Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Ontstaan en ontwikkeling van Winterswijk

Winterswijk was lang een kleine agrarische nederzetting, waar in de negentiende eeuw de textielnijverheid aan huis uitgroeide tot textielindustrie. Aan de westzijde van het dorp lagen eeuwenlang de landbouwgronden van de Balinkes. Hier kwam in de jaren dertig een nieuwe wijk tot ontwikkeling. (Lees verder…)

Slideshow
Tekst

Vroegste geschiedenis van Winterswijk

Winterswijk is gelegen op een dekzandrug langs de Whemerbeek, een oude loop van de Slinge.[1] De vroegste archeologische vondsten in de omgeving van Winterswijk stammen uit ongeveer 300 voor Christus. Bij onderzoek in het buurtschap Kotten werden twee boerderijen opgegraven met urnen en negen grote voorraadpotten, afkomstig van waarschijnlijk een Keltisch volk. Tijdens onderzoek in de huidige dorpskern werden scherven van Badorfaardewerk aangetroffen uit de achtste eeuw. De eerste schriftelijke vermelding van Winterswijk stamt uit de elfde eeuw komt voor in de boekhouding van het Sint Mauritiusstift uit Münster.[2]

In de elfde eeuw werd aan de Slinge een hof van het Münsterse Sint Mauritiusstift gesticht, dat uitgroeide tot een dorpskern bestaande uit een Markt en een kleine kerk. De vroeg middeleeuwse hofboerderij vormde het centrum van de omgeving. Vanuit dergelijke hoven werd een groot deel van de bevolking en van het grondbezit georganiseerd. Vanaf 1193 was Winterswijk een aartsdiakonaat van de bisschop van Münster, met de Jacobskerk als centrum. Aartsdiakonaten namen met de groei van het door de bisschop te besturen gebied regionale taken over en na verloop van tijd werd hun macht gekoppeld aan een vastomlijnd territorium. Naast de kerk lag in de middeleeuwen een tweede hof, de Starkenrode.[3] Uit recent onderzoek is gebleken dat Winterswijk versterkt was met grachten en aarden omwallingen. De dorpskern bleef tot in het begin van de twintigste eeuw hoofdzakelijk beperkt tot de bebouwing rond de Markt en langs de daarop uitkomende hoofdstraten: Meddosestraat, Ratumsestraat, Weurden en Misterstraat.[4]

Footnotes

  1. ^ Ronald Stenvert, Chris Kolman, Sabine Broekhoven, Ben Olde Meierink en Marc Tenten, Monumenten in Nederland. Gelderland. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist / Waanders Uitgevers, Zwolle 2000
  2. ^ Raap-Rapport 3817, 40 jaar amateurarcheologie in Winterswijk, archivering en catalogisering collectie Goorhuis. H.B.G. Scholte Lubberink, M. Schabbink, 2019.
  3. ^ Archeologisch onderzoek Boterstraat 1 Winterswijk, Grontmij Archeologische rapporten, 2013.
  4. ^ Achterhoek Nieuws. B. Harfsterkamp, De Middeleeuwse wortels van Winterswijk, 15-11-2020.
Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

De Balinkes
Buiten de dorpskern bestond de bebouwing eeuwenlang hoofdzakelijk uit pachtboerderijen die eigendom waren van de adel en andere grootgrondbezitters, die zelf op havezaten woonden.[1] In de loop van de achttiende eeuw nam de macht en het aanzien van de adel af. Met de afschaffing van het feodale stelsel tijdens de Bataafse Republiek kwamen veel havezaten met bijbehorende grond beschikbaar. Grote eigenboeren kochten de grond en met de verdeling van de marke in de negentiende eeuw konden zij zich nog meer grond toe-eigenen. Deze zogenaamde scholtenboeren konden zo hun invloed behoorlijk uitbreiden. Vanwege de door natuurlijke omstandigheden geïsoleerde ligging van Winterswijk is na de Franse tijd de hofhorigheid binnen de agrarische sector blijven voortbestaan. Winterswijk werd namelijk in het oosten omringd door een groot hoogveen gebied, tegenwoordig resteren daarvan het Korenburger-, Vragender-, en Meddoseveen.

Aan de westzijde van het dorp strekten zich de akkers van de Balinkes uit, vernoemd naar de familie Balink die hier een gelijknamige boerderij en vrijwel alle landbouwgronden bezat. In het begin van de twintigste eeuw begonnen de erfgenamen Balink hun gronden te verkopen en werden boerderijen gesloopt. Hoewel de gemeente reeds in 1920 het Uitbreidingsplan Balinkesch opstelde, ook met het idee om hier een nieuw gemeentehuis te bouwen, duurde het tot de jaren dertig voordat de nieuwe wijk Balinkes echt tot ontwikkeling kwam.

 

Footnotes

  1. ^ Archeologisch onderzoek Boterstraat 1 Winterswijk, Grontmij Archeologische rapporten, 2013.
Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Handel, nijverheid en industrie
Naast de landbouw speelde in Winterswijk ook de textielnijverheid vanaf de zestiende eeuw  een rol van betekenis. Er was sprake van transitohandel richting het Duitse achterland. Sinds de reformatie en de tachtigjarige oorlog was er een groep doopsgezinde handelaren uit Westfalen in Winterswijk gevestigd. Deze welvarende kooplieden behielden hun contacten in Duitsland, waar zij vanwege hun geloof niet langer welkom waren. Door de familiaire connecties met andere kooplieden in Deventer, Enschede, Bocholt, Münster en Amsterdam, vormde Winterswijk in de late zeventiende en achttiende eeuw een opslag- en overslagplaats voor allerlei handelswaar.

In de tweede helft van de negentiende eeuw gingen de kooplieden zich ook toeleggen op  textiel, net zoals hun doopsgezinde familieleden in Twente. De familie Willink speelde in deze ontwikkelingen een prominente rol. In eerste instantie werd de textiel als huisnijverheid vervaardigd op boerderijen, maar in 1862 werd de eerste stoomfabriek opgericht door H. Willink & Co. Uiteindelijk zou Winterswijk zes textielfabrieken krijgen die het dorpsgezicht bepaalden. In 1878 verbeterden de verbindingen van en naar Winterswijk. Er ontstonden treinverbindingen naar Zutphen, Borken, Bocholt, Zevenaar en Enschede. Met name de verbindingen naar Enschede en Bocholt waren voor de textielindustrie van groot belang.[1]De verbeterde verbindingen en groeiende economie zorgden ervoor dat het dorp Winterswijk in de negentiende- en twintigste eeuw sterk in omvang toenam.

 

Footnotes

  1. ^ Bastiaan Willink, Heren van de Stoom; de Willinks, Winterswijk en het Twents-Gelders industrieel patriciaat 1680-1980. Zutphen, 2006.
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Jeugdkerk en verenigingsleven

De eerste jeugdkerken ontstonden in Nederland in de eerste helft van de twintigste eeuw en waren bedoeld voor jongeren in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar. Dit waren aanvankelijk nog geen fysieke kerkgebouwen. De eerste ‘jeugdkerk’ in Winterswijk werd georganiseerd in 1925. De kerkgangers van de jeugdkerk in Winterswijk konden vanaf 1930 ook lid worden van een jongerenvereniging: Advendo. (Lees verder…)

Slideshow
Tekst

Hervormde gemeente Winterswijk
De Nederlands Hervormde gemeente in Winterswijk ontstond omstreeks 1600. Na de reformatie deed de voormalige Rooms-Katholieke Jacobskerk op de Markt dienst als hervormd kerkgebouw. In de negentiende eeuw scheiden zich van de hervormde kerk meerdere nieuwe kerkelijke organisaties af. Vanaf omstreeks 1840 kerkten de Christelijk Afgescheidenen in een gebouw op de Zonnebrink. De Hervormde gemeente kreeg in de loop der tijd verschillende pastorieën en het gebouw ‘Den Angang’ aan de Markt in bezit en vestigde een kerkelijk bureau aan de Gasthuisstraat. Binnen de Hervormde gemeente ontstond de vereniging ‘Vrienden van de Waarheid’, die aanvankelijk in de Zonnebrinkkerk van de Afgescheidenen diensten hielden, maar later een kapel aan de Spoorstraat stichtten.[1] De hervormden zouden in 1929 overgaan tot de bouw van een Jeugdkerk in de nieuw te ontwikkelen woonwijk op de Balinkes.

Footnotes

  1. ^ ECAL, 0303 Hervormde Gemeente Winterswijk 1620-1985, Geschiedenis.
Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Jeugdkerken
De bouw van de Jeugdkerk in Winterswijk moet gezien worden tegen de achtergrond van de verzuiling in de maatschappij en de ontwikkeling van de christelijke jeugdcultuur in de eerste helft van de twintigste eeuw. De eerste jeugdkerken in Nederland ontstonden in deze periode en waren bedoeld voor jongeren in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar. Dit waren aanvankelijk nog geen fysieke kerkgebouwen, maar alleen speciale diensten. Met name binnen deze vrijzinnige-protestante gemeentes waren de diensten populair. In 1918 werd in Rotterdam de eerste jeugddienst gehouden door ds. Andries Martinus van de Laar Krafft.[1] 

In de loop van de twintigste eeuw ontwikkelde de christelijke jeugdcultuur zich rondom jongerenverenigingen voor sport, cultuur en andere vrijetijdsbestedingen. Deze jeugdcultuur resulteerde veel later in onder andere de bekende EO-jongeren dagen. De jeugdkerkdiensten waren iets vrijer dan de reguliere diensten en de onderwerpen werden toegespitst op de doelgroep. Na de diensten konden de jongeren vaak samenkomen in daarvoor beschikbare zaaltjes. De jeugdkerken waren in sociaal opzicht van groot belang om de lokale jeugd onderling en aan de kerk te binden. [1]

De eerste ‘jeugdkerk’ in Winterswijk werd in januari van 1925 op initiatief van dr. J.N. Bakhuizen van der Brink georganiseerd samen met een comité bestaande uit drie raadsleden en vier andere gemeenteleden. In eerste instantie zou de dienst één keer in de maand georganiseerd worden voor jongeren tussen de twaalf en achttien jaar. De eerste dienst werd gehouden in het muziekgebouw van de vereniging Excelsior. De organisatie had voor de eerste dienst 200 tot 250 jongeren verwacht, maar er kwamen 500 bezoekers op de jeugddienst af. [2]

Footnotes

  1. a, b De Nederlander, 09-01-1919 Kerk en School 
  2. ^ De Nederlander, 27-01-1925
Slideshow
Tekst

Ds. Reeser
De oprichters van Advendo werden geholpen door ds. Reeser, die sinds 1929 in Winterswijk actief was. Emile Reeser werd geboren in Den Haag en was in de jaren dertig een populaire dominee in Winterswijk, met name onder de jongeren. Na de Tweede Wereldoorlog moest hij echter vertrekken, aangezien hij een prominent lid was geweest van de Winterswijkse afdeling van de NSB. 

In 1921 trad Reeser in zijn eerste kerkelijke gemeente, Hoogland bij Amersfoort, waar hij veel aanzien genoot. In 1926 ontmoette hij daar zijn tweede vrouw, de zestien-jarige dochter van een molenaar. In 1929 besloot hij te vertrekken uit Hoogland en vestigde hij zich met zijn vrouw in Winterswijk. Winterswijk was een grotere gemeente. Op kerkelijk gebied zette hij zich onder andere in voor de oprichting van de vereniging Advendo. Wegens een onopgeloste kwestie in Hoogland werd Reeser in 1933 veroordeeld tot een maand gevangenisstraf in Amsterdam, waardoor hij door de Nationale Synode geschorst werd als predikant. In 1940 kreeg hij als lid van de NSB zijn rechten als dominee terug en begon hij met het houden van propagandistische preken door heel Nederland. Na de Tweede Wereldoorlog werd Reeser veroordeeld tot vijf jaar internering, waarna hij zich in 1950 als dominee vestigde in Noord-Holland. 
 

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouw van de hervormde jeugdkerk 1929-'30

In 1929 besloten de kerkvoogden van de Nederlands Hervormde Kerk te Winterswijk over te gaan tot de bouw van een nieuwe kerk, speciaal voor het houden van jeugdkerkdiensten. Het betrof de tweede jeugdkerk van Nederland die werd ontworpen door architecten J. van der Schaaf en A.J. Streek. Later werd de kerk omgedoopt tot Balinkeskerk. (lees verder…)

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

De bouw van de Hervormde Jeugdkerk in Winterswijk
Al vrij snel na de organisatie van de eerste jeugdkerkdiensten, ontstond bij het Hervormde kerkbestuur van Winterswijk de wens om een fysiek jeugdkerkgebouw op te richten. In 1929 besloten de kerkvoogden van de Nederlands Hervormde Kerk te Winterswijk over te gaan tot de bouw van een nieuwe kerk op de Balinkes, speciaal voor het houden van jeugdkerkdiensten. Op zondag 2 maart 1930 werd het nieuwe jeugdkerkgebouw ingewijd.

Deze jeugdkerk zou de tweede van Nederland worden en werd ontworpen door de architecten J. van der Schaaf en A.J. Streek. Het gebouw was primair bedoeld voor  jeugddiensten. In december 1931 werd zelfs vergaderd over het feit dat te veel ouderen plaats namen in de kerk tijdens de diensten, waardoor er te weinig plek was voor jongeren. De kerkvoogden dienden in de gaten te houden dat de jongeren als eerste plaats konden nemen en wanneer er voldoende zitplaatsen beschikbaar bleven, konden de ouderen daar plaats nemen.[1]

Architecten Van der Schaaf en Streek
Het architectenbureau van de familie Van der Schaaf werd opgericht in Winterswijk door Hans van der Schaaf (1856-1925). Na zijn dood werd hij opgevolgd door zijn zoon Jacob van der Schaaf (1889-1974). Jacob van der Schaaf was samen met de architect A.J. Streek verantwoordelijk voor het ontwerp van de Jeugdkerk in Winterswijk. Jacob werd na zijn overlijden opgevolgd door zijn zoon Hans van der Schaaf (1921-2011).[2]

Het architectenbureau was in Winterswijk en omstreken zeer bekend en was verantwoordelijk voor tal van ontwerpen in het dorp, zoals het kantoorgebouw voor de Gelderse Credietvereeniging, het art-deco theater Astoria, het hotel Stad Münster, een strandbad en verschillende prominente woonhuizen, zoals de directeurswoning van de Zuivelfabriek aan de Gasthuisstraat.

A.J. Streek was eveneens een bekende architect in Winterswijk die samen met Hans van der Schaaf, en waarschijnlijk ook met J.J. Post, heeft samengewerkt aan de bouw van de Marechausseekazerne in Winterswijk. Ook was Streek betrokken bij de bouw van de monumentale scholtenboerderij Het Vriezenhuis in Winterswijk.

 

Footnotes

  1. ^ Correspondentie omtrent bouw van de Jeugdkerk, ECAL Bouw van een Jeugdkerk. Inventaris 7690, 1.5616.
  2. ^ Na diens dood werd het archief van het architectenbureau overgebracht naar het Erfgoed Centrum Achterhoek en Liemers in Doetinchem.
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Expressionistische kruiskerken
De kerk is door het gebruik van baksteen met decoratieve metselverbanden, de overstekende goten, de hoge opgaande gekruiste zadeldaken en de met geometrisch, gekleurd glas-in-lood gevulde vensters, zeer herkenbaar als protestantse kerk uit de late jaren twintig van de vorige eeuw. De bouwstijl waarin de Jeugdkerk werd ontworpen is sterk verwant aan de destijds populaire Amsterdamse School en het expressionisme. Van der Schaaf en Streek sloten met hun ontwerp aan op vergelijkbare hervormde en gereformeerde kerkgebouwen die door heel Nederland in deze periode werden gerealiseerd. 

Mogelijk vormden de ontwerpen van architect Bastiaan Willem Plooij uit Baarn voor Van der Schaaf en Streek een belangrijke inspiratiebron. Plooij verwierf grote bekendheid met zijn ontwerpen van gereformeerde kruiskerken in sober expressionistische stijl. Vermoedelijk was zijn eerste ontwerp de Kruiskerk in Amstelhoek in 1925, waarna in zijn carrière nog veertig soortgelijke kerken volgden. De (sobere) expressionistische kruiskerk werd als type enorm populair en werd dus ook geadopteerd door Van der Schaaf en Streek in Winterswijk in 1929. Zij waren niet de enigen. Met onder meer de Goede Herderkerk in Apeldoorn uit 1934, de Gereformeerde Kerk aan de Wolfert van Borsselenweg in Amstelveen uit 1938 en de Gereformeerde Kerk in Pijnacker uit 1929 verrezen kerkgebouwen die sterk leken op de kerken van Plooij. 

Al deze kerken waren gebaseerd op een symmetrisch, kruisvormig ontwerp met twee hoog opgaande kruisende zadeldaken. Binnen dit basisontwerp werd gevarieerd met ingangspartijen, de verhoudingen van het kruis en de aanwezigheid van eventuele zaaltjes aan de voor- of achterzijde. Voor de gereformeerde en hervormde liturgie vormde centraalbouw het ideaal. Kruiskerken met armen van gelijke lengte (Grieks kruis) maakten een waaiervormige plattegrond mogelijk, met een bankenplan gecentraliseerd rond de preekstoel.  Er werden echter ook vele kruiskerken met ongelijke armen (Latijns kruis) en zaalkerken gebouwd, waarbij een meer traditionele plattegrond en indeling ontstond. 
 

Slideshow
10 afbeeldingen.
Tekst

Exterieur van de Jeugdkerk
De door Van der Schaaf en Streek ontworpen Jeugdkerk in Winterswijk werd gebouwd op een (Latijns) kruisvormige plattegrond en telde één bouwlaag onder twee haaks op elkaar georiënteerde zadeldaken. De vier armen werden beëindigd met topgevels in de vorm van puntgevels. Door de vrijwel identieke vormgeving van de topgevels (alzijdigheid) neigt het ontwerp van het exterieur enigszins naar centraalbouw. De voorgevel is alleen als zodanig herkenbaar vanwege de situering, de aanwezigheid van twee kleine entreeportalen aan weerszijden en waarschijnlijk de afwijkende kleur van de glas-in-loodramen. 

Uit het bestek blijkt dat het aanvankelijk de bedoeling was om de hoog opgaande dakvlakken van de zadeldaken met gesmoorde Tuiles du Nord pannen te dekken. Waarschijnlijk werd nog tijdens de bouw besloten om de dakpannen te vervangen door een dakbedekking met leien in Maasdekking. Op de kruising van de daken werd een dakruiter toegevoegd. Rondom werd het gebouw voorzien van grote overstekende houten goten. Het gebouw werd opgetrokken in machinale baksteen in halfsteensverband. Rondom werd aan de onderzijde, tot aan de onderdorpel van de vensters, roodbruine baksteen toegepast en daarboven geelbruine baksteen. De hoge plint werd aan de bovenzijde afgesloten met een rollaag. 
De vensters voorzag men van stalen ramen gevuld met gekleurde kathedraalglas-in-loodramen met een geometrische verdeling van rechthoeken en vierkanten. In de huidige situatie wijkt de kleurstelling van het glas in de voorgevel af van die van beide zijgevels. Vermoedelijk behoort dit tot de oorspronkelijke opzet. Enkele vensters werden voorzien van een tuimelramen in de bovenste helft, maar de meeste werden voorzien van vaste ramen. 

De muurdammen tussen de vensters werden voorzien van decoratief metselwerk in de vorm van een verticale strook overhoeks geplaatste stenen. Onder de dakranden van de topgevels werd een dubbele uitkragende rollaag aangebracht. Corresponderend met de schuine daklijn werden hier op zolderniveau glas-in-loodramen geplaatst die trapsgewijs in hoogte toenemen. Afgezien van de forse latere aanbouwen aan de linkerzijde en achterzijde en de later vernieuwde deuren, verkeert het exterieur van de kerk uit 1929-‘30 nog grotendeels in oorspronkelijke staat. Een enkele buitendeur uit de bouwtijd is in de aanbouw aan de achterzijde hergebruikt.

Constructie
De constructie van het dak en van de vloeren van het kerkgebouw uit 1929-‘30 waren gedurende het onderzoek slechts op een enkele plek in het zicht. De kapconstructie bestaat in hoofdzaak uit een beschoten naaldhouten gordingenkap die ondersteund wordt door spanten. Uit het bestek en de bouwtekening blijkt dat er bij de constructie van de spanten meerdere varianten zijn toegepast. Op de orgelzolder zijn spanten met kreupele stijlen zichtbaar. Boven de kerkruimte werden spanten met schoren (kruizen) en makelaars, zonder kreupele stijlen geplaatst.

De constructie van de houten vloeren werd uitgevoerd met enkelvoudige, naaldhouten balklagen.

 

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

Indeling
Voor de plattegrond van de kerk werd in 1929 gekozen voor een Latijns kruis, dat aan de voor- en achterzijde met verschillende ruimtes werd verlengd. De indeling van de kerkruimte was vrij traditioneel. De ruimte werd vrijwel geheel ingenomen door een driedelig bankenplan  dat in de lengterichting georiënteerd was op de preekstoel die (half ingebouwd) tegen de zuidwand geplaatst was. Aan de voorzijde was oorspronkelijk een kleine zaal gerealiseerd, met aan weerszijden een entree. Beide entrees leidden naar een achter de zaal gelegen dwarsgang die via twee dubbele deuren toegang gaf tot de kerkruimte. De kerkzaal was tevens aan de achterzijde toegankelijk via twee zij-entrees. Aan de achterzijde bevonden zich verder nog twee lage aanbouwen die iets in hoogte verschilden en waarin een tweede (grotere) zaal, met een garderobe, toiletten, een keukentje en bergruimte waren ondergebracht. De zaal aan de achterzijde stond via vier schuifdeuren in verbinding met de kerkruimte, deze situatie is tot op heden nog herkenbaar. De grote zaal was van groot belang voor het kerkbestuur, aangezien deze verhuurd kon worden aan verschillende verenigingen en vaste inkomsten opleverden. 

Boven de kleine zaal aan de voorzijde bevond zich een zolderruimte die als orgelzolder in gebruik was. In de aangrenzende scheidingswand met de kerkzaal was boven de preekstoel een spitsboogvormige opening gemaakt voor het orgel dat in 1930 was geleverd door de Electr. Orgelfabriek M. Spiering uit Dordrecht. Aan weerszijden van het orgel waren op de zolder twee kleine kamertjes afgetimmerd. De zolder was toegankelijk via de zoldertrap die oorspronkelijk aan de gang grensde, maar bij de verbouwing in 1983 naar de huidige plek werd verplaatst. 

Interieurafwerking en inrichting
Waar de indeling van het interieur uit de bouwtijd op hoofdlijnen nog herkenbaar is, resteert in het huidige kerkgebouw nog maar weinig van de inrichting en (voor zover zichtbaar) de interieurafwerking uit 1929-’30. Oorspronkelijk stond zoals reeds genoemd tegen de wand tussen de kerkzaal en de gang het preekgestoelte met daarboven het orgel. De jonge kerkgangers namen plaats op drie blokken kerkbanken: één breed blok in het midden en twee in de zij-armen. Boven de preekstoel was de tekst ‘KOMT ALLEN TOT MIJ  IK ZAL U RUST GEVEN’ aangebracht. Zowel de preekstoel als het orgel en alle kerkbanken zijn later uit de kerk verwijderd. 

De wand- en plafondafwerking van de kerkzaal zijn nog wel grotendeels intact. De wanden werden afgewerkt met pleisterwerk boven een lambrisering in schoon metselwerk, afgesloten met een donker geschilderde houten lijst. Oorspronkelijk waren ook alle deuren en vensters in de ruimte en de nis achter de preekstoel voorzien van omlijstingen in schoon metselwerk, deze zijn later wit geschilderd of weggewerkt. De kerkzaal werd ‘overwelfd’ door spitsboogvormige plafonds van triplexplaten die de kapvorm volgden. 
Uit het bestek blijkt dat in de kerkruimte en de zalen houten vloeren kwamen te liggen en dat bij de entrees, de gang en de w.c. aan de voorzijde terrazzovloeren werden gelegd. De aanwezigheid van de terrazzovloeren kon op een paar plaatsen aan de voorzijde bij het onderzoek vastgesteld worden. De voormalige w.c. links aan de voorzijde bevat nog de terrazzovloer en de wandtegels uit de bouwtijd. 
 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Latere verbouwingen

De Jeugdkerk werd in de tweede helft van de twintigste eeuw in meerdere fasen uitgebreid en verbouwd. In 1952-’53 verrees aan de westzijde een nieuw jeugdgebouw met extra zaalruimte. In 1983 vond opnieuw een grote uitbreiding plaats en werd aan de oostzijde en achterzijde een aula en mortuarium aangebouwd. De kerk uit 1929 raakte gedeeltelijk ingebouwd, het kerkinterieur werd in de loop der tijd gemoderniseerd. (Lees verder…)

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

Bouw van een jeugdgebouw in 1952-‘53
De exploitatie van de zaaltjes was zodanig succesvol, dat men in 1952 besloot over te gaan tot een uitbreiding in de vorm van een apart jeugdgebouw. Op 28 juli 1952 vroeg de Kerkvoogdij van de Nederlandse Hervormde Gemeente Winterswijk vergunning voor het realiseren van een forse aanbouw aan de westzijde die in 1953 voltooid werd. Opnieuw werden architecten Van der Schaaf en Streek benaderd. Zij ontwierpen een min of meer rechthoekig zaalgebouw van één bouwlaag onder een schilddak. Deze aanbouw werd via een tussenlid met het bestaande kerkgebouw verbonden. De oorspronkelijke uitgang van de kerk op deze plek verviel, in het tussenlid kwam een nieuwe entree. De bestaande zaal en de keuken aan de achterzijde bleven behouden. 

De architectuur van de uitbreiding sloot op harmonieuze wijze aan op de bestaande Jeugdkerk. De gevels van het nieuwe zaalgebouw werden op vergelijkbare wijze in twee kleuren baksteen opgetrokken en rondom werden ook hier houten goten met een fors overstek toegepast. Het metselwerk rondom de entree in het tussenlid verwijst naar het decoratieve metselwerk van het hoofdgebouw. De oorspronkelijke ramen zijn later vervangen door de huidige aluminium ramen. 

Het zaalgebouw werd voorzien van een hal die de oude en nieuwe ruimtes met elkaar verbond. Aan de linkerzijde van de hal bevond zich een centrale gang met daaromheen vier zalen en een keuken. Voor de grotere toestroom aan gasten werd naast de keuken uit 1929 een kleine aanbouw met toiletten en een berging gerealiseerd. De indeling van de aanbouw uit 1952-’53 is in de loop van de jaren uitgebroken om een grotere zaal te creëren. 
 

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

Bouw van een aula en mortuarium in 1983
In 1983 vond opnieuw een grote uitbreiding plaats. Op 26 april 1983 vroeg de Diakonie van de Hervormde Gemeente een vergunning aan voor de uitbreiding van het pand met een aula en mortuarium. Deze aanbouw werd ontworpen door architectenbureau Ten Dolle uit Winterswijk. Bij de vormgeving van de gevels en de kleurstelling van het metselwerk werd opnieuw aansluiting gezocht bij de kerk uit 1929. 

De nieuwe aanbouw werd aan de rechterzijde van het kerkgebouw gerealiseerd en kreeg één bouwlaag onder een plat dak. Tevens werden de bestaande aanbouwen van de kerk uit 1929 aan de achterzijde vrijwel geheel vernieuwd. Het uitvaartcentrum kreeg aan de voorzijde een eigen entree die van belang was bij de routing van het complex. Aangezien de ruimtes in gebruik genomen zouden worden als aula en mortuarium voor overlijdensdiensten, zou het niet gepast zijn wanneer gasten voor een uitvaart dezelfde entree zouden moeten gebruiken als het personeel of uitgaande kerkgangers. Deze publieksstromen werden op deze wijze gescheiden. 

In het uitvaartcentrum werden een groot aantal vertrekken gerealiseerd: nieuwe toiletgroepen, een moderne keuken, één grote ruimte die door schuifwanden in drie aparte condoleancekamers veranderd kon worden, een hal, een nieuwe garderobe, een tweede toiletgroep, verschillende opbaarkamers, een koelcel en een aflegruimte. De garderobe en de aflegruimte kregen beiden verschillende entrees, die zoals hierboven genoemd, van belang waren voor de routing. Het interieur werd voorzien van de genoemde schuifwanden, rode vloerbedekking en systeemplafonds. Mogelijk werd in dezelfde periode ook het interieur van het zaalgebouw uit 1952-’83 gemoderniseerd. 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Latere aanpassingen
De bouwtekeningen van 1983 verschillende op enkele punten van de huidige situatie. Deze veranderingen moeten dus ergens in de tussenliggende periode uitgevoerd zijn. In het kerkgebouw uit 1929 wijzigde de indeling en werd een deel van de interieurafwerking gemoderniseerd. De grootste veranderingen vonden plaats aan de voorzijde. De zoldertrap, die tegen de gangmuur stond, werd tegen de voorgevel geplaatst. Vermoedelijk hergebruikte men hierbij oudere onderdelen. Vervolgens werd de gangstructuur uitgebroken en werd de ruimte over de lengte in twee vertrekken gesplitst. 

De in de gang uitgebouwde preekstoel verdween. Ter plaatse van het liturgisch centrum werd een podium geplaatst. De voormalige balustrade boven de preekstoel werd na verwijdering van het orgel dichtgezet. Ook de kerkbanken moesten het veld ruimen en werd vervangen door losse stoelen. Door het dichtzetten van de één van de twee deuren die aan weerszijden van de preekstoel de kerkruimte ontsloten, werd de al eerder gewijzigde routing van het kerkgebouw definitief.  Waar men voorheen aan de voorzijde binnen kwam in de as van de looppaden tussen de kerkbanken, vormt nu de entree in de aanbouw uit 1952-’53 de hoofdentree. 

In het Jeugdgebouw uit 1952-’53 werd vrijwel de gehele indeling uitgebroken en een nieuwe keuken gerealiseerd. Tevens werden hier vensters en deuren vernieuwd. Een voormalige uitgang aan de achterzijde tussen de uitbreidingen van 1952-’53 en 1983, werd dichtgezet.
Ten slotte werd ook de terreininrichting en bestrating vernieuwd. In het verleden hadden minstens twee verschillende hekwerken het terrein aan de voorzijde afgescheiden van de openbare weg. Deze zijn beiden verdwenen. 

Slideshow
Tekst