Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Historische context

Twello is ontstaan op de westelijke oeverwal van de IJssel. Ten noorden van het dorp ontstond in de achttiende en negentiende eeuw een uitgestrekt lint van landgoederen. Landgoed Het Wezenveld kent mogelijk een laat-middeleeuwse oorsprong en kwam in het begin van de achttiende eeuw in handen van de familie Van Hövell tot Westerflier. Boerderij Oude Wezeveld was voorheen het koetshuis van het in 1870 gesloopte landhuis. Lees verder...

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Ontstaan van het landschap
Aan de oostzijde van de Veluwe werd het IJsseldal tijdens de Saale-ijstijd (zo'n 250.000 jaar geleden) door een grote gletsjer gevormd. Het IJsselbekken is na het afsmelten van de gletsjer voornamelijk opgevuld met rivierafzettingen. De IJssel had tot de bedijking in de Middeleeuwen een sterk meanderend verloop, waardoor het IJsseldal verschillende oude stroomgeulen en afgesneden armen kent. Direct langs de rivier liggen de zogenaamde stroomruggen of oeverwallen: langgerekte zones waar de IJssel voor de bedijking mengsels van zand en klei afzette. 
Op deze hoger gelegen gronden ontstonden aan weerszijden van de rivier de vroegste nederzettingen. Vanaf het jaar 1000 v.Chr. komt al permanente bewoning voor in het gebied ten westen van de oeverwallen, waaronder Twello. Het dorp wordt omstreeks 1300 voor het eerst in schriftelijke bronnen vermeld. Twello is gelegen aan de belangrijke weg Deventer-Apeldoorn, waar met name in de achttiende en negentiende eeuw door vermogende families uit nabijgelegen steden als Deventer en Zutphen diverse buitenplaatsen werden aangelegd. Aan de noordzijde ontstond op deze wijze een lint van landgoederen, waaronder Bruggenbosch, Parckelaer, Het Hunderen, Hartelaar en Het Wezenveld.[1] 

Footnotes

  1. ^ Broekhoven, S., C. Kolman, B. Olde Meierink, R. Stenvert en M. Tenten, Monumenten in Nederland. Gelderland, Zwolle 2000, p. 302. 
Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Het Wezeveld
De boerderij het Oude Wezeveld was voorheen het koetshuis met koetsierswoning van landgoed Het Wezeveld. De veldnaam ‘Wesevelt’ komt reeds voor in veertiende-eeuwse bronnen en werd vanaf het eind van de vijftiende eeuw ook als boerderij- en huisnaam gebruikt. In 1356 wordt in de archieven een Johan van Wesevelde van de hofstede Klein Wesefelde vermeld.[1] Vermoedelijk was er dus al sprake van een adellijk huis op deze locatie. In de zestiende eeuw behoorde het goed toe aan de familie Van Cuynre, later aan het geslacht Van Eenschote. Huis Wezeveld komt in 1705 in handen van Otto Ernst van Hövell tot Westerflier (1665-1727), die getrouwd was met Henriëtta Aleida Doys (1672-1746). Otto van Hövell tot Westerflier en Wezeveld was een telg uit een oud riddermatig geslacht. Deze adellijke familie kwam oorspronkelijk uit het Duitse Vreden, maar vestigden zich in de veertiende eeuw in ‘Nederland’. Westerflier was het stamslot van de familie, een havezate ten zuidwesten van Diepenheim.

Het is onbekend hoe Huis Wezeveld er voor de achttiende eeuw heeft uitgezien. Vermoedelijk vond omstreeks 1726 een ingrijpende verbouwing (of nieuwbouw) van Huis Wezeveld plaats. De ontstane verschijningsvorm is schetsmatig weergegeven op een tekening naar een oude afbeelding van omstreeks 1850. Op het kadastrale minuutplan van 1832 is op een omgracht terrein een gebouw van bescheiden omvang op een rechthoekige plattegrond weergegeven. Aan de zuidwestzijde bevond zich een kleine aanbouw, mogelijk een (trap)toren.[2] De familie van Hövell verbleef alleen gedurende de zomermaanden op Het Wezeveld, de rest van het jaar woonden zij in Deventer.[3]

In 1804 werd de buitenplaats te huur aangeboden: ‘Te huur, om met Mai 1805 te kunnen aanvaarden: De vermaakelyke buitenplaats Wezeveld (…) bestaande in een logeabele heeren-behuizing, voorzien van boven- en beneden-kamers en verdere commoditeiten, koetshuis en stalling; voorts hof, bouw- en weilanden, allées en gragten (…)’.[4]

koetshuis en boerderij Het Oude Wezeveld
Boerderij het Oude Wezeveld wordt in bovenstaande beschrijving uit 1804 genoemd als ‘koetshuis en stalling’ van Huis Wezeveld. Het voormalige koetshuis is tevens weergegeven op de kadastrale minuutkaart van 1832, binnen de omgrachting en ten zuidwesten van hoofdgebouw. De in 1832 getekende T-vormige bebouwingscontour komt vrijwel geheel overeen met die van het huidige pand. Eigenaar destijds was Arnoldus Johannes Hövell. Er was dus in het begin van de negentiende eeuw reeds sprake van een dwars koetshuisgedeelte met daarachter een bedrijfsgedeelte of stalling. Na de sloop van Huis Wezeveld in 1870 behield het voormalige koetshuis aanvankelijk mogelijk (deels) haar functie. Op enig moment zal het pand hoofdzakelijk als boerderij dienst hebben gedaan. Vanaf 1922 tot in de jaren '80 van de vorige eeuw was de familie Kuttschruiter werkzaam op de boerderij.  In 1931 vond er een ingrijpende verbouwing van de boerderij plaats die toen in bezit was van Eduard Otto Joseph Maria baron van Hövell van Wezeveld en Westerflier. 

gevelsteen en sloop hoofdgebouw
Boven de voormalige doorgang van het koetshuis is een Bentheimer zandstenen gevelsteen ingemetseld met het jaartal 1726 en de familiewapens van de familie Van Hövell van Wezeveld tot Westerflier en de familie Doys. Naar verluid is de gevelsteen afkomstig uit het in 1870 afgebroken Huis Wezeveld. Het jaartal op de gevelsteen verwijst waarschijnlijk naar het jaar van de voltooiing van de verbouwing of nieuwbouw van het hoofdgebouw in de achttiende eeuw. 

Vanaf 1856 stond Huis het Wezeveld leeg en werd het alleen nog als jachthuis gebruikt. Na het huwelijk van Clemens baron van Hövell van Wezeveld en Westerflier met Elisabeth de Kuijper in 1870 werd het landhuis gesloopt. Het echtpaar betrok het nieuw gebouwde landhuis Het Wezeveld aan de Rijksstraatweg nabij de het dorp Twello. Sindsdien wordt het voormalige koetshuis/boerderij het ‘Oude Wezeveld’ genoemd. 

Als Clemens baron van Hövell van Wezeveld en Westerflier in 1927 komt te overlijden wordt het landgoed verdeeld onder zijn kinderen. Zijn enige zoon, Eduard Otto Joseph Maria van Hövell tot Westerflier (1877-1935), erfde de huisplaats van het voormalige landhuis waarop ook het koetshuis stond. Eduard was opgegroeid op het landgoed Wezeveld en bezocht het Stedelijk gymnasium in Maastricht, waar hij bij zijn grootouders van moederszijde in de kost was. Daarna studeerde hij rechten in Utrecht en vestigde zich aldaar als advocaat en procureur. In 1908 werd hij als burgemeester van Culemborg benoemd, in 1915 als burgemeester van Breda en vanaf 1918 was hij Gouverneur van de provincie Limburg. Hij overleed aan een hartaanval in 1935.[5] 

Footnotes

  1. ^ E. Stol, ‘Gevelstenen, muurankers en uithangtekens (2) Het Oude Wezeveld’, in: Kroniek Oudheidkundige Kring Voorst 37 (2014), nr. 2, p. 18-19. 
  2. ^ P.A.M.M. van Kempen, RAAP-notitie 672, Huis Het Oude Wezeveld te Twello, Gemeente Voorst, Een inventariserend archeologisch onderzoek, Amsterdam 2004. 
  3. ^ A. van Daatselaar, Ontwikkelings- en beheerplan Landgoed Het Wezeveld Twello, Oosterbeek 2016. 
  4. ^ Oprechte Haarlemse courant, 29-11-1804. 
  5. ^ www.recources.huygens.knaw.nl

 

 

 

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

erf en bijgebouwen
Het rechthoekige, omgrachte terrein met daarop Huis Wezeveld, het koetshuis en een klein bijgebouw was aan de oostzijde toegankelijk via een rechte laan vanaf de ‘weg van Terwolde naar Twello’ (de huidige Quabbenburgerweg). Het terrein zelf was in 1832 ingedeeld met een grote tuin aan de noordzijde (449) van Huis Wezeveld, het erf rond koetshuis (448), bijgebouw en hoofdgebouw en een ‘terrein van vermaak’ in de zuidoosthoek (447). Hiermee werden lusthoven en siertuinen op buitenplaatsen aangeduid, locaties voor bezinning en om te verpozen. De voormalige gracht staat in 1832 als ‘vijver’ te boek. 

Blijkens een kadastrale hulpkaart uit 1916 is kort daarvoor ten westen van de boerderij, ter plaatse van een in 1870 gesloopt bijgebouw, een nieuwe steltenberg gebouwd. In 1953 werden aan de westzijde van dit bijgebouw varkenshokken geplaatst. In 1967 verrezen ten noorden van de schuur een nieuwe fokstal voor varkens en jongvee en een open houten veldschuur. In 1972 volgde de nieuwbouw van een ligboxenstal ten noorden van de boerderij, uitgebreid in 1976. In 1987 vond de aanleg van een betonnen mestopslag plaats.[1]

Footnotes

  1. ^ P.A.M.M. van Kempen, RAAP-notitie 672, Huis Het Oude Wezeveld te Twello, Gemeente Voorst, Een inventariserend archeologisch onderzoek, Amsterdam 2004. 

 

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

18e eeuw, nieuwbouw koetshuis 

In de achttiende eeuw werd op de buitenplaats Het Wezeveld ten zuidwesten van het hoofdhuis een koetshuis gebouwd. Het koetshuis bestond uit een langgerekt bouwvolume met centraal een koets- of rijtuigstalling, links een paardenstal en rechts een dienstwoning. Er was oorspronkelijk geen sprake van een aangebouwd bedrijfsgedeelte. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Boerderij ‘Oude Wezeveld’ is oorspronkelijk gebouwd als koetshuis behorend bij Huis Wezenveld. Het koetshuis was gebouwd op een rechthoekige plattegrond, in omvang overeenkomend met het huidige woongedeelte van de boerderij. Er was aanvankelijk dus nog geen sprake van een aangebouwd (boeren)bedrijfsgedeelte. De aard en materialisering van de kapconstructie, de hoekoplossingen in het metselwerk en de op een foto uit omstreeks 1850 zichtbare vensterindeling, wijzen op een datering in de achttiende eeuw. Mogelijk hield de nieuwbouw van het koetshuis direct verband met de nieuwbouw of verbouwing van Huis Wezeveld omstreeks 1726 onder eigendom van Otto Ernst van Hövell tot Westerflier en Henriëtta Aleida Doys. 

exterieur van het koetshuis
Het bakstenen koetshuis telde één bouwlaag en een zolder onder een met pannen gedekt schilddak. Tussen grofweg 1850 en 1931 maakte het pannendak plaats voor een met riet gedekt dak. In het voorste dakschild was een dakkapel opgenomen. De gevels werden opgetrokken in handvorm baksteen in kruisverband, met drieklezoren in de strekkenlaag als hoekoplossing. De oorspronkelijke gevelindeling is volledig gewijzigd bij een verbouwing in 1931, maar is dankzij oude foto’s en de tekeningen van de bestaande gevels in 1931 goed te reconstrueren. 
De voorgevel was symmetrisch ingedeeld met centraal de brede dubbele deuren van het koetshuis onder een rondboog. Aan weerszijden van deze doorgang was de voorgevel voorzien van een deur die geflankeerd werd door vensters. De vensters waren uitgevoerd als schuifvensters met een roedeverdeling, voorzien van luiken en aan bovenzijde afgesloten met strekken. Op een oude foto is te zien dat het meest linker venster op enig moment is dichtgemetseld. Het valt echter niet uit te sluiten dat deze venstervormige nis tot de oorspronkelijke opzet behoorde en puur was aangebracht om de symmetrie van de voorgevel te benadrukken. De deuren waren uitgevoerd met een bovenlicht met roedeverdeling en voorzien van een deuromlijsting met hoofdgestel. 
De linker zijgevel was (voor 1931) grotendeels blind, op zolderniveau was een luikopening opgenomen. In de rechter zijgevel bevond zich (rechts in de gevel) wel een schuifvenster met roedeverdeling. Het blijft onduidelijk hoe de achtergevel van het koetshuis was ingedeeld. 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

oorspronkelijke indeling
Van het oorspronkelijke interieur van het koetshuis bleef in de huidige situatie vrijwel niets bewaard. Het gebouw was op hoofdlijnen ingedeeld in drie delen, die ieder afzonderlijk toegankelijk waren. De dubbele brede inrijdeuren leidden naar een centraal gelegen koets-of rijtuigstalling. Aan weerszijden hiervan gaven de twee deuren in de voorgevel toegang tot de paardenstal (links) en een dienstwoning, mogelijk bewoond door de koetsier (rechts). Aan de rechterzijde was in de rechter zijgevel daarom ook een venster opgenomen. Onder de dienstwoning was aan de achterzijde een kleine kelder met een opkamer gesitueerd. De indeling uit de bouwtijd bleef tot 1931 grotendeels in stand, maar is daarna ingrijpend veranderd. Alleen de indeling van de woning met een kelder en opkamer is nog herkenbaar. 

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

kapconstructie
Het dak werd gedragen door eiken daksporen die ondersteund werden door zes eiken dekbalkgebinten, genummerd II t/m IIIIII (het eerste gebint is niet genummerd). De kapgebinten zijn niet voorzien van windschoren en zijn via blokkeels verbonden met de borstwering. 

zoldervloer
Via enkele kijkgaten en luiken op zolder is beperkt zicht op de vloerconstructie van de zoldervloer. Deze bestaat aan de linkerzijde uit eiken moerbalken waarop eiken kinderbalken zijn gelegd. Hierop zijn naaldhouten vloerdelen gespijkerd. In het midden en rechts op zolder liggen, parallel aan de voor- en achtergevel en haaks op de gebinten, oudere brede eiken vloerdelen die waarschijnlijk zijn hergebruikt. Hier moet sprake zijn van een andere vloerconstructie, de vloerdelen zullen hier direct op een enkelvoudige zolderbalklaag liggen. Dit verschil is opvallend, maar is mogelijk te verklaren vanuit de functionele achtergrond van de zolderruimtes. De zolder links lag boven de voormalige paardenstal waar zeer waarschijnlijk hooi lag opgeslagen dat via luiken in de zoldervloer naar de ondergelegen stal kon worden neergelaten. Het gewicht van het hooi maakte mogelijk een zwaardere zolderbalklaag (met kinderbalken) noodzakelijk. De zolder rechts lag boven de dienstwoning, waardoor men hier wellicht uit kon met een lichtere vloerconstructie. De zolderbalklaag is hier aan de onderzijde okerkleurig geschilderd.
 

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouw bedrijfsgedeelte en uitbreiding rijtuigstalling

Voor 1832, mogelijk al in de tweede helft van de achttiende eeuw, werd achter tegen het bestaande koetshuis een driebeukig bedrijfsgedeelte gebouwd. Hiermee kreeg het gebouw haar huidige T-vormige plattegrond. Tegelijkertijd vond er een uitbreiding plaats van de rijtuigstalling naar achteren. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

In de loop van de achttiende eeuw of in het begin van de negentiende eeuw is het huidige bedrijfsgedeelte achter tegen het bestaande koetshuis gebouwd, waarmee het gebouw een T-vormige plattegrond kreeg. Dit bood tevens de mogelijkheid om de rijtuigstalling van het bestaande koetshuis inpandig naar achteren toe uit te breiden. Afgeleid van de weergave op de kadastrale minuutkaart, vond de nieuwbouw in ieder geval vóór 1832 plaats. In een krantenartikel uit 1804 wordt gesproken over ‘koetshuis en stalling’, waar mogelijk koetshuis en bedrijfsgedeelte mee werd bedoeld. Met ‘stalling’ kan echter ook de paardenstal in het koetshuis zijn aangeduid. 

gevels bedrijfsgedeelte
De gevels van het nieuwe bedrijfsgedeelte werden opgetrokken in schoon metselwerk in kruisverband. De indeling van de zijgevels is na de Tweede Wereldoorlog volledig vernieuwd. Voor 1931 waren de zijgevels ter plaatse van de stallen voorzien van houten mestluiken en -deuren en gietijzeren stalramen. De met vlechtingen uitgevoerde achtergevel heeft nog wel grotendeels de oorspronkelijke indeling: centraal de baander, geflankeerd door ovaalvormige vensters met een roedeverdeling, staldeuren onder rollagen aan beide uiteinden (later gemoderniseerd) en op zolderniveau een hooiluik. Van de dubbele opgeklampte deuren van de baander bestaat de linkerdeur uit een onder- en bovendeur die afzonderlijk van elkaar geopend kunnen worden. De deuren worden vergrendeld door middel van een slaeger, slaegerboom of zwengel, een draaibare boom die aan de bovenzijde in sleuven in de ankerbalk geklemd wordt. Daar waar de deuren zijn afgehangen op duimgehengen zijn in de dagkanten van de baander natuursteenblokken opgenomen. 

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

kap- en gebintconstructie
Het bedrijfsgedeelte heeft een driebeukige opzet en is gebouwd op een rechthoekige plattegrond, met de kap haaks op die van het koetshuis. Het dak wordt gedragen door een sporenkap, ondersteund door zes eiken dekbalkgebinten. Vijf van deze kapgebinten staan op de ankerbalken van vijf eiken ankerbalkgebinten die het bedrijfsgedeelte in een hoge middenbeuk en twee lagere zijbeuken verdelen. De constructieve onderdelen van de vijf ankerbalkgebinten (ankerbalken, stijlen, korbelen, windschoren) en van de daarop staande dekbalkgebinten zijn naar achteren toe genummerd met gehakte telmerken I t/m IIIII. De bewaard gebleven steekrij in de zuidbeuk is in het systeem meegenummerd. Opmerkelijk is dat er voor dekbalkgebint I nog een kapgebint staat. Eventuele telmerken op dit gebint konden niet waargenomen worden.

Om de kap van het nieuwe bedrijfsgedeelte aan te laten sluiten op de bestaande kap van het koetshuis, moest de borstwering aan de achterzijde van het koetshuis voor een deel uitgebroken worden en verwijderde men de bestaande daksporen ter plaatse. Beide zolders raakten op deze wijze met elkaar verbonden. De doorstekende gebintplaten (horizontale balken die op de dekbalkgebinten liggen) van het bedrijfsgedeelte werden op de zolder van het koetshuis opgehangen aan klossen die tegen de flieringen van de kap van het koetshuis werden gespijkerd. Mogelijk heeft men vervolgens in deze periode de zolder boven de dienstwoning afgescheiden door middel van een steens scheidingsmuur. 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

indeling
De brede middenbeuk bestond grotendeels uit de deel die in gebruik zal zijn geweest als wagenstalling en dorsvloer. Vanwege de relatief laag liggende ankerbalken was er sprake van een ruime zolder met een grote opslagcapaciteit voor de oogst. Over de ankerbalken werden hiervoor losse slieten gelegd. In de zijbeuken stond het vee gestald in potstallen. De ruimte boven de stallen (de ‘hilden’) kon benut worden als bergruimte. 

Het voorste deel van de middenbeuk werd ingenomen door de uitbreiding van de rijtuigstalling van het koetshuis. Deze ruimte was van het bedrijfsgedeelte afgescheiden door steens muren die dwars tegen de voormalige achtergevel van het koetshuis waren geplaatst. Een deel van dit muurwerk is in de huidige situatie ter hoogte van de hilden in het zicht. De eiken hoofddraagconstructie wijkt hier iets af. De stijlen van de voorste twee kapgebinten rusten niet (direct) op een ankerbalkgebint, maar op een randbalk. Het muurwerk draagt hier de doorlopende gebintplaten. 

Achter de dienstwoning was vóór 1931 een woonkeuken met geut in het bedrijfsgedeelte uitgebouwd. Het is echter onduidelijk of deze indeling tot de oorspronkelijke opzet van het bedrijfsgedeelte behoorde. In de woonkeuken stond tegen de achtergevel van het koetshuis een grote schouw die de volledige breedte van het vertrek innam. De rookvang tekent zich in de huidige situatie nog af ter hoogte van de hilde. Deze was verbonden met een rookkanaal dat in de achtergevel van het koetshuis was opgenomen en verbonden was met een schoorsteen op het achterdakvlak van het koetshuis. 

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouw steltenberg in 1915 en verbouwing koetshuis in 1931

In 1915 wordt achter de boerderij een steltenberg gebouwd en in 1931 is de boerderij ingrijpend gemoderniseerd. Daarbij verandert de indeling van het voorhuis en krijgen de gevels een nieuwe indeling. Lees verder...

Slideshow
Tekst

bouw steltenberg kort voor 1916
Op een kadastrale hulpkaart verschijnt in 1916 het voorste deel van het nog bestaande bijgebouw achter de boerderij. Het gaat om een steltenberg met een rechthoekige plattegrond, opgebouwd uit een vierroedige berg met aan twee zijden een aankapping met berging en stalruimte onder een lage tussenvloer.
Het centrale deel van de houten voorgevel werd ingedeeld met twee dubbele opgeklampte deuren en een loopdeur die met gehengen afgehangen zijn. De borstweringen van de aankappingen  zijn uitgevoerd in metselwerk met in de rechtergevel twee halfronde gietijzeren stalvensters en in de linker zijgevel twee mestdeuren en een halfrond gietijzeren stalvenster. Het gebouw werd later aan de achterzijde uitgebreid waardoor van de oorspronkelijke achtergevel niets bewaard bleef.

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

bestaande situatie in 1931
Uit 1931 bleef de tekening van een verbouwingsplan bewaard. Het plan werd in opdracht van de eigenaar, mr. E. O. J. M. baron van Hövell tot Westerflier uit Maastricht, opgesteld door A. J. van de Beld uit Twello.
De weergave van de bestaande situatie geeft een goed beeld van de wijze waarop het koetshuis samen met het later toegevoegde bedrijfsgedeelte destijds gebruikt werd als boerderij. Het gebouw had een wat merkwaardige en waarschijnlijk ook niet erg efficiënte indeling, wat waarschijnlijk ook de aanleiding vormde voor het verbouwingsplan.

Allereerst valt op dat de dagelijkse woonkeuken op een zeer ongebruikelijke plaats in het voorste deel van de rechter zijbeuk onder de lage hildevloer gesitueerd was en alleen via de zijgevel of de deel bereikt kon worden. Achter de keuken was de goot of geut, die geen rechtstreekse verbinding had met de deel. Het brede en diepe centrale deel van het voorhuis was nog benoemd als ‘koetshuis’. Ook omdat in het voorste deel van deze ruimte een slaapvertrek ingetimmerd was, mag aangenomen worden dat de familie nog maar beperkt of geheel niet meer van rijtuigen gebruik maakte.
Het linker deel van het voorhuis was in gebruik als paardenstal, aan de achterzijde verbonden met een in het bedrijfsgedeelte uitgebouwde (tuig?)bergplaats. Deze ruimte was veel te groot om de bij een boerenbedrijf als dit gebruikelijke twee of drie paarden te stallen. 
Uit de indeling van het bedrijfsgedeelte blijkt dat de kubbingen ingericht waren als koestal en een hok voor enkele varkens.

Slideshow
10 afbeeldingen.
Tekst

verbouwingsplan 1931
Bij de verbouwing in 1931 lag het accent op het woongedeelte van het gebouw. Het langgerekte voorhuis kreeg een nieuwe indeling, waarbij alleen de bestaande scheidingswanden tussen de rijtuigenberging en de paardenstal en de koetsierswoning en de kelder met daar boven de opkamer bewaard bleven.
Aan de voorgevel komen vijf nieuwe vertrekken die via een L-vormige gang ontsloten worden. De voordeur wordt een stukje naar links verplaatst en sluit aan op deze gang. Het deel van de gang achter het middelste vertrek is een stuk breder en biedt plaats aan een vaste steektrap naar de zolder.
Geheel links is de woonkeuken gesitueerd, met daarnaast eerst een slaapkamer en daarna een onbenoemd vertrek. Voorbij de voordeur liggen twee slaapkamers aan een korte verbindingsgang met daar achter boven de kelder een opkamer. De w.c. ligt aan het linker deel van de gang en is in het bedrijfsgedeelte uitgebouwd.

afwerking
Alle binnendeuren worden op uniforme wijze uitgevoerd als machinaal vervaardigde triplex paneeldeuren. De plafonds zijn vervaardigd van zachtboard platen, aangebracht binnen een geometrisch raster.
De vloer van de gang is waarschijnlijk een gecementeerde dekvloer, afgewerkt met dodekop. In de vertrekken liggen houten vloeren.

 

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

gevels
Door de nieuwe plattegrond krijgen de gevels ook een nieuwe indeling. Daarbij kunnen het kozijn van het venster uiterst rechts in de voorgevel en het kozijn rechts van de deur van de paardenstal op hun plaats blijven en wordt het kozijn rechts van de voordeur van de koetsierswoning een stukje verplaatst. Ter plaatse van de grote opening van de rijtuigenberging en aan de woonkamer komen nieuwe dubbele schuifvensters met vaste kalven en een roedeverdeling. De bestaande kozijnen krijgen dezelfde indeling.  Boven de voordeur is de Bentheimer zandstenen gevelsteen met de familiewapens van de familie Van Hövell tot Westerflier en Doys ingemetseld.

In de rechter zijgevel blijft een bestaand schuifvenster gehandhaafd maar krijgt ook een nieuwe raamindeling. Een luik onder de dakrand wordt veranderd in een venster.
De linker zijgevel was oorspronkelijk op de begane grond blind. Aan het eind van de gang komt een nieuwe deur met een bovenlicht, met daarnaast een schuifvenster.
Alle schuifvensters krijgen voor de onderramen buitenluiken met spiegelklampen die draaien op duimgehengen.

bedrijfsgedeelte
Bij de verbouwing van 1931 wordt de paardenstal verplaatst naar de rechter zijbeuk, ter plaatse van de woonkeuken en de goot. De goot wordt tegen de achtergevel van het woongedeelte gesitueerd en krijgt een deur naar buiten en naar de deel. De gedeeltelijk in het bedrijfsgedeelte uitgebouwde rijtuigenberging zou volgens de tekening bij de deel getrokken worden. In werkelijkheid is dat niet gebeurt, deze inpandige ruimte blijft bestaan om gebruikt te worden voor bedrijfsmatige activiteiten zoals blijkt uit het bewaard gebleven drijfwerk tegen de achtergevel. Hiermee kon mechanisch via een elektromotor of een kleine verbrandingsmotor een hakselaar, koekenbreker of andere landbouwmachine aangedreven worden. Aan de rechter zijde is deze ruimte via twee luiken verbonden met de opslagruimte op de hilde. 

In het voorste deel van de rechter zijgevel van het bedrijfsgedeelte worden naar de goot en de paardenstal nieuwe deuren, een klein venster en een stalvenster aangebracht. De linker zijgevel krijgt grotere stalvensters. In de achtergevel komen uiterst links en rechts  deuren naar de koestal en in de geveltop realiseert men een hooiluik.
Naast de linker zijgevel komt een grote open mestvaalt met rondom een lage bakstenen keermuur. 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Latere veranderingen

In grote lijnen veranderde de indeling van de boerderij na 1931 niet meer. Wel vonden na de Tweede Wereldoorlog enkele moderniseringen plaats in het woongedeelte en werd het bedrijfsgedeelte aangepast aan de veranderingen in de bedrijfsvoering. Lees verder...

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

In grote lijnen veranderde de indeling van de boerderij na 1931 niet meer. Wel vonden enkele moderniseringen plaats in het woongedeelte en werd het bedrijfsgedeelte aangepast aan de veranderingen in de bedrijfsvoering.

woongedeelte
Waarschijnlijk in de jaren ’50 werden de binnendeuren voorzien van triplex platen die blank afgewerkt werden. De twee slaapkamers rechts van de voordeur kregen in dezelfde periode een nieuw zachtboardplafond in een vereenvoudigd patroon. De gang achter de voordeur werd met een nieuwe binnenpui afgescheiden, mogelijk om als tweede keuken te gaan functioneren. Een eenvoudig keukenblok met bovenkastjes is afgewerkt met een (hergebruikt) blad dat waarschijnlijk  afkomstig is van een Bruynzeel keuken.
In de jaren’70 kregen de gang en de woonkeuken een lambrisering van schroten en in dezelfde periode werd op de zolder een klein vertrek ingetimmerd. De berging links in het bedrijfsgedeelte veranderde men later in een bijkeuken en een badkamer.

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

bedrijfsgedeelte
De steltenberg is in 1953 aan de achterzijde uitgebreid waarbij de linker zijgevel op dezelfde wijze als het voorste deel met mestdeuren en gietijzeren stalvensters uitgevoerd werd. Gelijktijdig of kort daarna vernieuwde men de achtergevel en kreeg deze een invulling met stalvensters van schokbeton en drie loopdeuren.

Ook het bedrijfsgedeelte van de boerderij veranderde in deze periode. De beide zijgevels werden voorzien van stalvensters van schokbeton en het onderste deel van het linker dakvlak werd gedekt met gesmoorde muldenpannen. De rechter staldeur in de achtergevel werd vernieuwd. 

lof
De grootste verandering vond waarschijnlijk omstreeks 1970 plaats in de rechter zijbeuk. Nadat eerder aan de voorzijde in de rechter zijgevel al een dubbele bedrijfstoegang gemaakt was, werd de zijbeuk over de gehele lengte afgescheiden van de deel. De ruimte werd uitgebroken en de ramen werden met een voorzetwand aan de binnenzijde geblindeerd. De balklaag van de hilde timmerde men af met plaatmateriaal. In deze langgerekte donkere ruimte werden links en rechts van een middenpad lage bakken gemetseld, waarvan in de huidige situatie alleen de achterzijden nog overeind staan. Langs de wanden zijn de beugels en de zadels nog te zien van een buizensysteem dat nu niet meer aanwezig is.

Een dergelijk ingedeelde donkere ruimte werd door de onderzoekers nog niet eerder in een driebeukig hallehuis aangetroffen. De agrarische context daarvan was niet direct duidelijk, maar aannemelijk was wel dat voor het proces dat zich hier afspeelde de (met grond gevulde) bakken, het ontbreken van daglicht en het buizensysteem belangrijke ingrediënten waren.

Zeer waarschijnlijk diende de ruimte voor de zogenaamde witloftrek die onder dekgrond in een bak plaatsvond. De grond kon via een buizensysteem verwarmd worden. Na de Tweede Wereldoorlog maakte de teelt van witlof een innovatieve ontwikkeling door die begon met de teelt in kassen en schuren.
Witlofplanten worden op een akker in de volle grond geteeld. Het ondergrondse deel in de vorm van dikke wortels, de zogenaamde pennen, wordt gerooid. In de tweede fase worden de pennen dicht bij elkaar ingekuild of ingetafeld en bedekt met grond. Uit de pennen groeit het eetbare blad, dat door gebrek aan daglicht wit blijft. Door de grond te verwarmen kan de oogst versneld worden.

De inrichting van deze ruimte voor de teelt van witlof werd mogelijk gestimuleerd door de lucratieve opbrengsten en de directe nabijheid van de grote groenteveiling van de Coop. Veiling Vereniging Deventer en Omstreken aan de Domineestraat in het dorp Twello.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst