Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Historisch stedenbouwkundige context

Het onderzochte pand Kerkstraat 24 bevond zich aanvankelijk buiten het gebied van de vijftiende-eeuwse Vryheit Zevenaar, maar lag omstreeks 1600 binnen de grachten van de stad. Het huis stond destijds aan de zuidgrens van de stad, vlak bij de zuidelijke stadsgracht en de (binnenste) Kerkpoort. (Lees verder...)

 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Zevenaar
De oudste vermelding van Zevenaar (Subenhara) dateert uit de elfde eeuw. De locatie van deze nederzetting moet ter plaatse van Oud-Zevenaar gezocht worden. De latere stad (Nieuw) Zevenaar ontstond nabij de inmiddels verdwenen burcht Sevenaer. De burcht werd in de dertiende- of begin veertiende eeuw op een doorwaadbare plaats van de Aa, ten noordwesten van Oud-Zevenaar gebouwd. De vestiging van de burcht had waarschijnlijk te maken met de strijd tussen het hertogdom Gelre en het graafschap Kleef om het gebied onder hun invloedssfeer te brengen.

De nederzetting (Nieuw) Zevenaar lag als zelfstandige eenheid in het ambt Liemers, dat uit de huidige gemeenten Zevenaar en Duiven bestond. Het Kleefse ambt Liemers omvatte de kerspelen Oud-Zevenaar, Groessen, Duiven en de buurtschappen Grieth, Babberich, Ooy, Hoenselarij, Loo, Nieuwgraaf en in latere tijd ook Leuffen. Het gebied was van oorsprong Gelders bezit maar werd uiteindelijk in 1406 verpand aan de graaf van Kleef (vanaf 1417 spreekt men van het hertogdom Kleef). Reeds voor de stadsstichting in de vijftiende eeuw was er sprake van de ‘Vrijheyt Sevenaer’.

In 1487 kreeg Zevenaar stadsrechten van hertog Jan II van Kleef en de daarbij horende privileges als het heffen van accijnzen, het houden van markten en het aanleggen van verdedigingswerken. De verlening van stadsrechten stimuleerde de ontwikkeling van Zevenaar tot het bestuurlijke en administratieve centrum van het ambt Liemers. Deze rol werd versterkt door de samenvoeging van het ambt Liemers met het ambt Emmerik. Desondanks was er geen sprake van een grote stedelijke ontwikkeling en behield Zevenaar en de nabije omgeving tot aan de negentiende eeuw een sterk agrarisch karakter.

Toen in 1609 de laatste hertog van Kleef kinderloos overleed, werden Zevenaar en het ambt Liemers tot 1666 gemeenschappelijk beheerd door de keurvorst van Brandenburg en de paltsgraaf van Palts-Neuburg. In 1666 vielen de gebieden door vererving definitief toe aan de keurvorst van Brandenburg, die zich vanaf 1701 koning van Pruisen noemde. Zevenaar en het ambt Liemers werden in 1808 bij het Koninkrijk Holland ingedeeld. In 1816 werden de voormalige Kleefse enclaves definitief bij het Koninkrijk der Nederlanden gevoegd. Het ambt Liemers werd hierbij opgedeeld in de gemeenten Zevenaar en Duiven. De stad Zevenaar verloor haar bestuurlijke centrumfunctie, maar bleef van regionaal belang vanwege haar marktplaats.[1]

Footnotes

  1. ^ Janssen,
Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

vryheid en stad
Gegevens over de stedenbouwkundige ontwikkeling van de Vryheit en latere stad Zevenaar zijn schaars. Er is geen bruikbaar historisch kaartmateriaal van voor het begin van de negentiende eeuw van Zevenaar voorhanden en het gemeentearchief bevat nauwelijks informatie van voor 1600. Hierdoor is het lastig om een beeld te vormen van de precieze omvang en inrichting van het stratenpatroon en de bebouwing van het middeleeuwse en laat-middeleeuwse Zevenaar.

De Vryheit Zevenaar was in de loop van de vijftiende eeuw omgeven door een gracht die tegelijkertijd de fysieke begrenzing van de nederzetting vormde. Het ging hierbij om het gebied rond de Markt en de kapel van St. Andreas, de huidige Andreaskerk. Aan de westzijde grensde de Vryheit aan het Slot Sevenaer. De oostgrens bevond zich nabij het ‘Smollinhshuse’, dat in de achttiende eeuw de naam ‘Huis Sevenaer’ kreeg. De gracht liep hier achter de bestaande panden aan de Markt en Wittenburgstraat. De zuidelijke begrenzing van de vijftiende-eeuwse Vryheit bestond uit een oost-west lopende gracht die de Kerkstraat kruiste ter hoogte van de Kostschoollaan. De Kerkstraat heette in de vijftiende eeuw nog Steenstraat en vormde de verbinding met Oud-Zevenaar, waar de bewoners oorspronkelijk ter kerke gingen. De noordelijke grens kan nog niet vastgesteld worden.[1]

Na de stadsrechtverlening van 1487 werd het gebied van de voormalige Vryheit uitgebreid en versterkt met grachten en poorten. Van hoge wallen of stenen stadsmuren is nooit sprake geweest. De stad was omgeven door een houten palissade, met mogelijk een lage omwalling. Uit geschreven bronnen is bekend dat de stad in de zeventiende eeuw over vier stadspoorten beschikte, die vermoedelijk een oudere oorsprong hadden. De bebouwing van de stad concentreerde zich rondom een marktbrink en breidde zich in de zestiende- en zeventiende eeuw, in de vorm van een smalle rechthoek, uit richting het noorden en het zuiden.

De zuidgrens aan de Kerkstraat moet in meerdere fasen opgeschoven zijn. Waarschijnlijk breidde men de stadsgrens al in de zestiende eeuw uit tot aan het huidige straatje Enghuizen, waarmee de havezaten Enghuizen en Swanepol binnen de stad kwamen te liggen. De zuidelijke entree tot de stad werd gevormd door de Kerkpoort.[2] In de eerste helft van de zeventiende eeuw trok men ook het aangrenzende gebied, dat de ‘voorstad’ heette, binnen de grachten van de stad. Dit gebied werd aan de zuidzijde afgesloten door de ‘buitenste Kerkpoort’, die geen eigendom van de stad was en door omwonenden onderhouden diende te worden. De voorstad viel juridisch namelijk buiten de stad, de bewoners hadden ook geen stadsrechten. De oude Kerkpoort werd waarschijnlijk omgevormd tot de ‘binnenste Kerkpoort’.[3]

De omvang van de zeventiende-eeuwse stad Zevenaar is nog waar te nemen op de kadastrale kaarten uit het begin van de negentiende eeuw. Vanaf de zestiende eeuw nam de militaire betekenis van Zevenaar sterk af en werden de poorten en de omwalling niet meer gemoderniseerd. In navolgende eeuwen werden ze gefaseerd ontmanteld. De stadspoorten werden in de negentiende eeuw gesloopt. In 1825 besloot de gemeenterad tot de afbraak van de Grietse-, Didamse- en de Kerkpoort.[4] De stadsgracht werd na 1850 in meerdere fasen gedempt, waardoor de overgang tussen stad en het omliggende buitengebied vervaagde. Aan de zuidzijde van de stad werd in 1856 de spoorlijn Arnhem-Emmerik aangelegd. Dit leidde tot de vestiging van enige industrie, waaronder en sigarettenfabriek (later de Turmac) aan de oostzijde van de Kerkstraat. Na de Tweede Wereldoorlog werd Zevenaar aanzienlijk uitgebreid en ontwikkelde de stad zich tot forensenplaats. Onder meer het gebied tussen de Kerkstraat, Molenstraat en de spoorlijn werd volgebouwd met woningen.

aan de zuidgrens
Het onderzochte pand Kerkstraat 24 bevond zich op basis van bovenstaande gegevens buiten het gebied van de vijftiende-eeuwse Vryheit, maar lag omstreeks 1600 binnen de grachten van de stad Zevenaar. Het huis stond destijds aan de zuidgrens van de stad, vlak bij de zuidelijke stadsgracht en de (binnenste) Kerkpoort. Achter de hoofdbebouwing aan de Kerkstraat strekten zich langgerekte, diepe percelen uit tot aan het westelijk deel van de stadsgracht. Aan de overzijde van de Kerkstraat lag de havezate Swanepol, die in 1941 werd gesloopt ten behoeve van de uitbreiding van de Turmac Tobacco.

Footnotes

  1. ^ Akkermans,
  2. ^ Mogelijk stond een eerste, oudere Kerkpoort een stukje terug aan de Kerkstraat. Het is niet bekend hoe de verschillende kerkpoorten er precies hebben uitgezien.
  3. ^ Akkermans,
  4. ^ Akkermans,
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouw van een stenen huis eind zestiende eeuw

Op de locatie van Kerkstraat 24 werd waarschijnlijk al in de tweede helft van de zestiende eeuw een stenen huis gebouwd. Hier is echter weinig van overgebleven door een zeer ingrijpende verbouwing in 1852. Aan de achterzijde bevindt zich nog een kelder met kruisgewelven van de vroegste bouwfase. In enkele kapconstructies zijn oude eiken daksporen hergebruikt. Ook is in ieder geval opgaand werk van de rechter zijgevel bewaard gebleven. (Lees verder...)

 

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

Over de vroegste ontstaansgeschiedenis van Kerkstraat 24 blijft vooralsnog veel onduidelijk. Dit komt niet alleen door de spaarzame geschreven bronnen en historische gegevens. Ook in materiële zin zijn in het huidige gebouw weinig elementen aanwezig die nog verwijzen naar oudere bouwfasen voor de ingrijpende vernieuwing van kort voor 1853. De oudere casco-onderdelen die bewaard zijn gebleven tonen aan dat deze locatie al in de tweede helft van de zestiende eeuw bebouwd zal zijn geweest. Dit sluit naadloos aan bij de historisch-stedenbouwkundige ontwikkeling van dit stadsdeel. Het gebied lag in de vijftiende eeuw nog buiten de Vryheit Zevenaar, maar werd waarschijnlijk al in de zestiende eeuw bij de stad getrokken. Een huis op deze plek was in 1616 bewoond door Mechtelken van Thij, weduwe van de her Stockelmans.[1]

een stenen achterhuis met een kelder
De belangrijkste overblijfselen van de laatmiddeleeuwse bebouwing bevinden zich aan de achterzijde van het complex. Het tweede achterhuis, bouwdeel C, is voorzien van een overwelfde kelder op een min of meer vierkante plattegrond. Het keldergewelf bestaat uit vier bakstenen ribloze kruisgewelven die in het midden van de ruimte rusten op een gemetselde kolom. De begrenzing van de kelder valt samen met het grote woonvertrek op de begane grond dat aan de tuin grenst. De huidige keldertoegang vanuit de bijkeuken lijkt later tot stand te zijn gekomen. Vermoedelijk lag de oorspronkelijke toegang iets verder naar achteren in de zuidelijke kelderwand. Hier bleef aan de buitenzijde in het muurwerk een bovendorpel van een eiken kozijn bewaard. Aan de binnenzijde tekent zich op deze plaats ook een oudere doorgang af. Een tweede voormalige doorgang bevond zich in de oostelijke kelderwand en vormde mogelijk een verbinding met het aangrenzende bouwdeel aan de voorzijde.

Footnotes

  1. ^ Akkermans, A.J.M., M.A.M. van den Heuvel en G.J.H. Krosenbrink, Zevenaar stad in de Liemers, Zutphen 1986, p. 138.
Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

Van het huis boven de kelder is ook opgaand muurwerk bewaard gebleven. De rechter zijgevel is,  in ieder geval op de begane grond, opgetrokken in handvorm baksteen van een vrij fors formaat: 10 lagen meten hier 68 cm. Aan de achterzijde zijn duidelijk de bouwsporen zichtbaar van een groot bakstenen kruisvenster dat later is dichtgezet. Getuige de aan weerszijden nog aanwezige duimen en zandstenen duimblokjes, konden de onderramen worden afgesloten met luiken. Mogelijk bevat ook de geheel gepleisterde achtergevel van bouwdeel C nog oorspronkelijk muurwerk. Het feit dat op de zuidelijke kelderwand een zware binnenmuur staat die (intern) tot op het huidige zolderniveau doorloopt, kan erop wijzen dat ook van de oorspronkelijke linker zijgevel nog substantiële restanten bewaard zijn gebleven.

De exacte hoogte van het oorspronkelijke huis aan de achterzijde is moeilijk vast te stellen. De kapconstructie is in de negentiende eeuw vernieuwd en de verdiepings- en zolderbalklaag zijn niet in het zicht. Wellicht stond hier een onderkelderd huis met een hoge begane grond en direct daarboven een zolder met een borstwering. Van de oorspronkelijke sporenkap zijn in de huidige kapconstructie diverse eiken daksporen hergebruikt. Op deze daksporen zijn gezaagde telmerken aangebracht.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

bebouwing aan de voorzijde
Ook aan de voorzijde heeft zeer waarschijnlijk in deze periode al stenen bebouwing gestaan. De rechter zijgevel knikt weliswaar op de grens van het achterhuis (B) en het tweede achterhuis (C), maar het metselwerk van handvorm baksteen lijkt op de begane grond van achter naar voren door te lopen. De 10-lagenmaat is over de gehele lengte ook gelijk (68 cm). Voor wat betreft de verdere verschijningsvorm en constructieve opbouw van de bebouwing aan de voorzijde tasten we in het duister. Behoudens de rechter zijgevel zijn er geen kaponderdelen, balklagen of muurdelen van voor de negentiende eeuw in het zicht of bewaard gebleven. Het is daardoor ook onduidelijk of er in de oorspronkelijke situatie al sprake was van een driedeling in de vorm van een voorhuis met daarachter twee achterhuizen. Het is goed mogelijk dat deze indeling door opeenvolgende verbouwingen in de loop der tijd is ontstaan. Van verbouwingen tussen grofweg 1550-1600 en 1850 is echter niets bekend. Op de kadastrale kaarten van 1818 en 1832 wordt een gebouw weergegeven met een langgerekte, rechthoekige contour. De toen reeds bestaande knik in de rechter zijgevel werd door het kadaster over het hoofd gezien. Op het achtererf stond een vrijstaand (bij)gebouw dat aan een tuin en een grote boomgaard grensde. Ten zuiden van het hoofdgebouw aan de Kerkstraat stond in het begin van de negentiende eeuw nog een dwarsgeplaatst, langgerekt pand, waarmee Kerkstraat 24 vanaf de eerste helft van de achttiende eeuw een gezamenlijk eigendom vormde.

familie Van Hecking
Vanaf het eind van de zeventiende eeuw komen we in het huis aan de Kerkstraat opeenvolgende leden van de patriciërsfamilie Van Hecking/Becker als eigenaren en bewoners tegen. Als eerste staat het echtpaar Clara Cathherina van Hecking en Mathias Becker vermeld. Zij trouwden in 1687. Clara was de dochter van Herman van Hecking, rentmeester van de keurvorst van Brandenburg en ook burgemeester van Zevenaar. Mathias was schepen en landschrijver van Zevenaar. In 1734 wordt Johan Peter Becker, stadhouder en burgemeester van Zevenaar, als bezitter van het huis genoemd. Wat verder in de achttiende eeuw komen we een andere telg uit het geslacht Van Hecking aan de Kerkstraat tegen. Johan Bernard Christiaan van Hecking (1712-1786) trouwde in 1742 met Madelene van Berck. Johan was richter van Zevenaar, Huissen en de Liemers. Hun dochter Louisa Hermanna (1748-1786) was getrouwd met de predikant Derk Colenbrander. Hun zoon Johan Hendrik van Hecking Colenbrander staat als eigenaar van het onderzochte huis in de kadastrale administratie vermeld. Johan bekleedde ook het ambt van richter in Zevenaar. 

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Sloop en nieuwbouw in 1852

De huidige verschijningsvorm, constructieve opzet en indeling van Kerkstraat 24 is grotendeels ontstaan bij een grootschalige transformatie van het huis in 1852 door notaris Pliester. Aan de voorzijde kwam een geheel nieuw voorhuis tot stand. Daarachter werden twee bestaande achterhuizen ingrijpend verbouwd en visueel samengevoegd tot één architectonische eenheid. (lees verder...) 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

notaris Pliester
In 1852 verkocht de weduwe van Johan Hendrik Colenbrander van Hecking haar beide huizen aan de Kerkstraat met de achterliggende boomgaard aan de Zevenaarse notaris Gesinus Pliester. De familie Pliester was oorspronkelijk afkomstig uit Hamminkeln en vestigde zich later in Etten. Gesinus begon als notaris in Herwen en Aerdt en vestigde zich in 1832 in Zevenaar. Hij trouwde op 8 februari 1843 met Anna Maria Deurvorst. 
Als notaris behoorde Pliester tot een opkomende middenklasse, die steeds meer financiële middelen ter beschikking kreeg. De negentiende-eeuwse samenleving was niet ingedeeld met abstracte klassen of standen maar draaide vooral om kringen en familieclans. Huwelijkspartners, vrienden en baantjes zocht men overwegend in eigen kring. Het karakter van deze haute bougeoisie, waarvan het bestaan nauw verbonden was met de expansie van het negentiende-eeuwse handels- en bankwezen, laat zich beter als notabel dan als burgerlijk omschrijven. Een notaris maakte geen onderdeel uit van de allerhoogste klasse, maar genoot wel aanzien en status in de samenleving. Een groot voornaam huis aan de Kerkstraat in Zevenaar paste goed bij Pliesters sociale status.

Direct na de aankoop van de beide huizen aan de Kerkstraat besloot Pliester tot een ingrijpende verbouwing waarbij het onderzochte huis Kerkstraat 24 haar huidige omvang en verschijningsvorm kreeg. In het kadaster werd deze verbouwing op 31 mei 1853 vastgelegd op een hulpkaart. Ook op zijn kadastrale legger werden de veranderingen vermeld.[1] Van het huis aan de zuidzijde werd een gedeelte afgebroken. De zo ontstane tussenruimte werd bij Kerkstraat 24 gevoegd en benut voor de bouw van een vrijstaand washuis. Het terrein van het vernieuwde complex was ongetwijfeld oorspronkelijk al afgescheiden van de straat door een hek met daarin een brede poort. Het huidige hek dateert uit het eerste kwart van de twintigste eeuw. 

de verbouwing van het hoofdhuis
Het hoofdhuis onderging een grote transformatie. Tot aan de verbouwing van 1852 werd dit huis op kadastrale kaarten met een langgerekte, rechthoekige plattegrond weergegeven. Pliester verving het voorhuis aan de straat (A) door nieuwbouw met een aanmerkelijk bredere plattegrond. Alleen het muurwerk van de bestaande rechter zijgevel bleef bewaard. Het achterste deel van het huis werd niet gesloopt, maar wel zeer ingrijpend verbouwd. De twee achterhuizen (B en C) kregen een volwaardige verdieping en werden voorzien van nieuwe kapconstructies, met hergebruik van oude eiken daksporen.
Door het pleisteren van de volledige linker zijgevel en achtergevel, de realisatie van een omlopend schilddak met gesmoorde oud-Hollandse pannen en het plaatsen van nieuwe empire schuifvensters, vormden de vernieuwde achterhuizen vanaf de tuin en entree voortaan een architectonische eenheid. Bij deze ingrijpende verbouwing handhaafde men achter het voorhuis de bestaande verschillen in vloerniveaus. Dat leidde tot een aantal niet alledaagse, constructieve oplossingen. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste bouwkundige veranderingen. De vernieuwing van de indeling en interieurafwerking wordt in een apart tijdvenster behandeld. 

Footnotes

  1. ^ In de literatuur wordt de ingrijpende vernieuwing, op basis van de verschijningsvorm en detaillering van het exterieur, ten onrechte in het begin van de negentiende eeuw gedateerd. Op het kadastrale minuutplan van 1832 en op een latere (ongedateerde) hulpkaart is de nieuwbouw aan de voorzijde namelijk nog niet weergegeven.
Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

nieuwbouw van het voorhuis in empirestijl (A)
Het voorhuis werd in 1852 gebouwd op een brede rechthoekige plattegrond, met één bouwlaag en een zolder onder een schilddak. Het dak werd gedekt met gesmoorde, oud-Holandse dakpannen. Op de nok kwamen op beide hoeken gemetselde schoorstenen te staan. Het exterieur werd vormgegeven in de stijl van het empire. Deze stijl werd in het midden van de negentiende eeuw niet zo vaak meer toegepast. Het empire was namelijk vooral in de periode 1800-1820 in Nederland populair en ging daarna geleidelijk over in het neoclassicisme.

gevels in schoon metselwerk
De nieuwe voorgevel en linker zijgevel werden symmetrisch en zeer verzorgd uitgevoerd in schoon metselwerk in kruisverband met langs de kozijnen een hoekoplossing met koppen en drieklezoren in de strekkenlagen.[1] In de gevels werden zesruits (empire) schuifvensters onder strekken geplaatst met een brede middenstijl, gedecoreerd met een kraal. De voorgevel werd aan de bovenzijde afgesloten met een houten gekorniste kroonlijst. Mogelijk was de linker zijgevel en het stukje gevel aan de achterzijde oorspronkelijk voorzien van een eenvoudiger goot. Het is namelijk opvallend dat de goot van dit deel opgebouwd is uit gietijzeren gootelementen. Centraal in het voorste dakvlak werd een dakkapel met schuifraam en een attiek geplaatst. De vormgeving hiervan, met pilasters, een halfrond bovenraam met gevorkte roeden en waaiervormige decoraties in de zwikken, vertoont duidelijk invloeden uit het empire. De linker zijgevel werd blind uitgevoerd. Dit had direct te maken met de forse schouwpartij die aan de binnenzijde tegen deze muur geplaatsts is, maar waarschijnlijk speelde de privacy van de bewoners ook een rol. Deze gevel lag namelijk tegenover het washuis.

dak, zolder(balklaag) en kapconstructie
Het voorhuis kreeg bij de bouw een asymmetrische kap. Dit heeft alles te maken met de verhoging van het achtergelegen achterhuis (B) en de wens beide bouwdelen met elkaar te verbinden. De vloerniveaus kwamen namelijk niet overeen. Bij een symmetrisch dak van het voorhuis zou de zolder niet goed toegankelijk zijn geweest vanaf de (lager gelegen) verdieping van het achterhuis. Het achterste dakschild van het voorhuis kreeg daarom een veel flauwere dakhelling en sloot aan op de dakvoet van het achterhuis. Door tegelijk de zakgoot niet boven de scheidingsmuur te leggen, maar ongeveer een meter meer naar binnen te plaatsen, kon de zolder van het voorhuis betrokken worden bij de plattegrond van de verdieping. Hierdoor ontstond tevens meer ruimte voor de trap naar de zolder van bouwdeel B en kon op de zolder een reeks inbouwkasten op de overgang tussen beide bouwdelen geplaatst worden. Het zuidelijke deel van het voorhuis kreeg wel een symmetrische kap, zodat de dakvoet visueel vanaf de voorgevel om kon lopen. Aan de andere zijde werd de rechter zijgevel wat hoger opgetrokken met daarboven een wolfeind, om plaats te bieden aan een venster voor een (nu verdwenen) zolderkamer. 

Bouwkundig gezien is het vrij ongebruikelijk om de dakvoet ten opzichte van het dragende opgaande muurwerk naar binnen te laten verspringen. Naast een asymmetrische kapvorm levert dat ook constructieve problemen op, met name wat betreft de ondersteuning van de kapconstructie. In het geval van Kerkstraat 24 werd dit in 1852 opgelost door het voorhuis te voorzien van asymmetrische kapgebinten, met aan de straatzijde de gebruikelijke (schuin staande) gebintstijlen, afgeschoord met korbelen en aan de achterzijde tegen de scheidingsmuur verticale muurstijlen met korbelen. Aan de achterzijde legde men op enige afstand van de muur een zware muurplaat over de dekbalken. Hierop rusten de daksporen van de aangrenzende dakschilden. De kapgebinten werden uitgevoerd in naaldhout en genummerd met gehakte telmerken (maantjes en streepjes). De gebinten ondersteunen gezaagde, naaldhouten daksporen die ook ter plaatse van het zuidelijke (symmetrische) deel van de kap doorlopen. De zolderbalklaag van het voorhuis is nergens in het zicht. 

Footnotes

  1. ^ De koppen zijn zelfs (om de vier lagen) consequent doorgezet in het metselwerk boven de vensters en in de borstwering.
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

verbouwing van de twee achterhuizen (B en C)
Achter de nieuwbouw van het voorhuis werden in 1852 twee bestaande bouwvolumes (B en C) ingrijpend verbouwd. Daarbij werd in ieder geval het eerste achterhuis (B) verhoogd. Dit is nog goed te zien aan de rechter zijgevel. Er is duidelijk verschil te zien tussen het oudere zeventiende-eeuwse metselwerk van de begane grond en de verhoging daarvan met een verdieping.[1] Tegelijkertijd werd het tweede achterhuis (C) aan de zuidzijde een klein stukje verbreed met een uitbouw onder een plat dak.[2] Dit bood niet alleen ruimte om hier op de verdieping twee (gekoppelde) slaapvertrekken te realiseren. Op deze manier kon de linker zijgevel over de gehele lengte op dezelfde hoogte doorgetrokken worden. De zijgevel en de aansluitende achtergevel werden voorzien van een pleisterlaag en ingedeeld met (empire) schuifvensters die op de verdieping en aan de achterzijde voorzien werden van persiennes. De nieuwe hoofdentree werd ondergebracht in de linker zijgevel. Het geheel kon vervolgens afgesloten worden met een omlopend dakschild dat gedekt werd met gesmoorde oud-Hollandse pannen. De overige dakschilden die niet in het zicht kwamen kregen rode oud-Hollandse dakpannen. Ondanks de verspringende gevels vormden de bouwvolumes B en C op deze wijze voortaan een architectonische eenheid en kreeg het nieuw ontstane achterhuis met name aan de zijde van de hoofdentree een representatieve uitstraling. 

De achtergevel en rechter zijgevel waren iets hoger opgetrokken dan de linker zijgevel en werden afgesloten met een eenvoudige goot op klossen. Opvallend is dat kozijnen in de achtergevel afwijken van de kozijnen in de andere gevels en rijker uitgevoerd werden. De stijlen en de bovendorpels zijn voorzien van een kwartrond profilering en rondom afgezet met geprofileerde stuclijsten. De roedeverdeling lijkt hier ook niet goed te passen, de stijlen vielen daardoor te breed uit. Het is verleidelijk om hierin een faseverschil te zien, maar verdere bewijzen ontbreken hiervoor. Door de uitbouw kreeg de gevel een asymmetrische indeling met aan de zuidzijde op zolderniveau en ter plaatse van twee sanitaire ruimten een drietal kleine utilitaire vensters. Tevens ontbreekt er een zolderborstwering. In architectonisch opzicht maakt de achtergevel hierdoor een nogal onevenwichtige en gedrongen indruk. Kennelijk was de uitstraling van de achterzijde minder belangrijk. 

Footnotes

  1. ^ Dat betekent nog niet automatisch dat deze verhoging in 1852 plaatsgevonden moet hebben, maar dit ligt wel voor de hand. De keuze voor de afwijkende kapconstructie van het voorhuis is namelijk alleen denkbaar in combinatie met een daarop afgestemde kapvorm van het aangrenzende achterhuis (deel B). Indien dit bouwdeel al eerder verhoogd werd dan behoorde daarbij een andere kapvorm. Van een dergelijke voorganger bleven in de huidige situatie geen sporen bewaard.
  2. ^ Volgens het kadaster waren voor verbouwing de delen B en C even breed. Wanneer we uitgaan van de breedte van gewelfkelder en het aansluitende opgaande muurwerk, dan zou het achterste deel in hoofdopzet juist een stuk smaller dan de rest van het huis geweest moeten zijn. Waarschijnlijk was dit deel eerder dus al voorzien van een uitbouw of aankapping, maar daarvan bleven geen gegevens of bouwsporen bewaard. Ook is onbekend hoe hoog het achterste deel van het gebouw voor 1852 was, al dan niet met een verdieping. Daarvoor was bij het onderzoek te weinig van het muurwerk en de balklagen in het zicht.
Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

kapconstructies en balklagen
De twee achterhuizen werden weliswaar visueel samengevoegd tot één architectonische eenheid, maar in het interieur bleven de scheidingsmuren en wisselende vloerniveaus van de beide bouwvolumes intact. Om aan de buitenzijde een representatief beeld te creëren, moesten noodgedwongen meerdere kapconstructies gemaakt worden. 

Het omlopende schilddak boven bouwdeel B kreeg een L-vormige kap met hergebruikte eiken daksporen die ondersteund werden door gordingen. De gordingen steunen op hun beurt op drie eenvoudige naaldhouten driehoeksspanten die gemerkt zijn met gehakte telmerken. Het spant linksachter (in het omlopende deel) is aan de achterzijde opgelegd in de scheidingsmuur met bouwdeel C. De zolder- en verdiepingsbalklaag zijn enkelvoudig uitgevoerd, waarschijnlijk in naaldhout. 

Bij het achterste bouwdeel C ligt de verdiepingsvloer vanwege de verhoogd aangelegde kelder zo’n 90 cm hoger dan in bouwdeel B en de zoldervloer zelfs 1.20 m hoger. Dat leidde tot een beperkte vrije hoogte voor een nieuwe kapconstructie. De nok daarvan mocht niet boven het omlopende dakschild uitsteken. De oplossing werd gevonden door het achterste deel van het huis aan de rechterzijde te voorzien van een dubbele kap, eveneens opgebouwd uit secundair toegepaste eiken daksporen. Het omlopende dakschild aan de linker zijde kreeg rondhouten daksporen. 
De wens om de goot van de linker zijgevel van de delen B en C op dezelfde hoogte te brengen betekende dat de vloerniveaus van de genoemde uitbouw aan zouden moeten sluiten op die van deel B. De slaapvertrekken op de verdieping aan deze zijde zijn om die reden toegankelijk vanaf de overloop op de verdieping van deel B. Constructief betekende dit dat de zoldervloer van de uitbouw ook lager kon komen te liggen. Dat dit leidde tot een vrij beperkt toegankelijke zolderruimte met een fors niveauverschil nam men kennelijk op de koop toe. 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouw van een washuis in 1852

Tegelijk met de ingrijpende vernieuwing van het hoofdhuis van Kerkstraat 24, verrees in 1852 aan de zuidzijde een nieuw vrijstaand washuis. Om hiervoor ruimte te creëren was een deel van het oude buurpand op deze plek afgebroken. In het washuis kon het huishoudelijk personeel 'buiten beeld' kleding en textiel wassen. (Lees verder...)

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

nieuwbouw van een washuis
In 1852 verrees op de plaats van het gesloopte deel van het zuidellijke buurpand een vrijstaand washuis. Dit washuis werd gebouwd op een rechthoekige plattegrond en het achterste deel werd onderkelderd met een kelder met een gedrukt tongewelf. De rechter zijgevel werd opgetrokken in schoon metselwerk in kruisverband, de overige gevels werden gemetseld met sloopstenen en kregen een stuclaag. De rechter zijgevel kreeg een symmetrische indeling met centraal de voordeur uitgevoerd als opgeklampte strokendeur, geflankeerd door empire-vensters met in de halfronde bovenlichten een gevorkte roedenverdeling. De dakvoet is afgezet met een boeiboord, gedecoreerd met figuratief zaagwerk.

De voorgevel heeft in de top een halfrond venster met een gevorkte roedenverdeling. De gevel wordt afgesloten met een windveer met waterborden. Deze gevel was oorspronkelijk verder blind, later werden dubbele deuren aangebracht.
De achtergevel heeft een asymmetrische indeling met aan de rechter zijde een empire-venster met in het halfronde bovenlicht een gevorkte roedenverdeling. Daar onder is een kelderlicht aangebracht. De gevel heeft in de top een eenvoudig rechthoekig venster.

De zolderbalklaag van het washuis is enkelvoudig uitgevoerd en de balken zijn gedecoreerd met duivejagers.  De kapconstructie is opgebouwd uit secundair gebruikte eiken daksporen met gezaagde telmerken, zeer waarschijnlijk afkomstig van de sloop van de bestaande bebouwing.

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

kleding wassen
Aanvankelijk werd kleding en andere textiel niet zo vaak gereinigd. Maar geleidelijk aan begon men vaker te wassen. Vanaf ca. 1850 nam de aandacht voor een betere hygiëne en de verspreiding van besmettelijke ziektes toe. Naast maatregelen voor beter drinkwater, het afvoeren van afval en faecalien en het beperken van stank begon zeker bij de beter gesitueerden het belang van schone kleding door te dringen.

Van oudsher was het wassen van kleding een zwaar en tijdrovend karwei. Niet alleen het wassen zelf, maar ook sorteren, water halen, wasgoed weken, koken, inzepen, uitspoelen, mangelen en drogen vergden een behoorlijke inspanning en namen nogal wat tijd. Daarna moest de was nog gesteven, gestreken, eventueel versteld, opgevouwen en in de kast gelegd worden. De was doen was een vrouwentaak, hout of een andere brandstof aanvoeren voor het vuur was daarentegen wel mannenwerk.

Bij welgestelde huishoudens was het wassen een taak voor het huispersoneel. Bij veel patriciershuizen, kastelen of buitenplaatsen zijn voor het wassen zelf en de nabewerking aparte ruimten ingericht zodat dit ‘buiten beeld’ van het representatieve woongedeelte kon plaatsvinden. Het natte deel van het proces gebeurde vaak in de kelder, de was kon op zolder te drogen gehangen worden en daarna in een aparte kamer gestreken worden.

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

indeling
Het voorste deel van het gebouw was ingericht als washuis met tegen de linker zijgevel een zeer forse schouw met daarin de opstelling van een oven met daar boven de opstelplaats van een grote ketel. Bovendaks en op zolder is de schoorsteen niet meer aanwezig. Oorspronkelijk grensde aan de schouw een gemetselde scheidingsmuur die later verwijderd werd. De aftekening van deze muur is tegen de onderzijde van de zoldervloer nog goed te zien.
Het achterste deel van het gebouw had oorspronkelijk waarschijnlijk een woonfunctie voor een inwonend personeelslid. Deze ruimte is ingedeeld met een portaal achter de voordeur en een smalle gang aan de rechter zijgevel. Het eind van de gang werd waarschijnlijk ingenomen door een privaat. De begrenzing daarvan tekent zich rondom nog duidelijk af. Boven de kelder is een opkamer gesitueerd, toegankelijk via een houten trapje in de gang. Daar achter is de toegang tot de kelder via een gemetselde trap.

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Indeling en routing in 1852

De indeling van het huis ontstond grotendeels in 1852. De hoofdstructuur werd gevormd door een L-vormige gang met trappenhuis achter het voorhuis. De woon- en dienstvertrekken werden van elkaar gescheiden. Er was een aparte routing voor bewoners, gasten en huishoudelijk personeel. Van het interieur uit 1852 bleven vermoedelijk alleen de trap, de marmeren gangvloer, een tweetal kachelnissen, een pomp, provisiekelder en enkele paneeldeuren en kasten bewaard. (Lees verder...)

Slideshow
9 afbeeldingen.
Tekst

indeling van het huis in 1852
Over de ontstaansgeschiedenis van de indeling en het interieur van het onderzochte huis blijft vooralsnog veel onduidelijk. De hoofdstructuur die waarschijnlijk ontstond na de verbouwing van 1852, bestond uit een centrale dwarsgang in het achterhuis (B), die vanaf de voordeur in de linker zijgevel tot aan de rechter zijgevel doorliep en drie vertrekken in het verbrede voorhuis (A) ontsloot. De smalle kamer geheel rechts was mogelijk een studeerkamer of een bibliotheek. In deze kamer bevindt zich een kachelnis die vermoedelijk nog uit 1852 dateert. In deze nis zal oorspronkelijk een ijzeren kolomkachel gestaan hebben. Dergelijke kachels waren vooral in de eerste helft van de negentiende eeuw veel in gebruik. Links van de studeerkamer kwamen twee grotere, representatieve vertrekken die middels suite-deuren met elkaar verbonden werden. Waarschijnlijk waren hier een salon en eetkamer ingericht. 

De gang ontsloot ook de keuken in het achterhuis. Via een aftakking van de gang, achter de keuken, was de grote tuinkamer aan de achterzijde (C) toegankelijk. Op een bouwtekening uit 1997 staat de tuinkamer weergegeven als opgesplitst in twee afzonderlijke ruimtes, waarvan er één toegankelijk was vanuit de hal. Mogelijkerwijs was deze ruimte bestemd voor inwonend personeel.[1] De keuken werd aan de achterzijde verbonden met een bijkeuken, met daarin de toegang naar de kelder. Achter de bijkeuken lag een smalle hal met een deur in de linker zijgevel. Tegen de achtergevel bevond zich een privaat en een kleine ruimte met een onbekende functie, mogelijk een bergruimte. 

Footnotes

  1. ^ De gegoede burgerij had in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw meestal huispersoneel in dienst waarvan enkelen intern woonden. Te denken valt aan een dienstbode, kokin, tuinman, wasvrouw, gouvernante en een kindermeisje.
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

aanpassing van een bestaande gang
De centrale dwarsgang was mogelijk voor de verbouwing van 1852 al aanwezig. De vloer van de gang is geheel afgewerkt met vierkante marmeren tegels, maar voor en achter werden tegels met verschillende afmetingen toegepast. Een deel lijkt later toegevoegd te zijn, mogelijk bij het realiseren van de trap in 1852. De deurkozijnen aan weerszijden van de gang zijn (aan de gangzijde) afgewerkt met zwaar geprofileerde platstukken. Dergelijke diepe profielen met ronde vormen waren vooral in achttiende eeuw in de mode. Waarschijnlijk bestond de gangstructuur dus al voor de verbouwing van 1852 en werd de nieuwe indeling aan de voorzijde hier op aangepast.

trap
Aan het eind van de gang plaatste men een nieuwe wenteltrap naar de verdiepingen. Deze trap kreeg geen open trapgat, maar werd voor het grootste deel dichtgezet. Om de vrije doorloophoogte te waarborgen, moest de verdiepingsvloer boven van het trapgat 19 cm hoger aangelegd worden. De bovengelegen berging op de verdieping werd via een brede opening in de scheidingsmuur verbonden met een afgeschoten ruimte op de zolder van het voorhuis (A) die aansloot bij een (nu verdwenen) zolderkamer. 
 

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

indeling verdieping
De huidige indeling op de verdieping zal grotendeels bij de verhoging van het achterhuis met een verdieping in 1852 en het plaatsen van de nieuwe trap tot stand gekomen zijn. De zolder van het voorhuis (A) bleef vrijwel ongedeeld. Aan de rechterzijde werd boven de bibliotheek/studeerkamer één dienstvertrek afgetimmerd. Deze kamer is na 1997 verwijderd. 
Bouwdeel B werd op de verdieping ingedeeld met een L-vormige overloop, die vanaf de zolder van het voorhuis, voorbij de verdiepingstrap, naar de linker zijgevel voerde en de verschillende slaapkamers ontsloot. Aan de linkerzijde werd één grote slaapkamer gerealiseerd. In de hoek bleef een halfronde kachelnis uit 1852 bewaard, waar net als in de studeerkamer een kolomkachel de ruimte verwarmde.[1] Verder dateren ook de inbouwkasten in de slaapkamer nog uit deze periode. Tegen de rechter zijgevel bevonden zich aan weerszijden van de trap twee kleinere kamers. 
In het iets hoger gelegen bouwdeel C werd in het verlengde van de grote overloop een kleine doorloop gerealiseerd die toegang gaf tot twee slaapkamers en de zoldertrap. Gedurende het veldwerk kon waargenomen worden dat de wand tussen de doorloop en de cv-ruimte werd uitgevoerd met houten stijl- en regelwerk en daartussen een vulling van baksteen. Waarschijnlijk zijn ook nog andere binnenwanden op deze wijze geconstrueerd. De zolder van bouwdeel C werd niet ingedeeld. 

Footnotes

  1. ^ De warmteafgifte was in sterke mate afhankelijk van de hoeveelheid brandstof. In korte tijd kon de ruimte verwarmd worden, maar na het doven van het vuur koelde het in het vertrek ook weer snel af.
Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

representatief wonen met personeel in de negentiende eeuw
Geheel volgens Engelse traditie werden aan de hand van de routing en de indeling de woon- en dienstvertrekken gescheiden. Via een aparte ingang en afgescheiden vertrekken werd de beslotenheid van het gezinsleven gewaarborgd en werden de werkzaamheden en interne logistiek van het huishouden zo veel mogelijk uit het zicht gehouden.[1] 
De huidige achterdeur in de linker zijgevel van bouwdeel C was ongetwijfeld de oorspronkelijke toegang voor personeel en leveranciers. Via de kleine hal kon het personeel in de bijkeuken, kelder en keuken komen, zonder de eigenaren tegen te komen en te storen. In de bestaande kelder werd een ruimte afgescheiden als provisiekelder. In de huidige bijkeuken bevindt zich nog een historische pomp met houten omkisting en hardstenen gootsteen en spatrand. 

Gasten voor de bewoners zullen via de hoofdentree binnengelaten zijn. Bij een formele ontvangst zullen de bezoekers door één van de personeelsleden naar de salon geleid zijn. De ruimte onder de trap diende waarschijnlijk als garderobe. De salon en de eetkamer waren met suitedeuren gescheiden en konden bij een grote ontvangst met elkaar verbonden worden. Een zeker onderscheid tussen het decoratieschema van de salon, de ruimte waar de vrouw des huizes haar representatieve functie bekleedde, en de eetkamer was niet ongebruikelijk. Het representatieve karakter van deze vertrekken was voor de eigenaren van groot belang. In het koninkrijk van Willem I werd het actieve burgerschap namelijk beperkt tot hen die voldoende belasting betaalden. Het kiesrecht was voorbehouden aan de hoogste belastingbetalers. Bestuurlijke macht was tot het einde van de negentiende eeuw het bezit van de rijken. Rijkdom werd gemeten aan bezit en inkomen, maar maatschappelijk gezien was ‘uiterlijke staat’ niet onbelangrijk. De balans tussen vertoon en zuinigheid diende daarbij in balans te zijn; een te rijke levensstijl kon het verwijt van spilzucht oproepen, maar ook aan soberheid waren risico’s verbonden. Wie zich armer voordeed dan hij was, verloor aanzien en onthield zijn kinderen kansen op de huwelijksmarkt.[2] 

Footnotes

  1. ^ De Haan, Villa Koningshof door Abraham Salm, Downton Abbey in Overveen: Wonen met personeel, https://www.historischeinterieursamsterdam.nl/huizenportret/villa-koningshof-door-abraham-salm/
  2. ^ R. van der Laarse, 'De hang naar buiten; de notable levensvormen van het Amsterdamse handelskapitaal', in: R. van der Laarse en Y.B. Kuiper, Beelden van de buitenplaats. Elitevorming en notabelencultuur in Nederland in de negentiende eeuw, Hilversum 2014, p. 25-48. 
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Adelijk wonen in de burgemeesterswoning na 1872

Van 1872 tot ver in de twintigste eeuw was Kerkstraat 24 eigendom van de adelijke familie Van Voorst tot Voorst. Het huis ontwikkelde zich tot een 'buitenplaats in de stad'. Vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw hebben meerdere verbouwingen plaatsgevonden die niet allemaal goed afleesbaar zijn. Een belangrijk deel van de interieurafwerking is zeer waarschijnlijk in het begin van de twintigste eeuw tot stand gekomen. (lees verder...)

 

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

familie Van Voorst tot Voorst
Na het overlijden van Gesinus Pliester verkocht zijn weduwe het huis in 1872 aan Frederik Joseph Henri baron van Voorst tot Voorst. Baron van Voorst tot voorst (1837-1906) was kortstondig burgemeester van Pannerden voor hij op 1 januari 1871 aangesteld werd als burgemeester van Zevenaar. Gedurende zijn eerste aanstelling trouwde hij in 1869 met Maria Cornelia barones van Dorth tot Medler (x-1878).[1] Hun eerste kind Louis (1870) werd geboren in Maria Cornelia’s ouderlijk huis, huize Aerdt.[2]

Kort na zijn aanstelling in Zevenaar haalden zijn handelingen al de krant. Hij had vier pokkenlijders in een open kar richting het stadhuis van Nijmegen gestuurd. De burgemeester van Nijmegen was dusdanig verontwaardigd door de onaangekondigde komst van de zieken dat hij zich met een formele klacht wendde tot de commissaris van de koning.[3] Gedurende Frederiks carrière als burgemeester hield hij een slechte naam en werd hij omschreven als despoot en bullebak.[4]  


In 1872 kocht hij het pand aan de Kerkstraat en een jaar later beviel barones van Dorth tot Medler van twee dochters, waarvan er één kort daarna stierf. In 1878 kwam de barones waarschijnlijk als gevolg van complicaties een paar dagen na de bevalling van een dochter te overlijden. Frederik hertrouwde twee jaar later met Claire Caroline Arnoldine Marie Antoinette barones van Lamsweerde (1845-1936). Zij kregen drie jaar later hun enige dochter Maria. Vanaf de jaren ’80 van de negentiende eeuw was het huis waarschijnlijk bewoond door het gezin van zes. Frederiks carrière en leven eindigden in zijn burgemeesterskamer in 1906 waar hij, volgens krantenberichten stierf aan een hersenbloeding.

familie Van Voorst tot Voorst - Hugenpodt tot Aerdt
Toen burgemeester Frederik Joseph Henri baron van Voorst tot Voorst in 1906 plotseling kwam te overlijden nam zijn schoonzoon Adolphus Ludovicus Wilhelmus baron van Hugenpodt tot Aerdt (1863-1913) het ambt van burgemeester van Zevenaar van hem over. Van Hugenpodt tot Aerdt was in 1901 getrouwd met Anna Josephine Frederica Gijsberta Maria van Voorst tot Voorst (1878-1938). Het is aannemelijk dat zij in het onderzochte huis gingen wonen dat op naam van Anna werd overgeschreven. Van Hugenpodt was tot 1906 burgemeester van Boxtel en bekleedde deze functie in Zevenaar tot 1908. Het gezin woonde tot aan de dood van Adolph op 9 november 1913 in het huis aan de Kerkstraat. Het echtpaar Van Voorst tot Voorst - Hugenpodt kreeg drie kinderen, een zoon (Walraed 1904-1990) en twee dochters (Anna 1905-1917 en Maria 1902-1966).  

Van de familie Hugenpodt bleef in het Gelders Archief een album bewaard met familiefoto’s.[5] Aan de hand van de geschatte leeftijd van de drie kinderen van de familie zal dit album omstreeks 1910 samengesteld zijn. Het interieur van het huis aan de Kerkstraat is op twee foto’s herkenbaar afgebeeld, het echtpaar Hugenpodt-Van Voorst tot Voorst poseerde op deze foto’s waarschijnlijk voor de schouw van de salon of de eetkamer aan de straatzijde. Het huis aan de Kerkstraat ging in 1913 in eigendom over naar Maria Mathilda Alexandra Clara van Voorst tot Voorst (1883-1959). Zij was de jongste dochter uit het tweede huwelijk van Frederik Joseph Henri baron van Voorst tot Voorst. Maria woonde in Nijmegen en bleef ongehuwd.

Footnotes

  1. ^ Geslacht van Voorst tot Voorst. ‘18-2. F.J.H. baron van Voorst tot Voorst’. Geraadpleegd 13 mei 2024. https://www.vanvoorsttotvoorst.nl/18_02_fjh_b_vvtv.htm.
  2. ^ Geslacht van Voorst tot Voorst. ‘19-1. L.J.F.M. baron van Voorst tot Voorst’. Geraadpleegd 14 mei 2024. https://www.vanvoorsttotvoorst.nl/19_01_lfjm_b_vvtv.htm.
  3. ^ Provinciale Drentsche en Asser Courant, 27-04-1871.
  4. ^ Geslacht van Voorst tot Voorst. ‘18-2. F.J.H. baron van Voorst tot Voorst’. Geraadpleegd 13 mei 2024. https://www.vanvoorsttotvoorst.nl/18_02_fjh_b_vvtv.htm.
  5. ^ Gelders Archief, inventaris 0466 nr 283
Slideshow
Tekst

Verbouwing(en) van het huis na 1872
Nadat Kerkstraat 24 in 1872 overging in adellijke handen zal het huis nog meerdere malen zijn verbouwd, gebruikmakend van de in 1852 ontstane hoofdstructuur. Een eerste aanwijzing hiervoor vormt het jaartal 1878, dat door C.A. Ontijd in het voetlood van het dak is gekrast. Het ontbreken van archiefbronnen uit deze periode en enkele tegenstrijdigheden in de vormgeving van het interieur, maken het echter lastig om concrete veranderingen te duiden en te dateren.[1]

‘modernisering’ van het interieur
Op het eerste oog lijkt de interieurafwerking van de representatieve ruimtes aan de voorzijde te passen bij de nieuwbouw van het voorhuis in 1852. Net als in het exterieur zijn in de vormgeving van de schouwen en in de lambrisering en paneeldeuren van de eetkamer duidelijk stijlelementen uit het empire toegepast. Zo werd de schouwboezem in de eetkamer voorzien van pilasters die een hoofdgestel met eierlijst dragen en zijn op de lambriseringen tandlijsten, een astragaal en rozetten aangebracht. Bij nadere beschouwing doet het decoratieschema enigszins eenvoudig aan en blijkt dat het hier gaat om catalogusdecoraties die pas aan het eind van de negentiende eeuw op de markt kwamen. Door industriële prefabricage konden onder andere stucwerkfabrikanten grote oplages van ornamenten verkopen die in catalogi werden gepresenteerd. Hierdoor kwam er minder maatwerk aan te pas en bleven de kosten laag. De pilasters boven de schouw zijn bijvoorbeeld aan de onderzijde vreemd afgesneden en het festoen bevat naden rondom het ornament. Dit duidt op prefab stucornamentiek die ‘opgeplakt’ werd. Verder valt ook op dat de paneelverdeling van de vouwblinden niet aansluit bij de roedeverdeling van de vensters. 

Ook het feit dat in het gehele huis alle stucplafonds zijn uitgevoerd zonder decoratief lijstwerk of midden- of hoekornamenten doet vermoeden dat het interieur na 1852 vrij ingrijpend vernieuwd moet zijn. De foto’s van het echtpaar Van Voorst tot Voorst - Hugenpodt in de eetkamer of salon uit ca. 1910 geven iets meer richting aan een concrete datering. Op de foto’s ontbreekt een lambrisering en stond in ieder geval in één van beide vertrekken nog een andere schouw. Op enig moment, vermoedelijk kort na 1910, moet het interieur van in ieder geval de vertrekken in het voorhuis in historiserende (empire) stijl ‘gemoderniseerd’ zijn, met nieuwe schouwen, plafonds en wandafwerking. Het interieur aan de voorzijde werd in 1978 gerestaureerd door het schildersbedrijf Jan Keultjes B.V. 

Naast de deur naar de gang bevond zich in de eetkamer een kast met in de zijkant een luik waardoor het keukenpersoneel het eten in de kast kon plaatsen. Het keukenpersoneel, dat binnen het huishouden het laagst in aanzien stond, had waarschijnlijk geen toegang tot de eetkamer. Een geselecteerde dienstbode moest de tafel dekken en afruimen en op afroep het eten uit de kast opdienen.

Naar verwachting zijn bij de verbouwing van het interieur onderdelen uit 1852 gehandhaafd, zoals de marmeren gangtegels en een tweetal kachelnissen. Hetzelfde geldt vermoedelijk voor meerdere paneeldeuren. Op de begane grond en verdieping zijn verschillende paneeldeuren toegepast (hoofdzakelijk met een indeling in één of twee panelen), met variërende profileringen van koplatten. De bij elkaar passende type deuren en profileringen lijken gegroepeerd te zijn in een bouwdeel of in een groep aangrenzende vertrekken. Het is echter moeilijk om na te gaan of hier daadwerkelijk sprake is van een faseverschil. Het was in de late negentiende- en vroege twintigste eeuw meer regel dan uitzondering dat in de vormgeving van het interieur een hiërarchisch onderscheid aangebracht werd en dat in verschillende vertrekken uiteenlopende stijlen toegepast werden. Vermogende eigenaren schroomden daarbij niet om historische interieuronderdelen van elders in hun eigen woning te herplaatsen.[2] Het onderscheid tussen authentiek, vernieuwd of hergebruikt is zonder aanvullend en destructief onderzoek niet nauwkeurig te maken. 

Footnotes

  1. ^ Gedurende het bouwhistorisch onderzoek heeft een inventarisatie plaatsgevonden van mogelijk interessante archiefstukken bij openbaar toegankelijke archieven. Mogelijk is relevant archiefmateriaal met betrekking tot Kerkstraat 24 nog aanwezig in familiearchieven.
  2. ^ C.P. Krabbe, D. Broekhuizen en N. Smit, Huizen in Nederland. De negentiende en twintigste eeuw. Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van Vereniging Hendrick de Keyser, Zwolle 2018, p. 76-87. 
Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

buiten wonen
Comfortabel en luxueus ‘buiten’ wonen was van oudsher alleen weggelegd voor de landadel, waardoor een voornaam huis buiten de stad een prestigieuze status had. Een buitenhuis verwees niet alleen naar fysiek in de natuur zijn, maar ook naar het verblijven buiten de stadsmuren van vuile stinkende binnensteden. Het buitenleven vervulde ook een belangrijke sociale rol bij de ontvangst van vrienden en familie en de organisatie van feesten en jachtpartijen. Het buiten wonen bleef tot ver in de twintigste eeuw een aristocratische status houden, met een grote aantrekkingskracht voor de nouveau riches van de negentiende eeuw.[1]

Gestimuleerd door een hernieuwd romantisch natuurideaal en de drang naar een sociale acceptatie door de gevestigde hogere klassen, werden in de negentiende eeuw door succesvolle welgestelde burgers oude buitenplaatsen opgekocht, of nieuwe buitenverblijven gebouwd, waar zij gedurende de zomermaanden konden wonen.[2] De vormgeving van deze buitenplaatsen, was afgeleid van de stedelijke architectuur. Zij die zich geen grote buitenplaats konden veroorloven, lieten een stadsvilla met een grote tuin bouwen in een bouwstijl die geïnspireerd was op klassieke architectuurvoorbeelden. Wonen in het groen werd geassocieerd met tot rust komen, het idee van afzondering en het terugtrekken in privésfeer. Aan het ontwerp en de inrichting van de tuinen werd veel aandacht besteed. Deze tuinen werden met bomen, beplanting, paden en gazons ingericht als miniatuurparken.


bouw van een veranda
Met de realisatie van veranda’s en serres kon het interieur van een stedelijke villa verbonden worden met de natuur. In het geval van Kerkstraat 24 werd aan de achterzijde in de late negentiende eeuw een houten veranda gerealiseerd in chaletstijl. Via grote verdiepingshoge schuifdeuren werden binnen en buiten in contact gebracht. In veel gevallen werden deze veranda’s gericht op de tuin, maar soms ook op de straat. In stedelijke context gebeurde dit vaak aan de rand van de oude vestingwerken die in deze periode ook geslecht werden. In het geval van Kerkstraat 24 richtte de veranda zich op het uitzicht over de achtergelegen tuin en de aangrenzende landerijen. Ten tijde van de bouw van de veranda was de achterzijde van het perceel nog onbebouwd en men had vrij uitzicht over de weilanden rondom Zevenaar. Aan de achterzijde woonde men ‘buiten’ in de natuur met een adellijke status. 

De veranda aan de achterzijde van Kerkstraat 24 werd boven het maaiveld geplaatst op rechthoekige gemetselde kolommen. De veranda werd opgebouwd met vier vierkante houten kolommen met afgeschuinde hoeken en gestileerde kapiteeltjes met daarboven een lessenaardak. Rondom is de goot voorzien van decoratief zaagwerk. In de oorspronkelijke staat was de veranda aan alle kanten open en voorzien van een balustrade. De achtergelegen tuinkamer werd in dezelfde periode voorzien van een schouw in zwart marmer. 

Footnotes

  1. ^ R.J.A. Crols, 'De verburgerlijking van het buitenwonen in de tweede helft van de negentiende eeuw in Gelderland', in: R. van der Laarse en Y. Kuiper (red.), Beelden van de buitenplaats. Elitevorming en notabelencultuur in Nederland in de negentiende eeuw, Hilversum 2005, p. 175-194.. 
  2. ^ Crols 2005. 
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

duiventoren en tuin
In de tuin van Kerkstraat 24 werd in dezelfde periode een duiventil geplaatst. Het houden van duiven in een duiventil heeft een lange geschiedenis en is in onze streken ontstaan in de middeleeuwen. In deze periode werden duiven beschouwd als een waardevolle bron van voedsel, voorbehouden aan hogere sociale klassen. Het ‘heerlijk recht’, omvatte vaak ook het recht om duiven te houden. Dit gaf de elite niet alleen een voedselbron, maar ook een statussymbool. Duiventillen werden gebouwd als verblijven waarin duiven konden nestelen. Ze werden op strategische locaties geplaatst, zoals bij landhuizen, kastelen en kloosters. Hierdoor ontwikkelden duiventillen zich in de loop van de eeuwen tot symbool van een adellijke levensstijl. 
In de grondwet van 1848 werden tal van heerlijke rechten afgeschaft, maar werd het recht van duivenslag opgenomen in het jachtrecht, waardoor het houden van duiven een elitaire aangelegenheid bleef. In 1954 verdween het duivenrecht uit het jachtrecht.[1]

De houten duiventil is gebouwd op een achthoekige plattegrond en is geschilderd in de kleuren wit en licht groen. De gevels zijn opgebouwd uit vlakke houten planken (boven) en verticale kraalschoten (onder) op een bakstenen voet, met aan de achterzijde een deuropening. Aan vier van de acht zijden zijn in enkele schroten licht- en luchtopeningen aangebracht. De onderbouw wordt aan de bovenzijde afgesloten met een zinken roevendak dat is voorzien van een gedecoreerde, gezaagde lijst. Dit deel was mogelijk in gebruik als kippen- of fazantenverblijf en geeft in de tuin toegang tot een grote ronde ren, die begrensd wordt door een smeedijzeren hek. 
De kleinere bovenbouw bestaat uit een vierkant tussenlid en een uitkragend achthoekig duivenhuis op consoles. De duiventil bevat vier invliegopeningen met een aanvliegplankje. Op het bovenste dak staat een gereconstrueerde piron. Het oorspronkelijke exemplaar bevindt zich nog in het huis. 
Schuin achter de duiventoren staat een grote rode beuk. Beide onderdelen zullen restanten zijn van de historische tuinaanleg. Aanvullend tuinhistorisch onderzoek kan zorgen voor een betere duiding van deze aanleg.
 

Footnotes

  1. ^ Cultuurhistorie, historischeduiventillen.nl, geraadpleegd op 6-5-2024.
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Veranderingen door de familie Van Nispen tot Pannerden

Vanaf 1920 tot 1959 wordt Kerkstraat 24 gehuurd door de familie van Nispen tot Pannerden. Uiteindelijk kocht de familie het pand. Zij hielden er een adelijke levensstijl op na en noemden het pand 'Het Behouden Huys'. Het voormalige washuis werd verbouwd tot garage en het interieur werd op een aantal punten gewijzigd en gemoderniseerd. (lees verder...)

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Van Nispen tot Pannerden
In 1920 kwam er opnieuw een burgemeester in beeld als bewoner van het huis. In dat jaar werd Antoon (Tanne) Eduard Marie van Nispen tot Pannerden (1884-1964) benoemd als burgemeester van Zevenaar. Tanne groeide op in Zevenaar en werd op 27-jarige leeftijd benoemd als burgemeester van Didam. Hij trouwde in 1911 met Clara Maria de Nereé tot Babberich (1886-1975). 
Het gezin huurde het huis van Maria van Voorst tot Voorst en hield er een exclusieve en adelijke levensstijl op na. Zij waren ook diegenen die het pand de naam ‘Het Behouden Huys’ gaven. Tanne had een passie voor de jacht die hij uitoefende in uitgestrekte landerijen in de uiterwaarden die in familiebezit waren. Een opvallende gebeurtenis met het nodige gezichtsverlies voor de deftige burgemeester was de tijdelijke scheiding van tafel en bed van zijn vrouw. Volgens de overlevering zou Tanne een verhouding gehad hebben met de gouvernante die het gezin in dienst had. In 1944 kreeg Van Nispen tot Pannerden een zenuwinzinking en moest hij het burgemeesterschap neerleggen. Zijn leven als heer van stand in het comfortabele burgemeestersambt was toen definitief voorbij. Hij kreeg in 1946 eervol ontslag.[1] 
Als de eigenaresse van het huis in 1959 komt te overlijden wordt het huis geveild en aangekocht door de kinderen van Tanne en Clara. Deze actie was waarschijnlijk bedoeld om hun hoogbejaarde ouders in het huis te kunnen laten wonen. Het huis kwam uiteindelijk in het bezit van hun zoon Adolf (Dof) Marie die hier tot zijn dood op 4 mei 2004 bleef wonen.

Footnotes

  1. ^ M. van Nispen tot Pannerden, Adellijk wild, een familiegeschiedenis, Utrecht 2019. 
Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

verbouwing van washuis tot garage
Omstreeks 1920 werd het washuis omgebouwd tot garage voor de auto van de familie Van Nispen tot Pannerden. Hieruit blijkt dat het gebouw in deze periode de functie van washuis verloren had en dat deze huishoudelijke taken elders uitgevoerd werden. Aan de straatzijde werd de voorgevel voorzien van dubbele houten garagedeuren met daar omheen een expressionistische bakstenen omlijsting. De garagedeuren werden voorzien van rechthoekige bovenlichten met ‘ladderramen’ en draaiden op duimgehengen. Waarschijnlijk werd bij realisatie van de garage het vloerniveau in de ruimte aan de voorzijde verlaagd, zodat het op dezelfde hoogte als de straat kwam te liggen en de auto gemakkelijk naar binnen gereden kon worden. Tussen de garage en de voorgevel van het hoofdhuis aan de Kerkstraat werd een nieuw hekwerk gerealiseerd, met in baksteen gemetselde pijlers en daartussen een houten inrijhek. 

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

latere veranderingen in het interieur
De familie Van Nispen tot Pannerden bracht in de loop van de twintigste eeuw nog diverse veranderingen aan in het interieur. Zo vernieuwde men in de jaren ’20 of ’30 op de begane grond het trapje dat van de gang via een bordes naar de tuinkamer leidde. De decoratie van de trap vertoont invloeden van de destijds populaire art decostijl.[1] Het bordes gaf aan de rechterzijde toegang tot een toilet, waarvan de afwerking later opnieuw gemoderniseerd zou worden. 

Meer recent vonden ten slotte nog enkele wijzigingen plaats, waarvan hieronder de meest belangrijke worden vermeld. Kort na 1997 werden de twee voormalige ruimtes van de tuinkamer samengevoegd tot één groot vertrek. Tegelijkertijd werd een voormalige dienstbodekamer op de zolder van het voorhuis uitgebroken. Men vernieuwde een groot deel van de wand- en vloerafwerking van de kamers op de begane grond en verdieping. Er kwam vrij recent een moderne keuken, van waaruit een doorgang gecreëerd werd naar de tuinkamer, de huidige woonkamer. Dit is één van de weinige veranderingen geweest die ingreep op de routing van het huis uit 1852. Op de verdieping werd naast de trap een moderne badkamer gerealiseerd. 

Footnotes

  1. ^ De plek van het bordes komt overeen met de locatie van een voormalige doorgang in de ondergelegen kelderwand. Het is onduidelijk of deze keldertoegang al voor 1920 was dichtgezet of dat dit is gebeurt bij de realisatie van de huidige configuratie.
Slideshow
Tekst