Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Historische en ruimtelijke context

Aalten bevindt zich op het Oost-Nederlands plateau, een verhoging in het landschap waar zich al vroeg mensen vestigden. De Boven-Slinge meandert door de lagere delen van het landschap richting het westen. (lees verder...)

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

geografische context
Het terras Aalten-Eibergen is één van de oudste bewoonde gebieden van de oostelijke Achterhoek. Op basis van archeologische vondsten gaat men ervan uit dat de eerste mensen naar de omgeving van Aalten zijn gekomen aan het einde van de laatste IJstijd (ca. 8800 voor Christus). Deze mensen hadden nog geen vaste verblijfsplaats. In de Nieuwe Steentijd (5300-200 voor Christus) vestigden de eerste bewoners zich op het Oost-Nederlands plateau, vaak op de grens met lager gelegen veen- of heidegronden.[1]

Aalten is ontstaan als esdorp op de zuidwestrand van het Oost-Nederlands plateau. In dit gebied kruisten de wegen Terborg-Varsseveld-Winterswijk en Lichtenvoorde-Bocholt elkaar. Het dorp ligt grotendeels tegen een heuvelhelling van de Aalter es, hierdoor is binnen de dorpskern sprake van hoogteverschillen. In het lager gelegen deel stroomde de Aaltense Boven-Slinge. De Ahof lag op de grens van de Aaltense es en een lager gelegen veen- en heide gebied richting Bredevoort.

Footnotes

  1. ^ Buurtschap Barlo Buitengewoon, Vereleden naast heden, stichting dwars door barlo, p.14.

 

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Boven-Slinge
De Boven-Slinge passeert de Ahof aan de zuidzijde. De beek stroomt vanaf Duitsland, via Kotten, Bredevoort en Aalten richting Gaanderen, waar deze in de Oude IJssel uitmondt. In Aalten splitst zich de Keizersbeek af, die via de Aa-Strang bij Ulft in de Oude IJssel uitkomt.

Tot de dertiende of veertiende eeuw heeft de bovenloop van de Slinge vanaf Winterswijk naar het noordwesten gelopen, waar het via de Groenlose Slinge en de Berkel bij Zutphen in de IJssel uitmondde. Vanwege wateroverlast heeft men in Winterswijk een nieuw trace gegraven en de beek aangesloten op de Aaltense Slinge, waardoor het verloop veranderde. Waarschijnlijk werd de Boven-Slinge in de middeleeuwen en de periode daarna gebruikt als transport route. Van de Berkel en de Oude IJssel is bekend dat hout gevlot werd, richting Zutphen en Doetinchem.[1] Uit de archieven van Kasteel Huis Bergh blijkt dat bij herstelwerkzaamheden aan het muntgebouw hout werd gekocht in Winterswijk. Mogelijk werd dit hout getransporteerd in kleine bootjes richting Gendringen en Ulft.[2]

 

Footnotes

  1. ^ L. van Prooije, Houtvlotterij in Oost-Gelderland (deel 2), OER, nr.48, juni 2023.
  2. ^ Archief Kasteel Huis Bergh, stukken betreffende werkzaamheden Munt, ca.1620-1635

 

Slideshow
Tekst

geschiedenis en ontwikkeling van Aalten
Hoewel het kerspel Aalten pas in 1152 voor het eerst in schriftelijke bronnen opduikt, dateren de vroegste sporen van bewoning op de heuvels reeds uit de zesde eeuw. Aan de Damstraat zijn vondsten van een grafveld aangetroffen die wijzen op aanwezigheid van een nederzetting in deze periode. De oorsprong van het dorp Aalten (Altus) moet gezocht worden in de achtste eeuw. Archeologisch onderzoek op de Hoven, ten westen van de huidige Markt, legde sporen van vroegmiddeleeuwse bebouwing bloot. Waarschijnlijk werd in deze periode ook de eerste kerk van Aalten gesticht. Aalten heeft gedurende de Tachtigjarige Oorlog zwaar geleden onder  langstrekkende legers die het dorp als uitvalsbasis gebruikten voor belegeringen van onder meer Bredevoort en Groenlo.

Tot 1795 maakte Aalten deel uit van de heerlijkheid Bredevoort. Vanaf 1811 is het een zelfstandige gemeente, waarbij het dorp zich geleidelijk ontwikkelde tot een regionaal marktcentrum. De bereikbaarheid van Aalten verbeterde in de negentiende eeuw enorm door de kanalisatie van de Slinge, de verharding van de landwegen en de aansluiting op de spoorlijn Arnhem-Winterswijk in 1885.

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Scholten en voorname boeren

De Ahof was voor een lange periode het decor van de jaarlijkse hofdagen, een dag waarop de pacht betaald werd en recht werd gesproken. Deze dag vond haar oorsprong in de middeleeuwen. (lees verder...)

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

markegenootschappen
De Achterhoekse dorpen en buurtschappen hadden in de middeleeuwen geen exacte grenzen en werden omgeven door heide, veen en bos. Daar werd het vee geweid, plaggen gestoken, veen geturfd en hout gehakt. Toen de bevolking toenam, werd het nodig dat boeren regels opstelden over de gebruiksrechten van de woeste gronden. Daardoor kreeg de informele samenwerking in de dertiende en veertiende eeuw een formeler karakter en werden de marken opgericht. Markegenootschappen waren van origine economische genootschappen van buren, ontstaan uit noodzaak om het gebruik en het beheer van de woeste gronden te reguleren. Grootgrondbezitters, zoals religieuze instellingen en adellijke huizen, maakten onderdeel uit van het markebestuur, dat dus niet alleen uit boeren bestond.

Voor de marke was het van belang dat tussen bouwland en onontgonnen grond een evenwicht bleef bestaan. De zandgrond was voor weinig gewassen geschikt en de roggeteelt was van groot belang. Voor de eenzijdige en intensieve roggebouw hadden de akkers mest nodig. Hiervoor moest men over voldoende vee beschikken. Veemest werd aangevuld met plaggenbemesting. Voor het houden van vee had men hooiland en voldoende wintervoer nodig, voor plaggenbemesting heidegrond. Door de toenemende bevolking en daarmee de groeiende bodemontginning riskeerde men uitputting van de grond.

 
Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

grondbezit in Winterswijk en Aalten
De meeste grond in de Oost-Achterhoek was in het bezit van enkele partijen. In de vroege middeleeuwen schonken steeds meer adellijke grondbezitters, zoals de graven van Lohn, delen van hun goederen aan vooral Duitse geestelijke instellingen, om zo hun zielenheil te verzekeren. Daardoor kwam in de late middeleeuwen een groot deel van de Winterswijkse en Aaltense grond in handen van bijvoorbeeld het klooster in Vreden. Grondeigenaren die hoofdzakelijk op afstand bestuurden stelden regionale zaakwaarnemers aan, die schulten of scholten werden genoemd. Schulten inden de pacht van de boerderijen, zorgden er voor dat de opbrengsten doorgezonden werden naar de grondeigenaar en waren voorzitter van het hofgericht. De schulten waren horigen, maar verwierven na verloop van tijd steeds meer status en rijkdom.

Slideshow
Tekst

ahof
Polstraat 9, ook wel De Ahof, Ahave of de Pol, was oorspronkelijk een boerderij van een Aaltense Scholte. In het feodale systeem stonden de jaarlijkse bijeenkomsten, de hofdagen, centraal. Tijdens deze bijeenkomsten schreven de aanwezigen zich in in het hofboek en betaalden pacht. Deze hofdagen werden gehouden op de plek waar de scholte met zijn tegeners als vertegenwoordiger van de landsheer woonde. Bijvoorbeeld op het Hof te Miste, de Neeth in Barlo, of de Ahof in Aalten. Deze hofdagen werden, met enige onderbrekingen zoals bijvoorbeeld tijdens de Tachtigjarige Oorlog, tot 1795 georganiseerd.

groei in de negentiende eeuw
In de achttiende eeuw nam de horigheid in Nederland geleidelijk aan af, maar rondom Aalten en Winterswijk bleef het systeem lang voortbestaan. Toen Nederland in 1795 onder Frans bewind kwam en daarmee juridisch een eind kwam aan de horigheid, kregen de Winterswijkse horige (scholten) boeren de kans om tegen een geringe prijs hun boerderij en grond te kopen. Tegelijkertijd bleven de scholten wel pacht innen van hun pachters.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

In de vroege negentiende eeuw kwam ook aan het gezamenlijke grondbezit van de marke een eind. De omgeving rondom Aalten bestond destijds nog grotendeels uit heide en veengebied, dat in de loop van de negentiende en vroege twintigste eeuw ontgonnen zou worden. De wettelijke maatregelen voor de verdeling van de woeste gronden werden in 1809 getroffen, maar het duurde in Aalten nog tot 1881 voordat de verdeling van de markegronden afgehandeld was. De verdeling werd volgens een verdeelsleutel uitgevoerd, waarbij de grondslag werd gevormd op basis van bezit. De scholten, en andere grotere boerderijen, hadden daarom een gunstige positie in de verdeling. Daarnaast hadden zij ook vaak zitting in de verdelingscommissies en schroomden zij niet zichzelf met meer grond te bevoordelen.

De rijkdom van de scholten begon aan het eind van de negentiende eeuw af te nemen, mede door wetswijzigingen waardoor de boerderijen niet meer aan één zoon konden vererven en de bezittingen tussen broers en zussen gesplitst moesten worden. Boeren die slim inspeelden op de industriële ontwikkelingen, konden profiteren van de markeverdelingen en uiteindelijk in de tweede helft van de negentiende eeuw veel geld verdienen. Boerderijen werden verbouwd naar voorbeeld van de scholtenboerderijen en kregen rijk geornamenteerde interieurs en imposante voorgevels.[1]

Footnotes

  1. ^ J. Neefjes, N. Willemse, Cultuurhistorische atlas Winterswijk. RAAP, 2009.
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Een zeventiende-eeuws gebouw?

Zowel het metselverband als de nummering van de eikenhouten kapconstructie wijzen in de richting van een datering van het oorspronkelijke gebouw in de zeventiende eeuw. Op het platteland en in de periferie van ons land worden innovaties en vernieuwingen echter met enige vertraging ingevoerd en blijven oude tradities vaak langer in gebruik. (lees verder...)

Slideshow
Tekst

constructie
De kapconstructie van de Ahof is opgebouwd uit een reeks van tien eikenhouten kromstijlgebinten die de eiken daksporen ondersteunen. De gebinten zijn voorzien van windschoren die aan de bovenzijde in de flieringbalk gepend zijn en aan de onderzijde tegen de gebintstijlen met spijkers bevestigd zijn. 

De gebinten zijn opeenvolgend genummerd met telmerken en horen dus bij elkaar. Daarbij zijn aan de oostzijde met een beitel gehakte merken toegepast en aan de westzijde met een ritsmes gesneden telmerken. De combinatie van gesneden en gehakte telmerken op hetzelfde constructieonderdeel is zeer ongebruikelijk en komt eigenlijk nooit voor.  Over het algemeen zijn gesneden telmerken het oudst, zij worden vanaf de veertiende tot ver in de zeventiende eeuw toegepast. Gehakte telmerken komen vanaf de zestiende eeuw tot ver in de negentiende eeuw voor. Van de gebinten is verder opvallend dat de beide strijkgebinten ter plaatse van de eindgevels uitgevoerd zijn met rechte stijlen. Hoewel ongebruikelijk, werd hiervoor waarschijnlijk om praktische redenen gekozen: het spaarde vier kromme stijlen uit. 
Van de vier meest zuidelijke kapgebinten wordt de dekbalk ondersteund met waarschijnlijk later aangebrachte eiken stijlen. Daarvan is er één voorzien van de inscriptie 'BT 1784'.

De daksporen zijn ook van eikenhout gemaakt en uitgevoerd met een enkel haanhout. De haanhouten zijn met spijkers en toognagels verbonden en genummerd met gezaagde telmerken. De sporen zijn met een nokgording onderling verbonden. In de kap hangt een eiken hijsrad waarvan het rad opgebouwd is uit schenkelstukken die met spaken met de as verbonden zijn.

De zolderbalklaag is enkelvoudig en in eiken uitgevoerd. De kapgebinten zijn steeds gekoppeld aan een trekbalk, met per gebintvak twee balkvakken. De balken zijn aan de onderzijde op de hoeken afgewerkt met een biljoen. Bij de opleggingen zijn geen sleutelstukken of consoles toegepast. Ter plaatse van de deel zijn aan de achterzijde de trekbalken van de kapgebinten als ankerbalken verbonden met eiken gebintstijlen. De tussenbalken zijn opgelegd op een koppelregel die de windschoren kruist. Deze gebinten zijn opeenvolgend genummerd met gehakte telmerken. De oorspronkelijke toepassing van gebinten maakt duidelijk dat aan deze zijde  vanaf de bouw ter plaatse een aankapping tegen het gebouw gestaan moet hebben waarin waarschijnlijk de stallen ondergebracht waren. Deze situatie had daarmee grote overeenkomsten met een traditioneel hallehuis met stallen in de zijbeuken.

De balken van de zoldervloer zijn alleen aan de achterzijde verbonden met gebintstijlen; aan de andere zijde zijn deze balken opgelegd in het metselwerk van de voorgevel. Ter plaatse zijn geen sporen van verdwenen korbelen of stijlen aangetroffen.

Slideshow
9 afbeeldingen.
Tekst

gevels
De gevels van het oorspronkelijke gebouw zijn rondom opgetrokken in schoon metselwerk in kruisverband. In de huidige situatie zijn in de gevels vensters met houten kozijnen geplaatst. Alle vensters worden aan de boven- en onderzijde afgesloten met een rollaag. Op de hoeken van het gebouw en langs de brede nendeuren in de noordgevel zijn de hoek- en eindoplossingen in het metselverband uitgevoerd met klezoren in de koppenlagen. Deze oplossing wordt over het algemeen tot omstreeks 1740 toegepast en daarna vervangen door drieklezoren in de strekkenlagen toe te passen. Opvallend is dat bij de beëindiging van het gevelmetselwerk tegen de vensterstijlen in vrijwel alle gevallen het metselverband op onlogische wijze onderbroken is. De kozijnen lijken zonder uitzondering ingehakt te zijn in bestaand metselwerk en moeten dus later aangebracht zijn. Het gevelmetselwerk is verder uitzonderlijk homogeen zonder (gedeeltelijke) contouren van verdwenen vensters en er zijn ook nergens sporen in de vorm van bijvoorbeeld (delen van) ontlastingsbogen, strekken of duimblokken in het zicht. Daarmee kunnen we slechts gissen naar de oorspronkelijke venstervormen.
Wanneer we afgaan op de plaats van koppen in de strekkenlagen dan kan voor de vensters in de voorgevel vastgesteld worden dat de vensters van de oorspronkelijke vensterindeling in ieder geval een stuk smaller geweest moeten zijn.

De beide eindgevels werden langs de dakrand beëindigd met vlechtingen. In de huidige situatie sluit de kap op deze gevels aan met een wolfeind. Het is aannemelijk dat dit oorspronkelijk tuit- of puntgevels waren.
Het venster van de keuken in de oostelijke zijgevel sluit aan de bovenzijde aan op terugliggend metselwerk waarin twee eiken stijlen en een wandregel van een vakwerkinvulling bewaard bleven. Deze wandregel ligt op dezelfde hoogte als de koppelregel die de tussenbalken van de aansluitende gebintstijlen op de deel met elkaar verbindt. In de oorspronkelijke situatie zal de aankapping tegen de oostgevel een stukje verder naar voren doorgelopen hebben.

De toepassing van klezoren in het gevelmetselwerk en de toepassing van eikenhout voor de constructies in combinatie met het gebruik van zowel gesneden, gezaagde als gehakte telmerken wijzen in de richting van een datering van het oorspronkelijke gebouw in de zeventiende eeuw. Op het platteland en in de periferie van ons land worden innovaties en vernieuwingen echter met enige vertraging ingevoerd en blijven oude tradities vaak langer in gebruik. Deze datering is daarom indicatief en met een ruime marge naar boven.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

indeling
Van de vensters kon vastgesteld worden dat zij later aangebracht werden, maar het blijft onduidelijk of en in welke vorm zij voorgangers gehad hebben. Het is daarom lastig om de oorspronkelijke indeling van het huis te reconstrueren, ook omdat later nogal wat veranderingen plaatsvonden.
Afgaande op de door een brede korfboog afgesloten nendeuren in de noordgevel zal het bedrijfsgedeelte van de boerderij aan deze zijde gelegen hebben, met in een aankapping tegen de achtergevel een veestalling in potstallen. Aan de zuidzijde kunnen de kelder met opkamer en de grote aangrenzende keuken of heerd heel goed al tot de oorspronkelijke opzet van het huis behoren, maar zeker is dat niet. Achter de profilering van de huidige schouwbalk gaat een oudere geprofileerde constructie schuil die maar voor een klein deel zichtbaar is.
De hoge voorgevel bood bij uitstek de mogelijkheid om vensters te plaatsen en uitzicht te hebben over de directe omgeving. Mogelijk waren aan deze zijde van het huis één of meerdere representatieve vertrekken gesitueerd.

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

boerderij?
Boerderijen in het oosten van ons land werden tot de Tweede Wereldoorlog vrijwel zonder uitzondering gebouwd in de vorm van een driebeukig hallehuis. Bij dit gebouwtype werd het dak ondersteund door een reeks houten ankerbalkgebinten die de middenbeuk overspannen. Dit resulteerde in vaak langgerekte gebouwen met lage zijgevels en een zadel- of wolfdak dat over de zijbeuken doorliep. De kopgevels bevatten aan de voorzijde de vensters en deur van het woongedeelte en aan de achterzijde de toegang tot het bedrijfsgedeelte met de stallen. In het oosten van de Achterhoek werden de gevels tot ver in de negentiende eeuw nog in vakwerk uitgevoerd.

De hoofdopzet van de Ahof voldoet zowel wat betreft de constructie - met dragende gevels en een daarin opgelegde zolderbalklaag waarop de kapconstructie staat - als de plattegrond en de indeling van de hoge voorgevel niet aan het standaard beeld van een hallehuisboerderij. De plattegrond bevat wel vertrekken en ruimten die bij een agrarisch gebruik horen zoals een centrale heerd met grote schouw, een aangrenzende kelder met opkamer en een deelruimte met nendeuren en in de zijbeuk stalruimte voor het vee. Dat de Ahof als boerderij gebruikt werd, volgt ook uit een onderhandse boedelscheiding uit 1747 betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van Roelof Arentzen, daarin is sprake van: ‘(…) inboedel des huijses paarden en beesten, gesaij en mestregt (…)’[1]

De bewoners van de Ahof bekleedden als scholtenboer een hoge maatschappelijke positie. Als ‘tegener’ hielden zij namens de pandheer toezicht op de bezittingen en de heerlijke diensten, inden zij de jaarlijkse opbrengsten (aanvankelijk in natura) en waren zij belast met de rechtspraak over hofgoederen en haar bewoners. Zij traden tevens als vertrouwenspersoon van de drost van Bredevoort op. Vanaf het eind van de zestiende eeuw werden de jaarlijkse hofdagen uitsluitend nog in Miste gehouden. Daarmee verloor de Ahof als gebouw haar bestuurlijke betekenis.

Vanaf 1573 tot ver in de achttiende eeuw was de Ahof in bezit van de familie Grevinck. De verschillende leden van deze familie leidden waarschijnlijk het leven van een herenboer en lieten het meeste zware en vuile werk op het land en in de stallen over aan hun pachters en ondergeschikten.
Mogelijk was Reinier of Reintjen Grevinck (scholte tussen 1601 en 1664) of Berent Grevinck (scholte tussen 1667 en 1700) de initiatiefnemer en bouwheer van de nieuwbouw van de Ahof. Het is denkbaar dat de vormgeving van het nieuwe onderkomen niet hun agrarische afkomst, maar vooral hun status als scholte, bestuurder en rechtsdienaar moest uitstralen. De uiterlijke overeenkomsten van de Ahof met de zeventiende-eeuwse richtershuizen in bijvoorbeeld Lichtenvoorde, Haaksbergen, Zelhem en Terborg zijn opvallend te noemen. In dit verband speelde mogelijk ook de verwoesting van kasteel Bredevoort in 1646 door blikseminslag in de kruittoren een rol. Dit kasteel was de zetel van de drost van Bredevoort, die samen met zijn vrouw, acht kinderen en negen anderen bij deze ramp omkwam.[2] Lange tijd moest men het doen zonder vast onderkomen want pas na 1699 bouwde men een nieuw Ambtshuis.

Footnotes

  1. ^ ECAL 1008-104
  2. ^ Wikipedia.org
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Verbouwing in de achttiende eeuw

De meeste vensters van de Ahof werden in de achttiende eeuw  vervangen door moderne schuifvensters. In deze periode werd aan de noordzijde van het gebouw een tweede woning afgescheiden voor de inwonende ouders van de scholte. (lees verder...)

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

schuifvensters met vaste kalven
In de late middeleeuwen en een groot deel van de zeventiende eeuw waren de gebruikelijke venstertypen het kruisvenster en het daaraan verwante kloostervenster. In het oosten van het land meestal geheel uitgevoerd in baksteen, eventueel met natuurstenen dorpels en kalven. Bij dit venstertype waren de bovenramen meestal gevuld met glas-in-lood en konden de onderramen aan de buitenzijde afgesloten worden met luiken. Later werd het gebruikelijk om ook de onderramen aan de binnenzijde te voorzien van beglaasde ramen.
Aan het eind van de zeventiende eeuw werd met name onder invloed van veranderingen in de wooncultuur een nieuw type venster geïntroduceerd: het schuifvenster. Het principe van deze schuifvensters, ook wel Engelse vensters genoemd, berust op een vast bovenraam met aan de binnenzijde daarvan een omhoog schuifbaar onderraam. Hoewel de naam anders doet vermoeden is het schuifraam waarschijnlijk een Franse vinding. Toch werd na de introductie van het moderne schuifvenster het kruiskozijn nog geruime tijd toegepast. Bestaande houten kruis- en kloostervensters konden ook geschikt gemaakt worden voor schuivende ramen. Door bij een kruiskozijn alleen de middenstijl weg te laten kon het bovenraam op het bestaande kalf rusten en het onderraam achter het kalf naar boven schuiven. Veel oudere houten kozijnen zijn op deze wijze aangepast, maar er werden ook geheel nieuwe schuifvensters geplaatst met vaste kalven. Dit nieuwe type venster kreeg in korte tijd een belangrijke plaats in het straatbeeld. De overgang ten opzichte van het traditionele venster was ook niet zo groot. Het benedendeel bleef aan de buitenzijde namelijk op traditionele wijze met twee luiken af te sluiten. Ook kwamen vensters voor die over de hele hoogte met luiken afgesloten konden worden.   

Van de Ahof bleef van voor de laatste restauratie een serie foto’s van het exterieur bewaard waarop helaas weinig details waarneembaar zijn. Op een foto van het linker zoldervenster in de zuidelijke eindgevel is nog wel te zien dat dat dit venster uitgevoerd was met een vast kalf en een vast bovenraam met een roedeverdeling (4 x 4). Het onderraam was verder naar binnen geplaatst en kon waarschijnlijk achter het kalf naar boven schuiven. De onderste opening was rondom voorzien van een luiksponning, de luiken waren destijds al verdwenen.
In de stijlen van de huidige vensters van de voorgevel tekenen zich halverwege vulklossen af die de plaats van verdwenen kalven markeren. In de voorzijde van de stijlen zijn op een aantal plaatsen de dichtgeplamuurde gaten van verdwenen duimen van de luikgehengen zichtbaar.

 
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

1743
Hier boven werd op grond van de aansluiting op het gevelmetselwerk al vastgesteld dat de meeste vensters van de Ahof op enig moment vervangen werden. In de gemetselde boog boven de nendeuren in de noordgevel is een sluitsteen aangebracht met de initialen RA  BWB en het jaartal 1743. De initialen verwijzen naar Roeloff Arentsen die getrouwd was met Bartha Willemina (de) Back. Roeloff overleed in 1745, Bartha omstreeks 1771. Bartha bleef op de Ahof wonen en hertrouwde met Berent ter Dam, een neef van haar overleden echtgenoot. In 1760 volgde Bernardus, de zoon van Roelof en Bartha, zijn stiefvader Berent ten Dam op als scholte van de Ahof. In dat jaar vernieuwde hij de daarvoor vereiste leeneed.[1]

Mogelijk markeert het jaartal 1743 een verbouwing van de Ahof waarbij de vensters integraal vernieuwd werden en het gebouw rondom moderne schuifvensters met vaste kalven kreeg. Hoewel hypothetisch is het ook denkbaar dat in deze periode aan de noordzijde van het gebouw een tweede woning, bestaande uit een kamer en een kelder met opkamer, afgescheiden werd. Mogelijk was dit het onderkomen van de inwonende ouders van de scholte. Daarvoor komen meerdere generaties in aanmerking die na overname van de boerderij door hun zoon op de boerderij bleven wonen. In 1729 deden Roeloff’s ouders Berent Arentsen (overleden 1745) en Johanna Grevinck al afstand van de boerderij ten gunste van hun zoon. Na de overname door Bernardus in 1760 bleven Berent ten Dam en zijn vrouw Bartha op de Ahof wonen en in 1784 trouwde de zoon van de inmiddels overleden Bernardus en bleef zijn moeder Janna Willemina Hijink mogelijk ook op de boerderij wonen.

Footnotes

  1. ^ J.P. van der Weele, Huize De Pol te Aalten.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Modernisering in de negentiende eeuw

De Ahof bleef in de negentiende- en twintigste eeuw door vererving eigendom van de familie Arentzen en later Prins. In het laatste kwart van de negentiende eeuw vond er een vrij omvangrijke verbouwing plaats, waarbij men onder meer de schuiframen in de buitengevels vernieuwde. De Ahof was inmiddels ingericht voor dubbele bewoning, bestaande uit een boerderij met links aan de voorzijde een tweede woning. Tegen de uitgebreide deel werd een schuur aangebouwd. (lees verder...)

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

eigenaren en bewoners
Na de Franse tijd werd Aalten een nieuwe gemeente met een burgemeester, wethouders en een onafhankelijke rechtsspraak. Hierdoor verloor de Ahof officieel haar vooraanstaande positie, maar de bewoner Roelof Arentzen (1763-1848), bleef nog een lange tijd een vooraanstaande plek in de Aaltense maatschappij innemen. Officieel was hij assessor, ook wel wethouder, en trad herhaaldelijk op als vervanger van de maire en later van de burgemeester. Na zijn overlijden in 1848 ging zijn bezit over naar zijn dochter Engelbartha Hendrika Arentzen (1802-1876) en haar man, bierbrouwer Jacobus Arnoldus Hendrikus Prins (1814-1859). Zij kregen geen kinderen, waardoor de Ahof na het overlijden van Engelbartha in 1876 bij testament vererfde op haar achternichtje en naamgenoot Engelbartha Hendrika Arentzen (1868-1936). 

Omdat Engelbartha nog minderjarig was, traden haar grootvader, molenaar Roelof Arentzen (1812-1881) en later haar vader, landbouwer Bernardus Arentzen (1842-1897) als mede-eigenaar op. Zij woonden volgens het bevolkingsregister ook met hun gezin op de Ahof. Waarschijnlijk was er destijds dus al sprake van dubbele bewoning. Engelbartha trouwde in 1889 met landbouwer Derk Prins (1865-1906), waarna zij zelf de hoofdbewoners zullen zijn geworden. Uit een krantenartikel uit maart 1904 blijkt dat Prins besloot het huis met bijbehorende gronden publiek te verkopen. Klaarblijkelijk zonder succes, want een maand later bood hij ‘een woning met tuin (…) op “de Pol”’ te huur aan.[1] Ook na zijn overlijden in 1906 verhuurde weduwe Engelbartha een deel van de Ahof als afzonderlijke woning. Vermoedelijk ging het hierbij om de kleine woning aan de noordzijde van het pand. 

Footnotes

  1. ^ Aaltensche courant, 09-04-1904. 
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

ontwikkelingen op het erf
De vererving op de 7-jarige Engelbartha Arentzen in 1876 vormde de aanleiding voor verschillende veranderingen op het erf en voor een verbouwing van het hoofdgebouw. Ongetwijfeld waren haar grootvader en/of vader hierbij opdrachtgever. Aan de noordzijde van het erf werden drie bestaande bijgebouwen gesloopt en vervangen door één nieuwe, vrijstaande schuur. Het hier gelegen terrein richtte men in als boomgaard. De oude boomgaard aan de westzijde, langs de Polstraat, werd tuin. Het kadaster legde deze wijzigingen vast op een kadastrale hulpkaart uit 1879. Drie jaar later kwam het kadaster opnieuw langs, dit keer om de vergraven loop van de gracht en de Boven-Slinge in te meten. 

Slideshow
Tekst

verbouwing van de Ahof
De Ahof werd in het derde kwart van de negentiende eeuw in twee fasen ingrijpend verbouwd. De door het kadaster in 1879 en 1893 vastgelegde, gewijzigde contouren van het gebouw zijn direct te herleiden tot de wisseling van eigenaren in 1876 en het huwelijk van Engelbartha Arentzen en Derk Prins in 1889. Door latere veranderingen is het moeilijk om de omvang van de verbouwingen en de tot stand gekomen indeling tot in detail te reconstrueren. Ook is van sommige onderdelen onduidelijk of zij van rond 1876 of omstreeks 1890 dateren. Waarschijnlijk werden kort na 1876 de ramen van de vensters in de buitengevels gemoderniseerd. Aan de voorzijde kwam de huidige vensterindeling tot stand, met zes achtruits schuifvensters en twee voordeuren ten behoeve van dubbele bewoning. 

rechter woning, de ‘boerderij’
De beide paneeldeuren en deuromlijstingen, met pilasters en hoofdgestel, zijn identiek. De profilering van het kozijn van de rechter voordeur wijkt echter af. Mogelijk was hier sprake van een bestaande entree. Hierachter kwam een nieuwe representatieve gang tot stand, met bijbehorende paneeldeuren die twee woonvertrekken en de keuken van de rechter woning ontsloten. De vloer in de gang bestaat uit grote zandstenen platen en twee kamers aan de voorzijde bevatten nog schouwen uit deze periode. Ook de interieurafwerking van de keuken werd in het derde kwart van de negentiende eeuw gemoderniseerd. Men voorzag de bestaande, grote schouw van een nieuwe betimmering en op de achterwand werden de kenmerkende paars-witte tegeltjes met lofvaasjes aangebracht. De ruimte werd tevens voorzien van een nieuwe tegelvloer en een vlak houten plafond. De keuken stond in verbinding met de opkamer aan de voorzijde en gaf aan de andere zijde toegang tot een bedstede en het achtergelegen bedrijfsgedeelte. De bestaande vee- en paardenstal bij de deel werd kort na 1876 een stukje verbreed, de achtergevel van de zijbeuk werd ter plaatse opnieuw opgetrokken. 

veranda
De rechter voorkamer bevatte tot de restauratie van 1985-'86 dubbele deuren die voorheen toegang gaven tot een tegen de rechter zijgevel aangebouwde veranda. In 1950 werd vergunning verstrekt voor het 'slopen van de totaal verrotte veranda en nieuw wederopbouwen tot keuken'.[1] Het is de vraag of dit plan uiteindelijk volgens het ingediende ontwerp is gerealiseerd. Op foto's van voor de restauratie zijn in ieder geval wel duidelijk de sporen zichtbaar van een gesloopte aanbouw. 

aangebouwde schuur
Na het huwelijk van Engelbartha met landbouwer Derk Prins in 1889 werd tegen het bestaande bedrijfsgedeelte een nieuwe veeschuur gebouwd. De rond 1876 gebouwde vrijstaande schuur werd opmerkelijk genoeg weer afgebroken. Ook de aangebouwde schuur zou bij de restauratie in de jaren ’80 van de twintigste eeuw uiteindelijk het veld ruimen. 

linker woning
De kleinere woning aan de linkerzijde kreeg een kleine hal met aangrenzende keuken achter de voordeur, met links en rechts twee kamers. Het woonvertrek op de hoek was verbonden met de achtergelegen opkamer. 

Footnotes

  1. ^ ECAL, 0180, inv.nr. 195000188. 
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Restauratie en herbestemming in 1985-'86

De Ahof werd in 1985-'86 in opdracht van de gemeente Aalten gerestaureerd en herbestemd tot participatiewerkplek met kantoor. Een jaar later werd aan deze accommodatie een kinderboerderij toegevoegd. De restauratie zorgde voor behoud van het historisch casco en een deel van de indeling, maar omvatte ook de sloop van de aangebouwde veeschuur en het moderniseren van een groot deel van de interieurafwerking. (lees verder...)

 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Tot ver in de twintigste eeuw bleef de Ahof het eigendom van de nazaten van Derk Prins en Engelbartha Arentzen. In de tweede helft van de twintigste eeuw woonden hier Bernard en Johan Hendrik Prins. Na het overlijden van Johan Hendrik in 1981 werd vermoedelijk de gemeente Aalten eigenaar. Zij gaven in 1985-’86 opdracht tot een ingrijpende restauratie en verbouwing tot participatiewerkplek (dagbesteding) met bijbehorende kantoorruimten. In 1987 kreeg de Stichting voor Sociaal Cultureel Werk vergunning voor het uitbreiden van de accommodatie met een kinderboerderij.

restauratie van het historisch casco
Het restauratieplan uit 1985  was van de hand van architektenburo Blekkink b.v. uit Aalten. Het ontwerp ging uit van de restauratie van het historisch casco van de Ahof en het zoveel mogelijk terugbrengen van het gebouw in zijn achttiende-eeuwse vorm. Dit leidde tot de sloop van de omstreeks 1890 aangebouwde veeschuur, maar zorgde wel voor behoud en herstel van de gevels, gebintconstructie/zolderbalklaag en kapconstructie van het hoofdgebouw. Daarbij moet opgemerkt worden dat het vermoeden bestaat dat met name het herstel van de gevels vrij ingrijpend is uitgevoerd. Waarschijnlijk zijn in combinatie met het integraal vernieuwen van het voegwerk ook grote delen metselwerk nieuw ingeboet, waardoor bouwsporen vrijwel zijn verdwenen en het huidige homogene gevelbeeld is ontstaan. 

Aanvankelijk was het voornemen om de vensters in de buitengevels weer te voorzien van achttiende-eeuwse (schuif)ramen, maar uiteindelijk besloot men toch de negentiende-eeuwse ramen in de voorgevel en op de begane grond van de zijgevels te handhaven. Op zolderniveau werden de deels nog aanwezige achttiende-eeuwse vensters in de zijgevels gerestaureerd en gereconstrueerd. Enkele binnen de restauratiefilosofie ‘storende’ elementen werden verwijderd, zoals de in de twintigste eeuw aangebrachte dubbele deuren van de woonkamer naar de reeds gesloopte veranda/aanbouw en de deur naar de berging in de rechter zijgevel. De na de sloop van de schuur volledig in het zicht gekomen achtergevel werd voorzien van nieuwe vensters en een centraal uitgebouwde hal met entree. 

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

aangepaste indeling
De historische indeling bleef voor een belangrijk deel intact en herkenbaar. De belangrijkste veranderingen vonden plaats in en rond het bedrijfsgedeelte. De deel met veestal werd ingekort en herbestemd tot lesruimte. Daarmee ontstond, aansluitend op de nieuwe uitgebouwde hal, ruimte voor een garderobe met toiletten. De voormalige bedstede achter de heerd/keuken veranderde in een kast. Centraal aan de voorzijde voegde men twee kamers weer samen tot één vertrek. 

De zolder werd in 1986 ingedeeld met les- en vergaderruimten rond een centrale overloop met toiletgroep. Voor de ontsluiting kwamen in de uitgebouwde hal aan de achterzijde en in de linker gang aan de voorzijde nieuwe, vaste zoldertrappen. Aan de voorzijde plaatste men een bordestrap, onder het bordes kwam een verbinding tot stand met de achtergelegen garderobe. Samen met bovengenoemde wijzigingen in de indeling werd een groot deel van de interieurafwerking op de begane grond gemoderniseerd, nadat op de gehele begane grond een betonvloer aangebracht was. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst