede aan de armen die door het Heilige Geest-Gasthuis  verzorgd werden.
Uit rekeningen van het Bisdom Utrecht blijkt dat de rentmeester van Salland in 1499/1500 van ‘thuys ende goet ter Loene aver Yssel’ 3 molder pachtrogge en 7 molder pachtkoren in natura ontving.

Aanvankelijk hadden de heren van het Huis Wilp de Loïne in leen, in 1499 staat in de rekeningen van het Bisdom Utrecht bij de Loïne aangegeven: ‘hoort mijn Heer van Wylp’ (als leengoed). In 1619 geeft Johan van Renesse, Heer van Wilp  een deel van zijn bezittingen, waar onder ’t erve de Loyne’  voor 8000 caroliguldens in pandschap aan Jan van Steenbergen te Nijenbeek. In 1650 behoorde bij de Loïne 22 morgen binnen- en buitendijks land en 12 koeweiden. De jaarlijkse pacht bedroeg 250 gld. en aan tienden moest 18 mud rogge, 3 mud boekweit, 1 mud gerst, 2 mud haver en 1,5 schepel erwten opgebracht worden. Daarnaast moest de boer aan de Proosdij van Deventer 3 mud rogge en mud haver leveren en kreeg de Dijkgraaf 3 schepel haver.[1]  

familie Kloosterboer
In 1670 kwam de pachtboerderij in het bezit van lakenkoopman Jacob ten Nuyl uit Deventer. Door vererving werd in 1739 de patriciërsfamilie Muys beleend met het goed. De Loïne blijft daarna lange tijd in het bezit van deze welgestelde familie, met als laatste eigenaar vanaf 1825 Willem Op Ten Noort. Op ten Noort was directeur van de posterijen in Almelo, Groningen en later in Utrecht. Hij was getrouwd met Charlotte Anna Elisabeth Baronesse van Pallandt. Op Ten Noord werd in 1834 in de adelstand verheven. Na zijn overlijden werd de boerderij in 1850 uit de nalatenschap geveild. De Loïne is dan 45 bunder, 71 roeden en 90 ellen groot en op het erf stonden naast het hoofdhuis een schuur, twee bergen en een varkenskot. Bij de boerderij behoorde ook een uitgestrekte boomgaard en bosgronden. Koper was Adriaan Kloosterboer, bouwman uit Twello, die getrouwd was met Anna Nieuwenhuis. De familie Kloosterboer gaat de boerderij ook bewonen en zij laten in 1854 een nieuwe schuur bij de Loïne bouwen.[2]  

Deze verandering is vastgelegd op een kadastrale hulpkaart uit 1857. Op deze kaart is te zien dat ook het woongedeelte van de boerderij aan de oostzijde in die periode een stukje uitgebouwd werd zodat de boerderij de vorm van een krukhuis kreeg. 
De familie Kloosterboer woonde en werkte vier generaties op de boerderij, zij verlieten de  boerderij in 1986.

Footnotes

  1. ^ Jan Groenenberg, Boerderij de Oude Loïne te Wilp, in: Kroniek 1993-1 p 15-19
  2. ^ Jan Groenenberg, Boerderij de Oude Loïne te Wilp, in: Kroniek 1993-1 p 15-19
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouwtraditie en boerenbedrijfsvoering

De nadruk in het boerenbedrijf lag tot halverwege de 19e eeuw vooral op het gemengd bedrijf, in de loop der tijd verschoof het accent steeds meer richting de veeteelt. Traditioneel waren alle boerderijen in oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype. De dragende constructie van alle boerderijen en schuren was opgebouwd met ankerbalkgebinten. Lees verder...

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

agrarische bedrijfsvoering
De ruimtelijke ontwikkeling van boerderijen in het oosten van ons land kan niet los gezien worden van de boeren-bedrijfsvoering in relatie tot het gebruik van het omliggende cultuurlandschap. Traditioneel voeren de boerenbedrijven een gemengd bedrijf. In de vroege middeleeuwen ontstond een heidegericht landbouwsysteem, dat gekenmerkt werd door een intensiever gebruik van de heidevelden en het ontstaan van open akkercomplexen. De eerste open akkercomplexen kenden een weide-braaksysteem. Op delen van de akkers werd afwisselend ook vee geweid. Om de grond niet uit te putten gingen de boeren over op plaggenbemesting. Tot ver in de 18e eeuw was de veehouderij minder sterk ontwikkeld en diende deze hoofdzakelijk voor de productie van stalmest. Verse melk werd alleen voor eigen gebruik geproduceerd en van de overige melkproducten was alleen boter voor langere tijd houdbaar. De stalmest werd in potstallen verzameld waar zich in de loop van het jaar een dikke laag mest opbouwde die gemengd werd met strooisel. Deze natuurlijke meststof verspreidde men over het bouwland dat door dit compostmengsel steeds hoger kwamen te liggen. Vanuit de nederzettingen groeide het akkerareaal aaneen tot een gezamenlijk akkerlandcomplex: een enk. Hoofdzakelijk verbouwde men rogge, afgewisseld met haver, gerst en boekweit. Het heidegericht potstalsysteem kon eeuwenlang stand houden, de omvang van de bedrijfsvoering was daarbij afhankelijk van de hoeveelheid mest die beschikbaar was en de wintrervoorraad veevoer die het land opbracht.

Tot in de 19e eeuw waren de meeste landbouwbedrijven kleinschalig en voor het grootste deel zelfvoorzienend. Dit betekende dat er weinig ruimte was voor specialisatie. Deze behoudende en traditionele aanpak wordt in beschrijvingen vaak gekarakteriseerd als een achterlijke en onrendabele wijze van exploitatie. Rationeel gezien, gaven de boeren op een weldoordachte en op duurzaamheid gerichte wijze vorm aan hun bestaan. Hun handelen was primair gericht op continuïteit en bestaanszekerheid en zeker niet op winstmaximalisatie.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

bouwtraditie van het hallehuis
Traditioneel waren alle boerderijen in oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype en dus driebeukig.  De dragende constructie van alle boerderijen en schuren was opgebouwd met ankerbalkgebinten. Voorbeelden van dit constructieprincipe kennen we al uit de late 15e  eeuw. Ankerbalkgebinten bestaan uit twee stijlen waartussen op ongeveer driekwart van de hoogte een balk, de 'ankerbalk' was bevestigd. De verschillende gebinten waren in de lengterichting van de boerderij met platen aan elkaar verbonden. Alle hoeken tussen stijlen, balken en platen waren verstevigd met respectievelijk korbelen en windschoren. Deze constructie maakte een zeer efficiënt gebruik van de ruimte mogelijk. Zo efficiënt dat dit constructieprincipe, dat aan het eind van de middeleeuwen algemeen gangbaar werd, tot aan de Tweede Wereldoorlog in gebruik zou blijven. Toen werd het maken van de bewerkelijke pen-en-gat verbindingen door de sterk gestegen arbeidskosten te duur.

Onder ‘downloads’ wordt een overzicht gegeven van de samenhang tussen bouwtraditie,bedrijfsvoering, dateringscriteria en de ruimtelijke ontwikkeling van de boerderijbouw in oost-Nederland.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1673 Nieuwbouw boerderij

De opzet van de huidige boerderij is ontstaan na nieuwbouw in 1673. Waarschijnlijk is de oude boerderij bij de oorlogshandelingen in het rampjaar 1672 of de bezetting daarna zwaar beschadigd of verwoest. De hoofddraagconstructie in het woongedeelte bezit zowel traditionele gebinten als dragende stenen muren die de zoldervloer dragen. Dit had niet alleen gevolgen voor de constructie maar ook voor de indeling. Lees verder...

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

nieuwbouw van de boerderij
Uit het dendrochronologische onderzoek is vast komen te staan dat de gehele gebintenconstructie en de zolderbalklaag van het woongedeelte van de boerderij uit 1673 of kort daarna dateert.[1]
De daksporen van het gebouw worden ondersteund door gebintplaten die verbonden zijn met zeven eiken ankerbalkgebinten. De gebinten zijn van achter naar voren genummerd met gesneden telmerken, die aan de linker zijde gebroken uitgevoerd zijn. In het woongedeelte bleef een deel van de oorspronkelijke eiken daksporen bewaard, in het bedrijfsgedeelte zijn de daksporen niet waarneembaar.
Van de gebinten staan nummer 5, 6 en 7 in het huidige woongedeelte, opvallend is dat het laatste gebint niet - zoals meestal gebruikelijk - ter plaatse van de voorgevel staat, maar een stukje daar achter. Aan het ontbreken van bouwsporen van windschoren in de gebintplaat ter plaatse kan afgeleid worden dat een 8e gebint er ook nooit geweest is. Ook opvallend is dat de zoldervloer van het woongedeelte niet alleen rust op de ankerbalken, maar dat tussen de ankerbalken drie zware eiken tussenbalken en een strijkbalk aangebracht zijn. Deze tussenbalken rusten op gemetselde muren. De linker draagmuur staat ter hoogte van de linker gebintstijlen, de rechter draagmuur staat ruim een meter links van de stijlen aan de andere kant.

Bij oudere hallehuizen is het gebruikelijk dat in het woongedeelte de gebintenstructuur de zoldervloer draagt en dat de breedte van de gebinten tevens de breedte is van de heerd. De meestal houten scheidingswanden met de zijbeuken staan dan ter hoogte van de gebintstijlen. Bij de wat jongere boerderijen lopen de gebinten niet meer in het woongedeelte door en rust de zoldervloer op gemetselde muren. De indeling is dan niet langer afhankelijk van de maatvoering van gebintenstructuur.

Footnotes

  1. ^ Van Daalen Dendrochronologie, Wilp - Rijksstraatweg 5, dendrochronologisch onderzoek, projectnr. 21.002, februari 2021.
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

constructie
Bij de Oude Loïne zijn beide constructieve principes gezamenlijk toegepast, maar vanwege de vrij grote gebintbreedte is de rechter draagmuur wat verder naar binnen gezet. Dat betekende  dat in de woonvertrekken van de rechter zijbeuk drie gebintstijlen vrij in de ruimte kwamen te staan. Om de praktische hinder hiervan zoveel mogelijk te beperken koos men er voor om de korbelen aan deze zijde niet aan de onderzijde - zoals gebruikelijk - aan te brengen, maar aan de bovenzijde tussen de ankerbalken en de gebintstijlen. Om in de heerd het ontstane beeld zo symmetrisch mogelijk te houden werden de korbelen aan de linker zijde veel kleiner dan gebruikelijk uitgevoerd. Dit lijken voor de hand liggende oplossingen, maar vanuit constructief oogpunt valt hierop wel wat af te dingen.

Bij een zijdelingse belasting van een traditioneel gebint met de korbelen aan de onderzijde komt één van de korbelen onder een trekbelasting en de andere onder een drukbelasting te staan. Omdat de traditionele pen-in-gat verbindingen in principe alleen druk kunnen opnemen, wordt dus wisselend de ene of de andere zijde belast en dat zorgt voor de stabiliteit.
Wanneer het korbeel aan de rechter zijde aan de bovenzijde geplaatst wordt, dan zullen bij belasting van links beide korbelen op trek belast worden met het risico dat de verbindingen kunnen bezwijken en mogelijk instabiliteit tot gevolg. Kennelijk vertrouwde men dat de gemetselde draagmuren en een in baksteen uitgevoerde voorgevel dit probleem wel zouden opvangen.

Verder is het nog de vraag of in 1673 de rechter zijkamer al onderkelderd was. De rechter gebintstijl van gebint nr 7 zou in dat geval op het gewelf rusten, wat constructief gezien een risico is. Ook omdat deze stijl bij een latere verbouwing weggenomen werd is het zeker niet onmogelijk dat deze kelder pas later aangelegd werd.

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

indeling
Over de indeling van het woongedeelte is verder niet zoveel bekend. Zo is het allereerst onduidelijk op welke plaats de scheiding tussen woon- en bedrijfsgedeelte lag. Mogelijk stond ter hoogte van de achterste tussenbalk een wand, maar zeker is dat niet. Wat verder naar achteren, ter hoogte van gebint nr 6 zou ook kunnen, maar in dat geval wordt de heerd wel vrij groot. De grote schouw, uitgevoerd met een brede hangboezem stond tegen de linker scheidingsmuur tussen gebint 6 en 7. De meest voor de hand liggende plaats voor enkele bedsteden was tegen de scheiding met het bedrijfsgedeelte, maar daar bleef niets van bewaard. Vanuit de heerd waren de zijvertrekken in de zijbeuken toegankelijk, mogelijk waren die nog verder ingedeeld. 
Het diepe bedrijfsgedeelte had ook een driebeukige opbouw met stalruimte onder de hilden. De baander was in een zogenaamde onderschoer geplaatst.

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

rampjaar
Lakenkoopman Jacob ten Nuyl uit de Bergstraat in Deventer was in 1670 eigenaar geworden van de Oude Loïne. Als in het voorjaar van 1672 oorlog met Frankrijk uitbreekt wordt kort daarna de IJsselstreek ingenomen door Franse en Munsterse troepen die de steden bezetten en het platteland plunderen en leegroven. Hoewel directe historische bronnen ontbreken, is het erg verleidelijk de herbouw van de Oude Loïne in 1673 te verbinden met de krijgshandelingen een jaar eerder, waarbij de boerderij mogelijk ernstig beschadigd werd of geheel verloren ging. Hoewel het economisch zeer slechte tijden waren, zag Ten Nuyl kennelijk toch kans om zijn bezit snel weer op te bouwen.

Franse veldtocht
1672 staat in de Nederlandse geschiedenis bekend als het rampjaar. Samen met de Engelsen smeedde de Franse koning Lodewijk XIV plannen om de machtige Republiek te reduceren tot een tweederangs mogendheid. In het westen zouden de verenigde vloten van Frankrijk en Engeland de Hollandse vloot overrompelen en het Franse leger zou over land aanvallen.
Het doel was om een groot deel van de Republiek aan Frankrijk toe te voegen. Vooral uit logistiek oogpunt werd samengewerkt met de bisschop van Munster, Bernard van Galen (Bommen Berend) en de Keurvorst van Keulen, Maximiliaan Hendrik van Beieren.

In april 1672 verklaarde Lodewijk de Republiek de oorlog. De Zonnekoning trok persoonlijk op met zijn 120.000 man sterke leger dat onder bevel stond van Maarschalk Turenne en de Prins van Condé. Via het grondgebied van Keulen rukte hij op langs de Rijn. Hij trok om de Zuidelijke Nederlanden heen, omdat die nog steeds in Spaanse handen waren.
De Franse opmars was snel. Na de verovering op 7 juni van Emmerik ging een deel van het Franse leger noordwaarts en trok de Achterhoek in. De hoofdmacht onder bevel van Koning Lodewijk volgde de rechter Rijnoever en stak op 12 juni de rivier bij Lobith over. De IJssellinie was tegen deze overmacht niet te verdedigen en met achterlating van kleine garnizoenen in de verschillende steden trok het Staatse leger zich in Utrecht terug. Op 21 juni viel Doesburg en twee dagen later gaf Zutphen zich over. Deventer werd op 20 juni aangevallen door de Munsterse troepen van Bernard van Galen. De stad gaf zich een dag later over. Ook Zwolle en Kampen capituleerden snel. Gelderland en Utrecht werden volledig bezet. De noordelijke Veluwe werd door de troepen van de bisschop van Munster ingenomen.  De Fransen konden in het westen op het nippertje worden tegengehouden door de ‘Hollandse waterlinie’ op de grens van het gewest Holland.

In de bezette gebieden kregen burgers en ingezetenen te maken met hoge belastingen in geld en natura, afpersingen en afkoopsommen voor roof en plundering en de verplichting tot inkwartiering en betaling van krijgsvolk. De boeren waren zo mogelijk nog zwaarder getroffen dan stedelingen; akkers waren vertrapt, boerderijen leeggeroofd en de veestapel vernietigd.
In de loop van 1672 keerden de krijgskansen. De Ruyter won een aantal zeeslagen van de Engelsen en Bommen Berend verloor terrein in Groningen en Drente. Met hulp van Spaanse troepen werd in oktober 1673 Bonn weer op de Fransen veroverd waarmee het bezettingsleger hun belangrijkste bevoorradingspunt verloor. Noodgedwongen moesten de Fransen zich terugtrekken, maar wel vaak tegen betaling van grote sommen geld.

 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1853-1900 Uitbreiding woongedeelte en nieuwbouw schuur

In 1853 komt de Loïne in handen van Adriaan Kloosterboer die met zijn gezin op de boerderij gaat wonen. Kort daarna wordt het woongedeelte van de boerderij ingrijpend vernieuwd, waarbij het linker deel van het voorhuis wordt uitgebreid en de huidige indeling van de gevels tot stand komt. Hiermee krijgt de boerderij de vorm van een krukhuis. In 1854 verrijst naast de boerderij een vrijstaande doorrijschuur. Lees verder...

 

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

uitbreiding linkerzijde woongedeelte
In 1853 kwam boerderij de Loïne via een veiling in handen van Adriaan Kloosterboer (1813-1889) en zijn vrouw Anna Nieuwenhuis (1812-1882). Vlak na de aankoop hebben zij de boerderij verbouwd. Het woongedeelte werd met (grotendeels) behoud van de bestaande gebintconstructie en moerbalken vernieuwd en aan de linkerzijde uitgebreid. Hiermee kreeg de hallehuisboerderij de vorm van een krukhuis. Deze verandering van de bebouwingscontour is door het Kadaster vastgelegd op een kadastrale hulpkaart uit 1857. Over het woongedeelte werd links een dwarskap geplaatst, bestaande uit rondhouten daksporen. De eiken daksporen van het voormalige doorlopende zadeldak zijn altijd blijven staan.

vernieuwing gevels woongedeelte
Waarschijnlijk zijn de gevels van het woongedeelte bij de verbouwing omstreeks 1853 rondom integraal vernieuwd. Omdat het merendeel van het metselwerk van de voorgevel en linker zijgevel echter schuil gaat achter een pleisterlaag, kan niet uitgesloten worden dat oudere delen bewaard bleven. De huidige indeling van de voorgevel dateert nog grotendeels uit het midden van de negentiende eeuw, met twee zesruits schuifvensters ter plaatse van de heerd, rechts daarvan de voordeur en negenruits houten schuifvensters ter plaatse van de linker- en rechter zijkamer. Centraal was op zolderniveau een luikopening in de voorgevel opgenomen. 
In beide zijgevels werd aan de voorzijde, ter plaatse van de linker- en rechter zijkamer, een (tweede) negenruits schuifvenster geplaatst.

De indeling van de rechter zijgevel is verder later gewijzigd na een verhoging omstreeks 1900. Kort na 1853 was deze gevel nog een stuk lager. Om meer stahoogte te verkrijgen in de vertrekken aan de rechterkant van het woongedeelte was het bestaande zadeldak van de hallehuisboerderij aan deze zijde slechts een stukje opgetild. De oude daklijn is nog zichtbaar in het bewaard gebleven deel van de scheidingsmuur tussen woon- en bedrijfsgedeelte ter plaatse van de voormalige geut. 

Mogelijk dateert de zij-entree in de linker zijgevel nog wel uit omstreeks 1853. De opgeklampte deur met bossingpanelen en het kozijnprofiel komt overeen met de vormgeving van de voordeur. Daarnaast en om de hoek in de achtergevel van het woongedeelte bevindt zich een houten venster met draairamen met een roedeverdeling. Deze twee vensters zijn gezien het venstertype en de afwijkende kozijnprofilering vermoedelijk later geplaatst of vernieuwd. 
 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

indeling
Vanwege diverse latere verbouwingen is het lastig om de indeling van het woongedeelte omstreeks 1853 tot in detail te reconstrueren. De traditionele driebeukige opzet bleef intact, met centraal de heerd en zijkamers aan weerszijden. De hangboezem van de schouw in de heerd is later vernieuwd en versmald, maar de betegelde achterwand dateert nog wel uit de tweede helft van de negentiende eeuw.
De voordeur gaf toegang tot een gang die de heerd en de rechter zijkamer ontsloot en geheel doorliep tot het bedrijfsgedeelte. Het is echter onduidelijk waar destijds ter plaatse van de gang de grens tussen het woon- en bedrijfsgedeelte lag. Zeer waarschijnlijk bevond zich achter de rechter zijkamer de geut, met toegang tot de (melk)kelder. Het is onduidelijk of het hier om een oudere kelder gaat. Deze kan ook nog in 1853 zijn aangelegd, waarna de gebintstijl van het laatste gebint is verwijderd. Ook achter de linker zijkamer zal in deze tijd reeds een woon- of slaapvertrek gesitueerd zijn. Mogelijk was de tussengelegen ruimte achter de heerd echter nog onderdeel van het bedrijfsgedeelte, met eventueel één of meerdere op de deel uitbouwde bedsteden die vanuit de heerd toegankelijk waren. Het woongedeelte had zo bezien een u-vormige plattegrond. De op de bestaande situatie van 1976 weergegeven indeling achter de heerd, met een dwarsgang, bijkeuken, badkamer en pompruimte, betreft in dat geval een latere uitbreiding van het woongedeelte naar achteren toe. 

Er vanuit gaande dat de deur in de linker zijgevel uit omstreeks 1853 dateert, was mogelijk reeds in het midden van de negentiende eeuw al sprake van een aparte woning aan de linkerzijde (bewoond door inwonende familie). De plattegrond uit 1976 toont aan deze kant twee vertrekken met kasten of bedsteden, van elkaar gescheiden door een kleine hal. In de hal  leidde een steektrap naar een op zolder ingetimmerd slaapvertrek. 
 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

achtergevel en zijgevels bedrijfsgedeelte
In de tweede helft van de negentiende eeuw, mogelijk eveneens omstreeks 1853, werd de achtergevel van het bedrijfsgedeelte vernieuwd. Hoewel de gevel tot op ruim voldoende hoogte was opgetrokken om de baander in het gevelvlak te plaatsen, hield men vast aan het principe van een onderschoer met teruggelegen deeldeuren. In gebint I zijn de pengaten nog zichtbaar van de kozijnstijlen van de verdwenen baander. Aan de deelzijde is in het midden tegen de ankerbalk een ijzeren beugel bevestigd. Hierin kon een zogenaamde 'middeler' (uitneembare middenstijl) geschoven worden.[1] 
De gevel werd uitgevoerd met vlechtingen en symmetrisch ingedeeld met centraal de onderschoer onder een brede korfboog, oorspronkelijk geflankeerd door gietijzeren stalvensters en houten staldeuren. Deze indeling is zichtbaar op foto’s uit de eerste en tweede helft van de vorige eeuw.

Tegelijk met het vernieuwen van de achtergevel moeten de beide bestaande stenen zijgevels van het bedrijfsgedeelte verhoogd zijn. De daklijn met vlechtingen van de achtergevel sluit namelijk aan op het huidige niveau de zijgevels. 

Footnotes

  1. ^ L.A. van Prooije, De vakleu en et vak. Boerderijbouw in Oost-Gelderland vanaf de eeuwwisseling tot ca. 1940. Vaktermen en werkwijze, Arnhem 1999, p. 83-84. 
Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

doorrijschuur 
Het echtpaar Adriaan Kloosterboer (1813-1889) en Anna Nieuwenhuis (1812-1882) laten een jaar na de aankoop van de Loïne een oude schuur op het erf slopen en bouwen direct ten westen van de boerderij een nieuwe doorrijschuur. Het jaartal 1854 en hun initialen AKB en ANH zijn opgenomen in de sluitstenen van de korfbogen boven de baander in de eindgevels. 

De schuur is gebouwd op een rechthoekige plattegrond en heeft een met riet gedekt zadeldak met wolfeinden. Het exterieur is nog grotendeels oorspronkelijk. De bakstenen gevels zijn gemetseld in kruisverband. De eindgevels werden uitgevoerd met vlechtingen en ingedeeld met centraal de baander, geflankeerd door ronde gietijzeren vensters. De zuidgevel werd voorzien van twee staldeuren onder korfbogen, in de noordgevel was naast de baander alleen links een deur naar een aparte ruimte in de schuur opgenomen. Hier bevond zich waarschijnlijk een stookplaats met een ketel waar onder meer varkensvoer klaargemaakt kon worden. De stallen bevonden zich voornamelijk langs de westgevel, hierin zijn vier houten mestluiken onder segmentbogen opgenomen en een enkele staldeur. 
Ook de hoofddraagconstructie dateert nog uit 1854. Het rieten dak wordt gedragen door een rondhouten sporenkap die ondersteund wordt door vier eiken ankerbalkgebinten. De gebinten zijn individueel (‘zigzaggend’) genummerd met gehakte telmerken I t/m VIII. Ook de klinkervloer dateert waarschijnlijk nog uit de bouwtijd. 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1900-1940 Transformatie van krukhuis tot T-huis

Omstreeks 1900 vindt de verhoging van het woongedeelte aan de rechterzijde plaats. De vertrekken aan deze kant worden vergroot en op zolder ontstaat ruimte voor twee slaapkamers. In deze periode moderniseert men tevens de stalrinchting met grupstallen. Lees verder...

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

verhoging rechterzijde woongedeelte
Omstreeks 1900 is het rechter deel van het woongedeelte van de boerderij verhoogd en verbouwd. Door het hoger optrekken van de gevels aan deze zijde transformeerde de Loïne van een krukhuis- in een T-huis-boerderij. De nieuw ontstane ruimte rechts op zolder werd benut voor het maken van twee slaapkamers. Het is aannemelijk dat de onderzijde van de gebintstijlen van de ankerbalkgebinten aan de rechterkant bij deze verbouwing zijn afgezaagd (het voorste gebint werd waarschijnlijk al eerder geheel verwijderd). De ankerbalken werden sindsdien enkel nog ondersteund door de rechter gangmuur. 

De rechter zijkamer veranderde zo in een volwaardig woonvertrek, met een eigen schouw tegen de scheidingswand met de achtergelegen geut. Opvallend is dat op de bestaande situatie van 1976 zowel de rechter zijkamer als de heerd als 'woonkamer' staat weergegeven. Waar de scheiding tussen de twee 'woningen' in het woongedeelte van de boerderij aanvankelijk links van de heerd lag, draaide deze situatie om na de verbouwing en verhoging van het rechter deel en kwam de scheiding rechts van de heerd te liggen. 

De nieuwe slaapkamer rechts aan de voorzijde was bereikbaar via een nieuwe vaste trap in de gang en ontving daglicht via twee stolpvensters die in het verhoogde deel van de voorgevel en rechter zijgevel waren opgenomen. De andere (kleinere) slaapkamer boven de geut was toegankelijk via de zolder en zal door een inwonende knecht zijn gebruikt. Zowel de gerealiseerde slaapkamers als de trap in de gang zijn bij een latere verbouwing in 1980 reeds verdwenen c.q. vernieuwd.

Mogelijk vormde het huwelijk van Evert Kloosterboer (1880-1967) met Gerritje Hissink (1880-1946) in 1909 aanleiding voor de behoefte aan extra slaapkamers en het veranderen en verruimen van de indeling van het woongedeelte. In dat jaar werd tevens hun eerste kind op de boerderij geboren. Het gezin zal in ieder geval samen met grootouders Harmen Kloosterboer (1849-1922) en Everdina Kroon (1853-1946) op de boerderij gewoond hebben. Evert nam het boerenbedrijf over na de dood van zijn vader in 1922.

Tegelijk met de verhoging zal het interieur aan de rechterzijde, maar wellicht ook in de rest van het woongedeelte aan het eind van de negentiende- of in het begin van de twintigste eeuw gemoderniseerd zijn. Hiervan bleef in de huidige situatie vrijwel niets bewaard. In de geut resteert nog een klein fragment van de wandafwerking en verder dateren de deurkozijnen in de gang en de vloer in de heerd vermoedelijk nog uit deze periode. Het betreft een gecementeerde vloer met schijnvoegen die is afgewerkt met zogenaamd dodekop. 

Slideshow
Tekst

modernisering stalinrichting
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw ging de veehouderij in de IJsselstreek de boventoon voeren en werden koeien niet langer hoofdzakelijk gehouden om de akkers te kunnen bemesten. Dit proces werd versterkt na 1878, toen de graanprijzen in Europa kelderden als gevolg van de import van goedkoop graan. Omdat de vraag naar vlees en zuivelproducten van de groeiende bevolking toenam, werd het voor boeren steeds aantrekkelijker om goedkoop graan te voeren aan het vee en het vlees en de melk daarvan voor een goede prijs te verkopen. ‘Bijna de geheele opbrengst van akker en weide wordt vervoederd’, rapporteerde men in 1886  in het nabijgelegen Nijbroek aan de Landbouwcommissie.[1]

Tegelijkertijd begon door wetenschappelijk onderzoek het besef door te dringen dat de efficiëntie en de hygiène op boerderijen te wensen overliet. Het gebruik van de potstallen, waarbij het vee voortdurend in de eigen mest stond, kwam de kwaliteit en de opbrengst van de zuivelproducten niet ten goede. Vanaf het einde van de negentiende eeuw werden de potstallen dan ook overal vervangen door grupstallen, bestaande uit een vaste standplaats met daarachter een mestgoot (de grup). 

Dit proces heeft zich ook op boerderij de Loïne voltrokken, waarschijnlijk omstreeks 1900. Achter de grup liep een pad waarlangs de mest kon worden afgevoerd door staldeuren in de achtergevel. Deze deuren en het omliggende metselwerk op de hoeken van de achtergevel zijn in deze periode vernieuwd, mogelijk in combinatie met het heel iets verhogen van de beide zijgevels van het bedrijfsgedeelte. De zijgevels waren zoals reeds vermeld al eerder substantieel verhoogd. 

Aangezien vergelijkbare sporen in het metselwerk van de eindgevels van de schuur zichtbaar zijn, heeft men waarschijnlijk ook hier op dezelfde wijze de stalinrichting gemoderniseerd. 
Tegen het einde van de jaren ’30 van de twintigste eeuw werd ter afsluiting van de onderschoer van de boerderij tegen de achtergevel een rail bevestigd waaraan brede schuifdeuren werden afgehangen. 

Footnotes

  1. ^ J. Bieleman, Boeren in Nederland. Geschiedenis van de landbouw 1500-2000, Wageningen 2008, p. 359. 
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1940-1960 Tweede Wereldoorlog en bevrijding

Tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog zijn op de boerderij Duitse soldaten ingekwartierd. Wanneer Canadese troepen in april 1945 in het kader van operatie 'Cannonshot' bij Gorssel de IJssel oversteken, leidt dit tot hevige gevechten op de westoever in de omgeving van Wilp. De Loïne komt in de vuurlinie te liggen en raakt zwaar beschadigd. Kogelgaten in de gevels getuigen nog van het oorlogsgeweld. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Tweede Wereldoorlog en operatie 'Cannonshot'
Na het mislukken van operatie Market Garden in september 1944 was de geallieerde opmars in Nederland stil komen te liggen. Op 8 februari werd een nieuw geallieerd offensief gestart om door de Duitse linies heen te breken. Begin april 1945 hadden Canadese troepen vanuit de Achterhoek de oostelijke IJsseloever tot en met Deventer op de Duitse bezetter veroverd. De volgende stap was het oversteken van de IJssel bij Gorssel en Wilp, ook wel operatie 'Cannonshot' genoemd. De Canadezen realiseerden hier met een pontonbrug een bruggenhoofd, waarna een compagnie over de dijk oprukte richting Wilp. Hier stuitten Canadese soldaten op hevige tegenstand van Duitse troepen die hen vanuit huizen onder vuur namen.[1] Ook op boerderij de Loïne waren tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog Duitse soldaten ingekwartierd, vanaf 7 september 1944 tot vlak voor de bevrijding van Wilp op 12 april 1945. De boerderij raakte bij gevechten beschadigd, volgens overlevering was de Loïne getroffen door meer dan 300 granaat- en kogelgaten. Daarnaast had ook de veestapel flink te lijden gehad onder de oorlogshandelingen; een paard was zwaar gewond en vier melkkoeien, zes pinken en een paard waren gedood. Het uiteindelijk slagen van operatie 'Cannonshot' betekende niet alleen het begin van de bevrijding van de gemeente Voorst, maar ook van de Veluwe en Noord-Nederland. 
Bij gebrek aan bronmateriaal is onduidelijk wat de exacte omvang van de oorlogsschade is geweest. Met name in de zuidgevel van de schuur zijn meerdere sporen van kogelinslagen (en het herstel daarvan) zichtbaar. 
Boerderij de Loïne werd in de tweede helft van de twintigste eeuw (tot 1986) bewoond door het gezin van Rudolph Kloosterboer (1916-1993), zijn ouders en zijn zus Everdina Kloosterboer (1909-1995). Rudolph trouwde in 1949 met Johanna Henriëtte Heezen (1913-1997).

Footnotes

  1. ^ https://www.battlefieldtours.nu/informatie/operation-cannonshot/.
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

modernisering bedrijfsgedeelte en schuur
Vrij kort na de Tweede Wereldoorlog werden in de bestaande gevels van zowel de boerderij als de schuur ter plaatse van de stallen nieuwe stalvensters van schokbeton geplaatst. Op een foto uit 1967 zijn de betonnen stalvensters in de westelijke zijgevel van de schuur reeds zichtbaar. Tevens is op de foto in het rieten dak van de schuur het jaartal ‘1950’ waar te nemen, het jaar waarin de rietdekking was vernieuwd.

Verder zijn op enig moment in de tweede helft van de twintigste eeuw, in ieder geval vóór 1976, meerdere gebintstijlen in het bedrijfsgedeelte afgezaagd en vervangen door stalen kolommen. Daarnaast zijn de hilden vernieuwd en bleef in de rechter zijbeuk een betonnen voergang bewaard. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1980 Latere veranderingen

In 1980 vindt opnieuw een ingrijpende verbouwing en verandering van de indeling van het woongedeelte van de boerderij plaats. Ook het bedrijfsgedeelte wordt gemoderniseerd. Hier wordt de onderschoer afgesloten met een glaspui, vervangen stalen kolommen enkele afgezaagde gebintstijlen en wordt op de deel een nieuwe vloer en een systeemplafond aangebracht. Lees verder...

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

verbouwing van het woongedeelte
Op 18 maart 1980 wordt aan de familie Kloosterman vergunning verleend voor het verbouwen van het woongedeelte van boerderij de Loïne. Het verbouwingsplan werd gemaakt door Kees van der Wiel b.i. uit Arnhem. Op hoofdlijnen bestond het plan uit het vernieuwen van de indeling aan de rechterzijde van het woongedeelte en van de ruimtes achter de heerd en uit het realiseren van nieuwe slaapkamers op zolder. 
De gevelindeling van de rechter zijgevel werd aangepast, met centraal een nieuwe entree. Tussen de rechter zijkamer en de voormalige (achtergelegen) geut kwam een hal en een nieuwe vaste zoldertrap tot stand. De bestaande zoldertrap voor in de gang werd verwijderd. Achter in de gang realiseerde men een nieuwe badkamer die vanuit de voormalige geut toegankelijk was. Om plaats te maken voor deze nieuwe indeling werd de scheidingsmuur tussen het woon- en bedrijfsgedeelte grotendeels uitgebroken en een stukje naar achteren opnieuw opgebouwd. 
Aan de linkerzijde van het woongedeelte, dat apart bewoond werd, waren de veranderingen van de indeling minder ingrijpend. Men vergrootte de hal en er kwam een nieuwe trap naar de nieuwe slaapkamers op zolder. De bestaande slaapkamer op de begane grond, achter de linker zijkamer, werd als keuken ingericht. 
De bestaande dwarsgang en badkamer achter de heerd werden opgedeeld in meerdere kleine ruimtes. In de heerd zelf maakten twee deuren naar de dwarsgang en een kast plaats voor een ondiepe nis met daarin een kast. In de huidige situatie is deze indeling voor een groot deel weer uitgebroken. 

overige veranderingen
In deze perioden vonden ook enkele veranderingen in het bedrijfsgedeelte plaats. De baanderdeuren verdwenen en ter afsluiting van de onderschoer werden terugliggende glaspuien geplaatst. De deel werd gemoderniseerd met een nieuwe vloer en een systeemplafond.

In de schuur werd reeds voor 1976 in de zuidoosthoek een aparte ruimte gerealiseerd die op de plattegrond als 'melkkamer' is gedefinieerd. In deze ruimte stond waarschijnlijk een melktank waar de melk tijdelijk gekoeld kon worden opgeslagen. De ruimte is afgewerkt met een klinkervloer, wandtegels en zachtboard plafondplaten. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst