Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Historische en ruimtelijke context

Winterswijk is als nederzetting ontstaan op de westoever van een oude loop van de Slinge. Hier bevond zich in de elfde eeuw reeds een hof van het Münsterse St. Mauritiusstift. Vanuit het bisdom Münster werd op dit terrein voor het midden van de twaalfde eeuw een kerk gesticht die gewijd werd aan St. Jacobus. Rond de kerk vormde zich de oude dorpskern.  (Lees verder…)

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

curia Winethereswic
De nederzetting Winterswijk ontstond op een dekzandrug langs de Whemerbeek, een oude loop van de Slinge. Het beekdal scheidde de twee hoger gelegen plateaus van het Groote Veld en het Vosseveld. De uitgestrekte zandgronden langs de flanken van de plateaus boden al vanaf de late Prehistorie ruimte aan akkercomplexen. Bij archeologische opgravingen zijn in de omgeving sporen van Germaanse en Romeinse nederzettingen blootgelegd. De middeleeuwse dorpskern ontwikkelde zich op de westoever van een smal gedeelte van het beekdal, waarover in het verlengde van de Ratumsestraat een houten brug over de Slinge lag. Archeologische vondsten in het gebied Meddosestraat-Markt-Wheme-Wooldstraat hebben aangetoond dat op deze locatie al in de achtste eeuw sprake was van een aanzienlijke agrarische nederzetting.

De nederzettingskern werd in de elfde eeuw (en mogelijk al vroeger) gevormd door een hof of domeincentrum van het St. Mauritiusstift uit Münster, in een twaalfde-eeuwse goederenlijst aangeduid als curia Winethereswic.[1] Het klooster was na het domkapittel het meest invloedrijke stift van het bisdom Münster. Op de hof van Winterswijk werden de opbrengsten verzameld van zeker twaalf onderhorige boerderijen, voordat ze naar het stift getransporteerd werden. De hofgebouwen stonden vermoedelijk aan de oostzijde van de kerk, ten zuiden van de Ratumsestraat.[2]

geestelijk én wereldlijk centrum van het bisdom Münster
Op of aan de rand van de hof van het St. Mauritiusstift werd door de bisschop van Münster voor het midden van de twaalfde eeuw een kerk gesticht die gewijd werd aan St. Jacobus. De stichtingsdatum is niet bekend.[3] Winterswijk zou weliswaar één van de oudste parochies van het bisdom Münster zijn, maar werd als zodanig pas voor het eerst vermeld in 1152[4]. De St. Jacobskerk was een bisschoppelijke eigenkerk: de bisschop van Münster bezat het collatierecht, wat betekende dat hij de pastoor benoemde. In 1193 werd Winterswijk tot aartsdiaconaat verheven, waarna hier een hoge Münsterse geestelijke zetelde als aartsdiaken. Winterswijk ontwikkelde zich op deze wijze tot een belangrijk geestelijk centrum.

In 1316 verwierf de bisschop van Münster ook het wereldlijke gezag over het dorp, wat een jarenlange strijd met de graaf van Gelre inleidde. Beide kampen vielen herhaaldelijk steden, dorpen en kastelen op elkaars grondgebied aan. Mogelijk vormde deze machtsstrijd de aanleiding voor het versterken van Winterswijk. Diverse historische bronnen maken melding van watergangen in de oude dorpskern, waarvan meerdere door archeologisch onderzoek zijn bevestigd. Ook zouden in het verleden zware funderingen zijn aangetroffen, mogelijke restanten van laatmiddeleeuwse verdedigingswerken. Zowel in de Meddosestraat als de Wooldstraat was naar verluid sprake van een poort die toegang gaf tot het grondgebied van de hof Winterswijk. Nadat in 1326 de strijd om de heerlijkheid Bredevoort in het voordeel van Gelre was beslecht, kwam Winterswijk onder het gezag van de graaf van Gelre te staan.[5]

Voor wat betreft de watergangen is nog niet vastgesteld dat het daadwerkelijk om (militaire) grachten ging. Vooralsnog kon nog geen duidelijk, rondlopend grachtenstelsel ontdekt worden. Het is niet uitgesloten dat deze waterlopen primair een functie hadden in de afwatering van overtollig water van de Whemerbeek. De actief meanderende beek vormde namelijk, vanwege haar eroderende werking, een directe bedreiging voor de dekzandrug waar kerk en hof op gelegen waren. De loop van de Whemerbeek werd daarom eind twaalfde eeuw beschoeid en later meerdere keren verlegd.[6]

Footnotes

  1. ^ Uit latere bronnen blijkt dat er nabij de Jacobskerk nog een tweede grote hof gelegen moet hebben. In een oorkonde uit 1233 wordt melding gemaakt van de hof Starkerode, eigendom van een familielid van de graven van Loon die in de late middeleeuwen heersten in grote delen van de oostelijke Achterhoek en het aangrenzende Münsterland.
  2. ^ L.J. Keunen, Mauritius aan de Whemerbeek. Een poging tot reconstructie van de kiemcel van de dorpskern van Winterswijk, RAAP-rapport 4113, Weesp 2020, p. 7.
  3. ^ J. Neefjes en N. Willemse, Cultuurhistorische Atlas Winterswijk, Weesp 2009, p. 82. Diverse auteurs beweren dat hier al in de achtste eeuw door een Frankische missionaris een kerk werd gesticht. Hiervoor ontbreekt echter concreet bewijs.
  4. ^ E.H. ter Kuile, Het kwartier van Zutfen, Den Haag 1958, p. 167. Zie ook Keunen 2020, p. 123-124.
  5. ^ Neefjes en Willemse 2009, p. 83.
  6. ^ Keunen 2020, p. 188-190.
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

groei van het dorp Winterswijk
De aanwezigheid van domeinhof en kerk oefenden aantrekkingskracht uit op onder meer geestelijken, handelaren en ambachtslieden. Zij vestigden zich hoofdzakelijk langs de Meddosestraat en rond het kerkhof van de St. Jacobskerk. De bebouwing direct rond het kerkhof vond vermoedelijk zijn oorsprong in spiekers - verbouwde graanopslagplaatsen - die in zestiende-eeuwse bronnen genoemd worden en toen al primair als woning in gebruik waren.[1] De historische bebouwing stond vroeger veel dichter op de kerk dan tegenwoordig het geval is. De huidige stedenbouwkundige structuur is ontstaan na sloop van twee bouwblokken aan de noord- en zuidzijde van de kerk in de twintigste eeuw. Aan de noordzijde van het kerkhof lag van oudsher het marktplein waar de belangrijke uitvalswegen naar Miste en Bredevoort, Meddo en Ratum op uitkwamen. Vanaf de dorpskern leidde in zuidelijke richting nog een vierde uitvalsweg naar Woold en Bocholt.

De hof was in de vijftiende eeuw op zijn retour en onder invloed van de textielnijverheid breidde Winterswijk zich al voor 1500 uit langs de bestaande uitvalswegen. In 1531 gaf hertog Karel van Gelre toestemming voor de organisatie van een jaarmarkt, waaruit blijkt dat Winterswijk inmiddels een rol vervulde als regionaal marktcentrum. In 1729 bestond het dorp uit ‘8 straten en 230 zeer goede huizen, waarvan de voornaamste door doopsgezinde linnenreders bewoond werden’[2] Deze situatie zou tot in de negentiende eeuw in stand blijven.

Met uitzondering van de St. Jacobskerk waren de meeste gebouwen in hout opgetrokken in de vorm van houten vakwerkhuizen. De combinatie van houten huizen, een strokenverkaveling en een bochtig stratenpatroon leverde met name in de bochten een bijzondere stedenbouwkundige structuur op. Aangezien vakwerkhuizen constructief het beste vrijstaand en met rechthoekige volumes gebouwd werden en tussen de houten huizen smalle druipstroken (osendroppen) noodzakelijk waren voor afvoer van het regenwater, ontstonden in de straatbochten zogenaamde ‘coulissenwanden’. De kromming van de straat werd hierbij gevolgd door de voorgevels van de huizen trapsgewijs te laten verspringen. Dit is op de kadastrale minuutkaart van 1832 op enkele plaatsen nog goed te zien. De verstening van gebouwen kwam relatief laat op gang. In eerste instantie werden de vullingen van houtskeletten in baksteen uitgevoerd, gevolgd door het optrekken van nieuwe bakstenen (voor)gevels. Op een prent van Jan de Beijer uit 1743 van de Jacobskerk zijn nog huizen met houten gevels zichtbaar. Van deze oorspronkelijke dorpsbebouwing bleef vrij weinig bewaard. Hier en daar staan in de kern nog enkele oude vakwerkhuizen. Deze gaan veelal schuil achter negentiende-eeuwse, bakstenen voorgevels.

In de negentiende eeuw veranderde het aanzien van Winterswijk ingrijpend. De omschakeling van textielnijverheid naar textielindustrie en de aanleg van spoorverbindingen met Zutphen, Borken, Bocholt en Enschede leidde in het laatste kwart van de negentiende eeuw tot een sterke groei van het dorp. De uitbreiding vond hoofdzakelijk plaats langs de bestaande uitvalswegen. De Spoorstraat ontwikkelde zich van een veldweg tot een belangrijke verbindingsstraat tussen de dorpskern en het station. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Winterswijk zich verder als regionaal dienstencentrum. Vanaf de jaren ’50 van de twintigste eeuw werden meerdere woonwijken gebouwd, waarbij de grote open ruimten (akkerlanden of essen) tussen de uitvalswegen werden gedicht. De neergang, sloop en sanering van textielfabrieken sloeg vanaf de jaren ’60 aanzienlijke gaten in de ruimtelijke structuur. Gaten die uiteindelijk met woningbouw opgevuld zouden worden. Na de jaren ’70 volgden nieuwe uitbreidingen van het dorp aan de noord- en oostzijde en ontwikkelde men een uitgestrekt bedrijventerrein ten zuiden van de spoorlijn.[3]

Footnotes

  1. ^ Keunen 2020, p. 150-154.
  2. ^ Neefjes en Willemse 2009, p. 84.
  3. ^ R. Stenvert, C. Kolman, S. Broekhoven, B. Olde Meierink en M. Tenten, Monumenten in Nederland. Gelderland, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist/Zwolle 2000, p. 336.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1200-1400 De romaanse St. Jacobskerk

Voor de bouw van de huidige St. Jacobskerk stond aan de Markt al eeuwenlang een driebeukig, romaans kerkgebouw uit omstreeks 1200. De tufsteenblokken waarmee deze kerk was opgebouwd zijn later hergebruikt bij de gevelbekleding van een deel van de gotische kerk. Het éénbeukige koor van de romaanse kerk werd in de veertiende eeuw vernieuwd. (Lees verder…)

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

een romaanse voorganger
De huidige Jacobskerk is tot stand gekomen in de vijftiende- en zestiende eeuw. Voor die tijd stond aan de Markt echter al eeuwenlang een kleiner, romaans kerkgebouw. Bij archeologisch onderzoek ten tijde van de restauratie van 1968-‘72 werden de funderingen opgegraven van deze oudere voorganger. Tegelijkertijd voerde ir. G. Berends van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg bouwhistorisch onderzoek uit, waarbij hij de verschillende bouwfasen van de romaanse- en laatgotische St. Jacobskerk documenteerde.[1]

De oudste stenen kerk bestond blijkens de aangetroffen funderingen uit een driebeukig schip, waarbij de zijbeuken aan de oostzijde door een halfronde apsis waren afgesloten, en een éénbeukig koor met een half-elliptische koorsluiting.[2] Van de westelijke begrenzing en een mogelijke toren werd niets teruggevonden. De fundering was opgebouwd uit zwerfkeien, zandsteen, kalksteen en ijzeroer. De combinatie van de vorm van de apsissen, de aannemelijke overwelving van middenschip en koor en het ontbreken van baksteen in de fundering wijst op een laat-romaans kerkgebouw uit omstreeks 1200.[3] Mogelijk was er een directe relatie met de verheffing van de parochie tot aartsdiaconaat in 1193. De gevels waren opgetrokken in Römer tufsteen. Deze tufsteen werd na de sloop van de romaanse kerk hergebruikt als gevelbekleding voor een deel van de nieuwe gotische kerk. Verdere bovengrondse materiële overblijfselen zijn zeer schaars. In de vijfde travee van de zijbeuken en in de sacristie bevinden zich laatromaanse kapiteeltjes die vermoedelijk afkomstig zijn van de romaanse kerk.[4] Tot slot bleef een romaans zandstenen doopvont bewaard, waarvan in de huidige kerk een kopie staat die in Polen werd gemaakt. Het origineel werd in 1883 overgebracht naar het Museum Catharijneconvent.[5]

vernieuwing van het romaanse koor
Het romaanse koor moet reeds voor het midden van de vijftiende eeuw een keer vernieuwd zijn. Tussen de oudste fundering en de huidige koorafsluiting werd namelijk nóg een fundering aangetroffen van een driezijdige gotische koorsluiting die voorzien was van steunberen. Hoewel ook deze apsis op natuursteen was gefundeerd, werd het opgaande werk in baksteen uitgevoerd. Met enige slagen om de arm zal de nieuwe koorsluiting in de veertiende eeuw zijn gerealiseerd.[6]

Footnotes

  1. ^ G. Berends, ‘De bouwgeschiedenis’, in: Th.A.M. Gielen, G. Berends en J. Otter, De Jacobskerk. Winterswijks mooiste erfstuk, Het Museum, Winterswijk 1981, p. 21-33.
  2. ^ De mogelijkheid dat de zijbeuken later zijn toegevoegd aan een nog ouder éénbeukig schip kon niet worden nagegaan. De aangetroffen koorsluiting is uniek in Nederland. Andere voorbeelden zijn vooralsnog onbekend.
  3. ^ Berends 1981, p. 21-24.
  4. ^ Ter Kuile 1958, p. 169.
  5. ^ https://adlib.catharijneconvent.nl/Details/collect/39977.
  6. ^ Berends 1981, p. 24.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1450-1550 De bouw van een nieuwe gotische kerk

Het romaanse kerkgebouw met veertiende-eeuws koor werd in de periode van grofweg 1450 tot 1550 vervangen door een geheel nieuwe en grotere kerk. De nieuwbouw van de gotische St. Jacobskerk vond in drie fasen plaats. Men startte met de bouw van een hoge oostpartij, gevolgd door de verdergaande bouw van het lagere driebeukige schip en eindigend met de voltooiing van het schip en de bouw van de kerktoren. (Lees verder…)

Slideshow
Tekst

nieuwbouw van de gotische St. Jacobskerk
Omstreeks 1450 startte men in Winterswijk met een ingrijpende vernieuwing van de romaanse kerk die ongeveer honderd jaar in beslag zou nemen. Met de opeenvolgende bouw van een nieuwe koor- en oostpartij, middenschip en kerktoren, kwam in drie fasen de huidige driebeukige, gotische pseudobasiliek tot stand. De gevels, gewelven en kapconstructies van het laatmiddeleeuwse kerkgebouw bleven zeer gaaf bewaard. Uniek zijn verder de talrijke gewelf- en wandschilderingen uit de bouwtijd. Deze worden in een apart hoofdstuk behandeld.

bouw van de huidige oostpartij
De bouw van een nieuwe, grotere St. Jacobskerk begon in de tweede helft van de vijftiende eeuw aan de oostzijde. De kerkmeesters gaven in 1472 geld uit ten behoeve van de ‘timmering’ van het koor.[1] Na de sloop van het in de veertiende eeuw gemoderniseerde koor, verrees twee traveeën verderop een nieuwe koorpartij. Tegelijkertijd bouwde men ter plaatse van het oude koor de twee eerste aansluitende traveeën van het nieuwe driebeukige middenschip.[2] Ook de bouw van een sacristie in de hoek van het koor en de noordbeuk maakte deel uit van deze eerste bouwcampagne. De zijbeuken van het gotische middenschip zouden een stukje breder worden dan die van het romaanse schip, dat aanvankelijk bleef staan en in deze periode nog in gebruik was. De breedte van de middenbeuk bleef gelijk. De oostpartij werd blijkens een geschilderd opschrift met jaartal boven het venster in de koorsluiting voltooid in 1474.[3]

constructie
Het koor en het gerealiseerde deel van het driebeukige schip werden geheel in baksteen opgetrokken en overwelfd door gemetselde kruisribgewelven. Op de funderingen van de oudere voorganger kwamen de eerste ronde pijlers te staan die in combinatie met de scheibogen de middenbeuk en zijbeuken van elkaar scheidden. Boven de gewelven kreeg dit bouwdeel een hoog opgaand zadeldak, waarvan de eiken sporenkap in één fase tot stand is gekomen. De daksporen rusten op flieringen die ondersteund worden door acht eiken dekbalkgebinten. De gebinten zijn  van west naar oost genummerd met gesneden telmerken. Men plaatste de gebinten om en om op trekbalken (ter plaatse van de travee-scheidingen) en op sloffen. Deze opzet werd ook toegepast in de zijbeuken. In de zijbeuken worden de lessenaardaken ondersteund door halfspanten die verbonden werden met muurstijlen tegen de scheidingsmuren van de hoofdbeuk.

toegangen
De nieuwe oostpartij kreeg aan de zuidzijde twee entrees die later zijn dichtgezet: één in het koor en één in de zuidbeuk. Van beide toegangen resteren nog bouwsporen in de buitengevels. De oorspronkelijke entree in de zuidbeuk (nr. 9) is ook aan de binnenzijde nog duidelijk herkenbaar. De vijftiende-eeuwse toegang tot het koor is nog weergegeven op de prent van Jan de Beijer van 1743, maar werd op enig moment iets naar het oosten verplaatst (nr. 7) en in 1839 weer gesloten. De oorspronkelijke doorgang van het koor naar de sacristie functioneert nog altijd (nr. 5).[4]

Footnotes

  1. ^ Ter Kuile 1958, p. 167.
  2. ^ Deze bouwfasering is door Berends verder gebaseerd op bouwnaden boven de gewelven, het hoogteverschil in de twee daken en kappen van de middenbeuk en het feit dat aan de westzijde van de eerste zuidelijke zijbeuktravee een fundering werd aangetroffen van een overhoekse steunbeer. Boven de gewelven waren in de zijbeuken nog sporen zichtbaar van de later weggebroken westelijke eindmuren van het eerste deel van het gotische middenschip.
  3. ^ Berends 1981, p. 25-28.
  4. ^ Volgens Berends bevond zich hierboven oorspronkelijk nog een deur die vanuit de kerk naar de zolder van de sacristie leidde. Deze zou al snel buiten gebruik gesteld moeten zijn, aangezien de schildering van het Laatste Oordeel de voormalige opening afdekt.
Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

voortgaande bouw van het driebeukige schip
Waarschijnlijk ging men kort na de voltooiing van de hoge oostpartij verder met de bouw van het lagere schip. Aan de twee reeds voltooide traveeën werden aan de westzijde drie traveeën toegevoegd. In de kerkruimte markeren de tussen de gewelven aangebrachte gordelbogen de grens tussen beide bouwdelen. De boven het lagere dak van het schip uitstekende topgevel van de oostpartij werd afgewerkt met een houten schot, dat ook in de kap zichtbaar is. In de nieuwe traveeën kwamen centraal nieuwe toegangen aan de noord- en zuidzijde (nr. 2 en nr. 10). Ook deze entrees zijn later buiten gebruik gesteld. Bij de restauratie in 1968-1972 herstelde men de noordelijke entree.

gevels en constructie
De bij de sloop van het romaanse schip vrijkomende tufsteen werd hergebruikt voor de buitenbekleding van de bakstenen muren en steunberen van de zijbeuken. Hierdoor is deze tweede bouwfase eenvoudig te onderscheiden van de eerste en laatste fase met bakstenen gevels. De travee ter plaatse van de entree in de noordbeuk kreeg een bekleding van grotere blokken Baumberger zandsteen. Deze poreuze en niet erg weervaste zandsteen paste men ook toe bij onder meer lijsten en dagkanten van spitsboogvensters. De oorspronkelijke zandstenen venstertracering was reeds in de negentiende eeuw vervangen door houten ramen. Bij de laatste grote restauratie is de gotische venstertracering gereconstrueerd.

Bij de voortgaande bouw van het driebeukige schip hield men vast aan de eerder ingezette constructieve hoofdopzet: ronde pijlers met scheibogen, muraalbogen, kruisribgewelven en eiken sporenkappen met dekbalkgebinten. De gefaseerde bouw uit zich in de kerkruimte wel in subtiele verschillen in profilering van kapitelen en de variatie in vormgeving van de kraagstenen. Het middenschip werd in vergelijking met de oostpartij voorzien van een beduidend lager en minder steil zadeldak. De kapconstructie werd opgebouwd uit zes dekbalkgebinten, dit keer met kromstijlen, die van west naar oost genummerd werden met gesneden telmerken I t/m IIIIII.[1] De kappen van de zijbeuken van het middenschip vertonen grote overeenkomsten met die van de zijbeuken van de oostpartij.[2]

Footnotes

  1. ^ Aan de noordzijde is door elk merk een dwarsstreep getrokken, aan de zuidzijde is aan elk merk een X toegevoegd. Ook de haanhouten en daksporen zijn van gesneden telmerken voorzien.
  2. ^ Zie ook Berends 1981, p. 29.
Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

voltooiing van het schip en bouw van de toren
Boven de zeer rijk gedecoreerde dubbele ingang van het torenportaal is in deels gerestaureerde, gotische letters een opschrift zichtbaar: ’Anno dnÌ„i MDVII in den naem uns herÄ“ en Maria sin lieve moeder en ons hillighÄ“ patronis sÅ«te iacob is angelacht dye yrste steyn van desen toran upten derden dach in der mant September’. In 1507 startte men dus met de bouw van de 57 meter hoge kerktoren. Tegelijkertijd werden de bestaande zijbeuken (in baksteen) aan weerszijden langs de toren doorgetrokken, zodat deze aan de noord- en zuidzijde ingebouwd raakte. De traptoren die deel uitmaakt van de zuidbeuk zorgde voor de ontsluiting van de verdiepingen van de toren en de ruimten boven de gewelven van de midden- en zuidbeuk. De smalle open restruimte tussen de bestaande westgrens van het middenschip en de nieuwe toren werd overbrugd door twee (iets lager geplaatste) dekbalkgebinten. Het lijkt erop dat deze ruimte pas na de bouw van de toren gedicht is. Het sluitstuk van de constructieve werkzaamheden werd waarschijnlijk gevormd door het metselen van de gewelven in het westelijk deel van het schip.

toren
De kerktoren van vier geledingen met ingesnoerde naaldspits kreeg aan de west- en zuidzijde een natuurstenen gevelbekleding, bestaande uit tufsteen en Baumberger- en Bentheimer zandsteen. De noord- en oostgevel van de toren werden overwegend in baksteen uitgevoerd. De gevels werden rondom hoofdzakelijk geleed door nissen met gotisch traceerwerk. Op de tweede verdieping bracht men in de nissen galmgaten aan voor het naar buiten leiden van klokgelui.

Één van de meest in het oog springende delen van de kerktoren betreft de zeer rijk uitgevoerde westelijke hoofdentree. Hier werden in een enorme, diepe geprofileerde nis twee brede deuren geplaatst met daarboven een groot spitsboogvenster. De uitbundige decoratie kreeg vorm met kolonnetten met gewrongen schachten, gebeeldhouwde bladwerkkapitelen en baldakijns en gotisch geprofileerde deuromlijstingen die versierd werden met monsterfiguren en koppen.

De toren en spits zijn nog voorzien van de oorspronkelijke zware eikenhouten balklagen, klokkenstoel en kapconstructie. Opvallend is dat vrijwel de gehele draagconstructie van de torenspits van gesneden telmerken is voorzien, maar dat bovenin enkele gehakte telmerken zijn aangebracht. Aangezien dergelijke merken pas in het tweede kwart van de zestiende eeuw in gebruik raakten, wordt verondersteld dat de voltooiing van de toren, en daarmee ook van de gotische St. Jacobskerk, plaatsvond omstreeks 1550.[1]

Footnotes

  1. ^ Berends 1981, p. 33.
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

het kerkhof
Uit zeventiende-eeuwse bronnen weten we dat het kerkhof destijds een afgesloten ruimte was met daarbinnen de kerk. In 1610 worden meldingen gemaakt van ‘(…) een hecke an den kerckhof, van planken (…) daar die poertkens an den kerckhof mit gemaket sin’, van de ‘4 poertkens an den kerckhoff to maecken’ [1]en van ‘an den karckhoff tegen Schomakers huis sein gath mit plancken tho laten maken’. Het houten hek werd later vervangen door een stenen muur waaraan vele reparaties plaatsvonden. In 1728 werd bepaald dat ‘de kerkhoff rondom digt behoorde te worden gemaekt’. Een jaar later werd de nieuwe stenen kerkhofmuur opgeleverd.[2] Tussen de bebouwing aan de noord- en zuidzijde van het kerkhof door, bleven op twee plekken toegangen tot het kerkhof open via stegen vanaf de Wooldstraat en de Ratumsestraat.

Footnotes

  1. ^ Gelders Archief, archief Staten Zutphen, inv.nr. 1345. Uit L.J. Keunen, Mauritius aan de Whemerbeek. Een poging tot reconstructie van de kiemcel van de dorpskern van Winterswijk, RAAP-rapport 4113, Weesp 2020, p. 150.
  2. ^ Keunen 2020, p. 154.
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Schilderingen

De St. Jacobskerk in Winterswijk werd kort na de bouw voorzien van gewelf- en muurschilderingen. De schilderingen gaven florale en geometrische motieven weer en ook heiligen met hun attributen. De decoraties hadden naast een esthetische functie ook een didactische betekenis. (Lees verder…)

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

betekenis van middeleeuwse schilderingen in kerken
Het was gebruikelijk dat kerken in de middeleeuwen een kleurrijk en fonkelend interieur hadden. Gewelf- en wandschilderingen werkten samen met veelkleurig glas-in-lood om een magisch effect te creëren. Deze schilderingen werden aangebracht op een laag kalkmortel, die met kalkverf was bestreken.[1]

architectonische structuur
De architectonische structuur van de kerkgebouwen werd ondersteund door de beschildering van  constructieve onderdelen zoals ribben, bogen en colonetten, die vaak voorzien werden van geometrische patronen. Deze onderdelen contrasteerden met de vlakke, egaal geschilderde wanden. Op deze wijze versterkte dit decoratieschema de verticale geleding en de architectonische structuur van de kerk.
Afhankelijk van lokale tradities en gebruiken, kregen de wanden vaak een donkere of helderrode kleur, meestal voorzien van geschilderde metselverbanden. Een goed bewaard voorbeeld hiervan is de kerk in Zeerijp, die op deze wijze werd versierd. Het doel daarvan was het alledaagse te verheffen tot een hoger ideaal.[2] Ook de wanden van het koor van de St. Jacobskerk kregen kort na de bouw in de vijftiende eeuw een effen donkerrode kleur die kort daarna verdween.[3]

gewelven, wanden en pijlers
Gewelfschilderingen vormden ook een belangrijk onderdeel van een decoratieschema. Het streven naar hoogte in kerkelijke architectuur was een symbolisch streven naar de hemel. Veel gewelven werden voorzien van schilderingen die daarnaar verwezen, zoals bijvoorbeeld sterren. De gewelven van de St. Jacobskerk verwezen ook naar het hiernamaals, maar op een subtielere manier. Vanuit de sluitstenen groeiden florale motieven bestaande uit plantenranken en (fantasie) bloemen. De beschouwer zou zo de hemelse tuinen in kunnen kijken.[4]

De wanden en pijlers deden ook mee in het decoratieschema, vaak in de vorm van zelfstandige voorstellingen die zich beperkten tot de pijler of een wandvlak. Op deze plekken beeldde men heiligen met hun attributen en verhalende gebeurtenissen uit het Oude en het Nieuwe Testament af. Ook werden religieuze teksten in een omlijsting aangebracht.[5]

didactische afbeeldingen
De schilderingen en met name de verhalende voorstellingen hadden een didactische functie. De voorstellingen moesten de beschouwer onderrichten, vormden een stichtend voorbeeld en dienden als geheugensteun in de geloofsbeleving.[6] Biblia Pauperum of Armenbijbels vormden in de late middeleeuwen een belangrijke inspiratiebon voor dit soort decoraties. Deze prentenbijbels werden aanvankelijk geschilderd op perkament en later verfraaid met houtblokdrukken voorzien van kleine teksten. Armenbijbels waren een hulpmiddel bij het godsdienstonderwijs van de ongeletterde massa en de afgebeelde voorstellingen werden daarom ook vaak toegepast bij schilderingen in kerken.[7]

altaren
In de architectuur werden verhalende voorstellingen uit het Oude en het Nieuwe Testament, vaak met heiligen die in de betreffende kerk belangrijk waren, gecombineerd met een altaar. In middeleeuwse kerken stonden meerdere altaren. In Winterswijk zal het aantal altaren lager geweest zijn dan in grote steden, waar gilden, rijke families en belangrijke instellingen hun eigen altaar hadden. Hier kon gedurende de dag de mis worden opgedragen. Deze altaren stonden vaak tegen de pijlers van de kerk of in zijbeuken. De patroonheilige van het gilde werd dan op de achterwand of pijler afgebeeld. De rijksten konden zich een altaarretabel veroorloven.[8] In Winterswijk is tijdens archeologisch onderzoek een fundament van een altaar in de zuidelijke zijbeuk aangetroffen, waarboven een schildering aanwezig was.[9]

Footnotes

  1. ^ P. le Blanc, ‘De functie en betekenis van de muuren, gewelfschilderingen’ uit G.W.C. van Wezel, De Onze-Lieve-Vrouwekerk en de grafkapel voor Oranje-Nassau te Breda. Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist. Waanders Uitgevers, Zwolle 2003.
  2. ^ P. le Blanc.
  3. ^ J. Otten, ‘De historische kleur van de St. Jacob’, uit; De Jacobskerk, Winterswijks mooiste erfstuk. Vereniging Het Museum, Winterswijk, 1982.
  4. ^ Paul le Blanc
  5. ^ Paul le Blanc
  6. ^ Paul le Blanc
  7. ^ Jan van Laarhoven, Beeldtaal van de Christelijke kunst, geschiedenis van de iconografie. Nijmegen, Sun Uitgeverij, 2008.
  8. ^ Paul le Blanc.
  9. ^ Ir. G. Berends, De Bouwgeschiedenis’, uit uit; De Jacobskerk, Winterswijks mooiste erfstuk. Vereniging Het Museum, Winterswijk, 1982.
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

Calvarieberg en kruisverering
In of nabij de St. Jacobskerk moet een calvariesteen gestaan hebben; deze was onderdeel van een beeldengroep met één of drie kruizen die Golgotha symboliseerde. Een voetstuk van een kruis werd in 1970 onder de vloer van de kerk gevonden en later in de kerk opgesteld. Op deze rijk bewerkte calvariesteen werd het jaartal 1488 gebeiteld samen met de namen van de opdrachtgevers: pandheer van Bredevoort Henric van Gemen en zijn vrouw Anna van Wevelinghoven. Op de noordwand van het schip van de St. Jacobskerk werd ook een calvariescene geschilderd, die de kruisiging op de berg Golgotha verbeelde.[1]

De verering van het Heilige Kruis werd aan het eind van de vijftiende eeuw populair in Noordrijn-Westfalen. In verschillende plaatsen bevonden zich calvariebergen waar pelgrims naartoe trokken; Bocholt, Xanten en Winterswijk waren dergelijke bedevaartsoorden. Daar vonden kruisprocessies, kruisverheffingen en kruisvindingen plaats die breed onder de bevolking werden gedragen. In Aalten stond langs deze pelgrimsroute een dertiendelige zandstenen kruiswegstatie, die waarschijnlijk in opdracht van de familie Van Lintelo in 1530 in Münster vervaardigd werd.[2]

Footnotes

  1. ^ J. Otten.
  2. ^ De familie van Lintelo onderhield nauwe contacten met vooraanstaanden in Münster.  Bernhard van Lintelo (1511) was domheer te Münster, pelgrimsganger naar het Heilig Land en had in de dom een epitaaf met zijn eigen beeltenis. Een ander familie lid, Godfried van Lintelo was daar kanunnik. De kruiswegstaties bevinden zich in het Catharijne convent in Utrecht.
Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

decoratieschema van de Jacobskerk
Zoals eerder vermeld verliep de bouw van de St. Jacobskerk gefaseerd. Hetzelfde gold voor de beschildering van het interieur. De gewelfschilderingen in het koor en de eerste twee oostelijke traveeën dateren volgens een inscriptie in het koorgewelf uit de periode 1472-1474. Het ontwerp van deze schilderingen werd eerst in de natte kalk gedrukt, dit diende als leidraad voor de schets die daarna in verf werd aangebracht. Tot slot werd de schets ingekleurd.[1]

Het gewelf in de derde travee, met de symbolen van de vier evangelisten, werd vermoedelijk later door een andere kunstenaar vervaardigd en bevatte niet de indrukken die in het koor wel aanwezig waren. Ten slotte werden de gewelfschilderingen in de richting van de toren voltooid.[2]

De gewelfschilderingen in de St. Jacobskerk bestonden voornamelijk uit rankmotieven met bloemen. Op enkele plekken werden heiligen afgebeeld met hun attributen. Zo werd in het koor een belangrijke voorstelling van ‘Christus die zijn wonden toont’ toegevoegd. Op andere plekken bevonden zich engelen of heiligen zoals Sint Andreas. Een overzicht van de aanwezige schilderingen met een iconografische duiding is te vinden in de publicatie De Jacobskerk, Winterswijks mooiste erfgoed, uit 1981.

Footnotes

  1. ^ J. Otten.
  2. ^ J. Otten.
Slideshow
9 afbeeldingen.
Tekst

Laatste Oordeel 
iconografie
De grootste bewaard gebleven schildering in de St. Jacobskerk bevindt zich in het koor op de noordwand. Deze weergave van het Laatste Oordeel werd enige tijd na de voltooiing van de kerk aangebracht, waarschijnlijk tussen 1520 en 1550. De schildering met een grote hoeveelheid figuren bedekte de muur vanaf de spaarnis tot het gewelf. Bovenaan troonde Christus, zittend op een regenboog met zijn voeten op een aardbol. Zijn handen strekte hij uit en aan de linkerkant van zijn hoofd hing het zwaard van de gerechtigheid, aan de rechterzijde de lelietak der ontferming. Christus werd omringd door engelen, Maria en Johannes de Doper. Daaronder werd de scene van de gezaligden en de verdoemden weergegeven. Rechts onderaan sperde het hellemonster zijn bek wijd open en tuimelden de verdoemden naar binnen.

prentgebruik en makers
Het Laatste Oordeel was vanaf de vijftiende eeuw een populair thema. De pest en vele oorlogen hadden in de veertiende eeuw veel levens geëist en de dood werd een prominent thema in het geloof, de kunst en de literatuur. In 1498 vervaardigde Albrecht Dürer veertien houtsneden van de Apocalyps, waarbij hij leunde op een middeleeuwse beeldtraditie die afgebeeld werd in de Keulse Bijbel (1478-1479). Lucas Cranach de Oude (1472-1553) vereenvoudigde de houtsneden en gebruikte deze voor de eerste druk van Luthers Nieuwe Testament in 1522. De invloed van deze voorstellingen was erg groot. Byzantijnse monniken die de muurschilderingen vervaardigden in het klooster van Dionysiou op het Griekse schiereiland Athos, maakten bijvoorbeeld gebruik van de afbeeldingen uit Luthers Nieuwe Testament.[1] In 1511 gaf Dürer een tweede editie van de Apocalyps uit waar nieuwe prenten aan toegevoegd waren, waaronder Het Laatste Oordeel.

De schilders van Het Laatste Oordeel in Winterswijk maakten zeer waarschijnlijk gebruik van prenten zoals die van Dürer en zijn navolgers. De prenten van Dürer werden namelijk al snel door andere kunstenaars gekopieerd en verspreid, zoals bijvoorbeeld door Lucas Cranach de Oude. Een andere bekende kunstenaar die destijds invloed uitoefende op de weergave van de hel was Hiëronymus Bosch (1450-1516).
De weergaven van Christus op de wereldbol met het zwevende zwaard en van de kop van het beest op de muurschildering in het koor van de St. Jacobskerk gelijken sterk op zestiende-eeuwse prenten van Het Laatste Oordeel. Deze prenten werden niet alleen in Winterswijk toegepast; in de Aaltense Helenakerk bevindt zich een vergelijkbare schildering van Het Laatste Oordeel. De vormgeving van de kop van het hellemonster, de hoekige duivelachtige figuren en de weergave van Christus komen sterk overeen met de weergave in de St. Jacobskerk en de bekende prenten. Het is denkbaar dat de twee scenes van Het Laatste Oordeel door hetzelfde (reizende) atelier geschilderd zijn. Ook de gewelfschilderingen van de beide kerken komen sterk overeen, maar de gelijkenissen zijn niet voldoende om daar conclusies aan te verbinden zonder nader onderzoek.

 

 

Footnotes

  1. ^ J. van Laarhoven.
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Reformatie

Al omstreeks 1574 werd een eerste poging gedaan om katholieken uit de St. Jacobskerk te weren. Het zou echter nog ruim twintig jaar duren voordat de reformatie in Winterswijk vaste voet aan de grond kreeg en de St. Jacobskerk omstreeks 1600 door de protestanten werd betrokken. (Lees verder...)

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

Nederduitse teksten en Moderne Devotie
Een onderdeel van het decoratieschema van de St. Jacobskerk bestaat uit teksten in cartouches. Ook uit andere kerken zijn daarvan zestiende-eeuwse voorbeelden bekend zoals bijvoorbeeld een Latijnse tekst in de Broederenkerk in Zutphen. Anders dan in Zutphen werden de teksten in de St. Jacobskerk in het Nederduits geschreven. Opvallend is dat deze teksten dateren van vóór de Reformatie.[1]

klooster Nazareth
De aanwezigheid van religieuze teksten in de 'volkstaal' in de St. Jacobskerk kan worden verklaard door pre-reformatorische ontwikkelingen. Door de toenemende kritiek op de Roomse kerk, ontstonden vanaf ongeveer 1250 verschillende religieuze stromingen die veel navolging kregen. Theologen zoals Meester Eckhart uit Keulen en Thomas a Kempis betoogden meer vrijheid van persoonlijke benadering en het zelf lezen van vrome teksten als verrijking van het Christelijke leven. Na de uitvinding van de boekdrukkunst verspreidden deze ideeën zich snel, hetgeen uiteindelijk leidde tot de Reformatie.[2]

In 1429 doneerde de drost van Bredevoort, Derk van Lintelo, grond aan het klooster Schaer (of Nazareth) gelegen in het buurschap ’t Klooster tussen Bredevoort en Vragender. Dit klooster behoorde tot de congregatie van Windesheim, het centrum van de Moderne Devotie. Dit was een populaire religieuze beweging in die periode, opgericht door Deventernaar Geert Grote (1340-1384). De Moderne Devotie streefde naar een persoonlijke ervaring van het Christendom. Deze hervormingsbeweging had de Passie van Christus centraal staan in haar gedachtengoed en verwierf in de omgeving van Aalten en Bredevoort een belangrijk steunpunt. De broeders van de Moderne Devotie richtten zich met name op zielszorg, onderwijs en boekproductie. Daarnaast vertaalden zij veel teksten in de ‘volkstaal’. Mogelijk hadden zij een hand in de opvallende Nederduitse teksten in de St. Jacobskerk.[3]

Footnotes

  1. ^ J. Otten.
  2. ^ J. van Laarhoven.
  3. ^ F. Scholten, ‘De Aaltense kruiswegstaties’, uit Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek; Beelden in de late middeleeuwen en renaissance. 1994. P.216-235.
Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

gereformeerde eredienst
De Nederlandse Opstand tegen de Spanjaarden (1568-1648), beter bekend als de Tachtigjarige Oorlog, resulteerde in geheel Oost-Nederland in een periode van economische neergang en verwoesting. In de eerste helft van de oorlog werden grote delen van het platteland geplunderd, gebrandschat en grotendeels verlaten door de bewoners. Ook het dorp Winterswijk bleef dit lot niet bespaard. Gedurende het twaalfjarig bestand zou de rust enigszins terugkeren. In 1611 vestigde zich een uit Bocholt verdreven groep Mennonieten (doopsgezinden) in Winterswijk, waaronder enkele linnenreders. Onder hen waren de gebroeders Willink, die later een grote rol zouden spelen bij de ontwikkeling van de Winterswijkse textielnijverheid.[1]

De Tachtigjarige Oorlog ging hand in hand met de reformatie. De politieke en religieuze strijd ontbrandde na de beeldenstorm van 1566, waarbij in veel plaatsen vernielingen werden aangericht in kerken en kloosters. Het vandalisme was vooral gericht tegen de rijkdom van de katholieke kerk en de beeldenverering. Met name heiligenbeelden, altaren en monstransen moesten het ontgelden. Er zijn vooralsnog geen bronnen bekend die concreet ingaan op een eventuele ‘beeldenstorm’ in Winterswijk. Volgens aanwijzingen in het Winterswijkse parochie-archief deden hervormingsgezinden omstreeks 1574 een eerste poging om katholieken uit de St. Jacobskerk te weren. Het zou echter nog ruim twintig jaar duren voordat de reformatie in Winterswijk vaste voet aan de grond kreeg en de St. Jacobskerk omstreeks 1600 door de protestanten werd betrokken.[2] Katholieken die het ‘oude geloof’ trouw bleven, waren voor een deel aangewezen op missen in het Münsterland, in het klooster Zwillbrock, de kapel in Oeding of de parochiekerken in Vreden en Südlohn. Daarnaast werd tevens gebruik gemaakt van schuilkerken.

Ook de St. Jacobskerk zal geleidelijk geschikt zijn gemaakt voor de Nederduits gereformeerde eredienst, waarbij men katholieke elementen zoals beelden en altaren uit het interieur verwijderde en uiteindelijk de iconografische en tekstuele, katholieke wand- en geweldschilderingen grotendeels wegwerkte achter een wit-gele kalklaag. Daar bleef het echter niet bij. De geformeerden voegden evangelische- en psalmteksten toe, hier en daar binnen een cartouche. Op basis van stilistische kenmerken van de cartouches, met invloeden van het maniërisme (Vredeman de Vries), zou een deel uit de late zestiende- of begin van de zeventiende eeuw kunnen dateren.[3] Er is weinig bekend over de verdere ontwikkeling van het protestantse interieur. In algemene zin verschoof het liturgisch centrum van het koor naar de ruimte rond de preekstoel en de dooptuin. De preekstoel stond in 1839 tegen de zuidelijke pijler op de grens van de hoge oostpartij en het lagere middenschip, maar kan voor die tijd ook op een andere plaats gestaan hebben. De sacristie had haar oorspronkelijke functie verloren en deed voortaan dienst als consistoriekamer.

Footnotes

  1. ^ Neefjes en Willemse 2009, p. 84.
  2. ^ https://www.oudwinterswijk.nl/kerken/.
  3. ^ J. Otter, ‘De historische kleur van de St. Jacob’, in: Th.A.M. Gielen, G. Berends en J. Otter, De Jacobskerk. Winterswijks mooiste erfstuk, Het Museum, Winterswijk 1981, p. 60-69.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Veranderingen in de negentiende eeuw

Nadat het in 1829 niet meer toegestaan was om in de kerk te begraven besloten de kerkvoogden om de kerk opnieuw in te richten. Eerst schafte men een nieuw orgel aan en daarna werd de opstelling met banken grondig gereorganiseerd. (Lees verder…)

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Een belangrijke inkomstenbron voor de kerkelijke gemeente werd gevormd door de verhuur van zitplaatsen en de uitgifte van graven. Begraven in de kerk zal omstreeks 1800 vanwege de beperkte ruimte alleen nog in uitzonderlijke gevallen plaatsgevonden hebben.
Uit januari 1839 bleef een plattegrond van de kerk bewaard met daarop het toenmalige bankenplan ingetekend. De kerk was vrijwel geheel gevuld met vakken met zitbanken met smalle looppaden daar tussen. De opstelling van de zitplaatsen was zoveel mogelijk gericht op de preekstoel die ongeveer in het midden van de kerk stond tegen de zuidelijke pijler tussen het hoge en het lage deel van het schip. Deze opstelling leverde een nogal chaotisch beeld op met veel zitplaatsen die geen of vrijwel geen zicht hadden op het lithurgische centrum rond de preekstoel. De kleine dooptuin rond de preekstoel was afgezet met een doophek waar binnen enkele zitplaatsen voor hoogwaardigheidsbekleders als ouderlingen en diakenen afgeschermd waren.[1]

begraven in de kerk
Tot het begin van de negentiende eeuw was het gebruikelijk dat overledenen in gewijde grond begraven werden. Dit betekende dat voor bijna alle doden een plaatsje gevonden moest worden in kerken of op het omliggende kerkhof. In Winterswijk werd de ruimte om de kerk tot 1829 als begraafplaats gebruikt. Tegen het gebruik om in de kerk te begraven ontstond aan het eind van de achttiende eeuw steeds meer weerstand. De vloer moest vaak opengebroken worden en vanwege de beperkte ruimte veroorzaakten de ontbindende lijken vaak een ondraaglijke stank, zodat de situatie verre van hygiënisch te noemen was. Het is dan ook niet vreemd dat in 1804, tijdens de Franse bezetting, door Napoleon het begraven in kerken verboden werd. Dit decreet werd pas vanaf 1 januari 1811 van kracht en in 1813 na de bevrijding al weer teruggedraaid. Begraven in de kerk werd op 1 januari 1829 bij Koninklijk Besluit definitief verboden.
De gemeenteraad van Winterswijk besloot al in 1827 om buiten de bebouwde kom een begraafplaats aan te leggen. Aan de Singelweg werd in 1829 de Algemene begraafplaats in gebruik genomen. Het voormalige kerkhof rond de kerk werd daarna als marktruimte bij het bestaande marktplein gevoegd. Door sloop van de bebouwing aan de zuid- en aan de noordzijde kreeg het plein haar huidige omvang.

scheiding van Kerk en Staat
De principiële scheiding tussen Kerk en Staat werd in ons land tijdens de Bataafse Republiek ingevoerd. Dit betekende dat vanaf 1795 kerken hun publieke functie verloren en een strikt religieus karakter kregen. Met het wettelijke verbod op begraven in de kerk verdween de laatste openbare functie uit het kerkinterieur en daarmee ook definitief de bemoeienis van de overheid. Voortaan waren de Heeren Kerkvoogden primair verantwoordelijk voor het onderhoud en de instandhouding van het kerkgebouw. Naast de groei van de gemeente vormde deze achtergrond waarschijnlijk de aanleiding voor onderhoudswerkzaamheden aan het kerkgebouw in combinatie met een aantal veranderingen en vernieuwingen in het interieur. In 1831 besloten de Kerkvoogden tot de aanschaf van een nieuw orgel en enkele jaren later besteedde men een compleet nieuw bankenplan aan.

Footnotes

  1. ^ ECAL 0303 Hervormde Gemeente Winterswijk, 1620-1985, inventarisnr. 242.
Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

nieuw orgel in 1831-‘33
Op 22 december 1831 gaven de Heeren Kerkvoogden van de Hervormde Gemeente te Winterswijk aan de bekende orgelbouwer Carel Friedrich August Naber uit Deventer opdracht voor het leveren van een nieuw orgel. Het betrof niet alleen het instrument maar ook de rijk gedecoreerde orgelkas (het front met de pijpen). Het vervaardigen van de bijbehorende twee-delige beschermende orgelkast voor het wind- en het regeerwerk werd niet aan Naber opgedragen maar aan de hand van een uitgebreid bestek met tekeningen apart aanbesteed, waarschijnlijk aan een lokale timmerman.
Het nieuwe orgel werd geplaatst op de bestaande orgelzolder met de rug tegen de toren. Kennelijk stond hier al een orgel maar het bestaande instrument wordt in de beschrijvingen alleen oppervlakkig genoemd. De bestaande orgelgalerij hoefde slechts minimaal aangepast te worden ‘Wat de veranderingen van den zolder betreft … heb ik maar niet in het bestek gevoegd, want dit is geene groote zaak…’[1]
Op het uitgetekende orgelfront is te zien dat de bestaande orgelgalerij aan de voorzijde ondersteund werd door vier zuilen met eenvoudige kapitelen en basementen. In het archief van de kerk bleef een brief van Naber uit mei 1833 bewaard waarin hij aangeeft dat hij ‘met de voerman …. vier kapiteelen voor de kolommen in een kist ..’ verzonden heeft en dat ‘de andere vier spoedig zullen volgen’. Naber waarschuwt verder dat ‘den timmerman voorzichtig moet zijn bij het plaatsen  op de kolom(men) met het opvullen aan de mast, om vast te krijgen, datzelve daardoor niet uit elkander springen.’

Het lijkt er dus op dat bij de plaatsing van het nieuwe orgel ook het aantal zuilen uitgebreid werd tot acht en dat nieuwe kapitelen aangebracht werden. In de huidige situatie zijn de acht ondersteunende ronde zuilen voorzien van gesneden Corintische of Romeinse kapitelen die gestoken zijn naar voorbeeld van Vincenzo Scamozzi’s ‘L’Idea della Architettura Universale’ uit 1615. De Nederlandse uitgave van dit architectuurtractaat verscheen in 1640 en bleef tot ver in de negentiende eeuw bij de opleidingen van steenhouwers en timmerlieden in gebruik.[2] Uit de vergelijking van de bij het bestek gevoegde tekening en de huidige situatie volgt dat om er een eenheid van te maken destijds niet alleen nieuwe kapitelen geleverd werden maar dat waarschijnlijk ook het risaliet en hoofdgestel rond de vloer van de orgelgalerij nieuw vormgegeven werd.
Op het nieuwe orgel stonden aanvankelijk drie figuren die een kruis, een anker en een vlammend hart bij zich droegen en die symbool stonden voor geloof, hoop en liefde. Hoewel dit destijds zeker geen ongebruikelijke voorstellingen bovenop een kerkorgel waren vonden enkele gemeentelieden dat deze symbolen teveel naar de rooms-katholieke eredienst verwezen. Dat leidde ertoe dat de figuren vervangen werden door classicistische vazen. Na het herstel van het orgel in 1972 zijn deze vazen verdwenen.[3]

Footnotes

  1. ^ ECAL 0303 Hervormde Gemeente Winterswijk, 1620-1985, inventarisnr. 81
  2. ^ www.amsterdamsebinnenstad.nl/binnenstad/227/scamozzi.php.
  3. ^ Th.A.M. Gielen, G. Berends en J. Otter, De Jacobskerk. Winterswijks mooiste erfstuk, Het Museum, Winterswijk 1981, p.98
Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

veranderingen en herstellingen in 1839
Het Collegie van Kerkvoogden ging op 28 februari 1839 over tot het aanbesteden van ‘onderscheidene veranderingen en herstellingen, het maken van nieuwe meubelen en het daarstellen van Gallerijen’. Het bestek dat bij deze werkzaamheden behoorde was opgedeeld in acht ‘percelen’ die aan verschillende uitvoerenden gegund werden. Naast metselwerk en timmerwerk moest er een nieuwe preekstoel gemaakt worden, kwamen er nieuwe banken en moest het geheel geschilderd worden.[1]

architect D. Lijsen
Bij het uitwerken van de plannen werden de kerkvoogden aanvankelijk ondersteund door architect Derk Lijsen uit Zutphen, die ook het uitgebreide bouwbestek opstelde. Van Lijsen is niet veel bekend. Hij werd in 1767 in Aalten geboren in een aannemersfamilie en stond in het tweede kwart van de negentiende eeuw in zijn woonplaats vermeld als meestertimmerman. Derk trouwde tweemaal, in 1797 met (Johanna) Gesina Degener en in 1804 met Sara Stakebrand.

De samenwerking tussen Lijsen en het College van Kerkvoogden in Winterswijk verliep niet geheel vlekkeloos. Op 6 augustus 1838 informeerden de kerkvoogden met een niet mis te verstane brief waar de toegezegde stukken en tekeningen bleven: ‘Daar het ons duidelijk wordt dat U er zwarigheid in ziet of ongezind zijt om de door U aangevangen taak met een bestek ter vernieuwing van ’t inwendige onzer kerk voorttezetten en te beeindigen ……….. zoo hebben wij alnu besloten om die zaak ten koste Uwer eer en onze schade en verdriet te herinneren …….. dat het ons onveranderlijke besluit is om na dien niets meer van U aftewachtten en ook de reeds gemaakte kosten niet … te zullen betalen.’ Het is een laatste poging, onderling hadden de kerkmeesters inmiddels afgesproken om ‘waarlijk als hij er niet aan voldoet, ben ik er voor om ons woord te houden en de vent te laten loopen.’
Zover is het niet gekomen, Derk Lijsen overleed korte tijd later op 26 oktober in Zutphen. Voor het toezicht op de uitvoering van de werken stelden de Kerkvoogden op 22 maart 1839 de schrijnwerker G.J. Esselink uit Winterswijk aan. Esselink werd tevens belast met toezicht op de levering van materialen. De aannemers waren aan zijn orders onderworpen en hij moest van alle zwarigheden en verkeerd bevindingen onverwijld de Kerkvoogden kennis geven.

amfitheater
Door het verbod op begraven kwam het gehele vloeroppervlak van de kerk beschikbaar voor een nieuw bankenplan. Gekozen werd voor een geheel nieuwe opstelling in de vorm van een amfitheater. In het tweede kwart van de negentiende eeuw was deze indeling, waarbij de banken concentrisch ten opzichte van de preekstoel stonden, vrij populair. De banken vormden een eenheid en door de hoogteverschillen konden zoveel mogelijk kerkgangers in het gehoor en gezichtsveld van de predikant zitten. In de nabije omgeving kregen bijvoorbeeld ook de middeleeuwse kerk van Hall, de St. Helenakerk in Aalten en de (Waterstaats)kerk van Hummelo in deze periode bankenplannen in de vorm van een amfitheater.

De bestaande zerkenvloer werd opgenomen en ter hoogte van de dooptuin ongeveer een halve meter verlaagd. Voor de nieuwe preekstoel timmerde men in een halve cirkel concentrisch oplopende banken. Achter de preekstoel kwamen drie vakken met rechte banken. Opmerkelijk is dat tegen de oostelijke eindmuren van de beide zijbeuken kleine galerijen gemaakt werden met maar een beperkt aantal zitplaatsen. De galerij aan de noordzijde werd toegankelijk gemaakt via een trap in de gerfkamer en voor de zuidelijke galerij realiseerde men een buitentrap in een gemetseld portaal. Door de bouw van dit portaal kwam de bestaande zijdeur in het koor (nr. 7) te vervallen.
De galerij in de noordbeuk was tijdens diensten in gebruik bij de kerkvoogden en werd het Heerenzoldertje genoemd. Die in de zuidbeuk stond bekend als het Boerenzoldertje, hier zaten de jongens uit de Winterswijkse buurten.

Alle genoemde toevoegingen en vernieuwingen uit deze periode werden later weer verwijderd en zijn in het huidige kerkgebouw niet meer te zien.

deuren
In de bestaande situatie was de hoofdingang van de kerk via het torenportaal. Over het kerkhof en via zij-ingangen in de noordelijke en zuidelijke zijbeuk (nr. 2 en nr. 11) en het koor (nr. 7) konden de verschillende delen van de kerk betreden worden. Eea weerspiegelde waarschijnlijk ook de verschillen in afkomst en sociale status tussen de kerkgangers. De herinrichting van de buitenruimte als marktplein maakte het mogelijk om rondom volwaardige toegangsdeuren te realiseren, allemaal voorzien van een tochtportaal met dubbele deuren.
De bestaande deur in de noordelijke zijbeuk (nr. 2) moest dichtgezet worden en de deur in de zuidelijke zijbeuk moest de aannemer naar buiten laten draaien. Dit noemde men de Woold deur.  In de noordgevel schreef het bestek een nieuwe dubbele deur met portaal aan de buitenzijde voor, Meddose deur genaamd (nr. 3).  De deur (nr. 7) in de zuidgevel van het koor kwam te vervallen en ter compensatie moest de aannemer in de eindgevel van het koor een nieuwe toegang met een gemetseld portaal maken (nr. 6). Deze deur werd deur bij Geerlings genoemd naar de gelijknamige  ijzerwinkel die na 1900 achter de kerk op nummer 42 gevestigd was. Onder de trap naar de galerij in de zuidbeuk kwam een deur naar de zijbeuk (nr. 8).

schilderwerk
Naast het schilderen van al het nieuwe houtwerk binnen en buiten moesten het muurwerk en de gewelven in de kerk twee maal gewit worden. Uit de besteksomschrijving van de vensters en de beglazing kan afgeleid worden dat de kerk voor 1839 al voorzien was van vensters met houten kozijnen en roeden. Het bestek schreef het binnen en buiten stoppen, gronden en verven van de roeden voor, hetgeen niet van toepassing kan zijn bij met glas-in-lood gevulde kerkvensters.

Footnotes

  1. ^ ECAL 0303 Hervormde Gemeente Winterswijk, 1620-1985, inventarisnrs. 233, 236 en 242.
Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

herstel in de tweede helft van de negentiende eeuw
In het torenportaal bleef een gevelsteen bewaard die met de inscriptie ‘HERNIEUWD IN 1861’ verwijst naar herstel-of restauratiewerkzaamheden in dat jaar. Van deze werkzaamheden bleef in de archieven niets bewaard, maar het is verleidelijk om een verband te leggen met het geheel pleisteren van het exterieur van de kerk.
Omstreeks het midden van de negentiende eeuw kwam portlandcement in ons land beschikbaar. Aan dit nieuwe materiaal werden aanvankelijk hoogwaardige eigenschappen toegeschreven. Het zou sterk hydraulisch, sterk, duurzaam en waterdicht zijn. Talloze historische gebouwen kregen in deze periode een nieuwe schil van stucwerk; een laag portlandmortel leek een ideale oplossing om de scheuren en gebreken in het muurwerk te repareren en af te dekken. Achteraf bleek meestal dat het middel erger was dan de kwaal en moest de stuclaag weer verwijderd worden.

1895
In het archief van de RCE bleven tekeningen van de Jacobskerk bewaard die dateren uit 1895. In dat jaar werd een restauratie van de westelijke  torentoegang  uitgevoerd waarbij ook het het bovenliggende houten venster vervangen werd door een natuurstenen tracering, gevuld met glas-in-lood. Tegelijkertijd zou het torenportaal voorzien zijn van een nieuw gewelf dat aansloot op oude hoekkolonnetten. Mogelijk werden daarbij ook de muurbogen aan de noord- en de zuidzijde dichtgemetseld.
Tegelijkertijd werd tegen de noordmuur van het koor van de kerk een grote schildering van het Laatste Oordeel ontdekt. Deze ontdekking vormde waarschijnlijk de aanleiding voor een bezoek door Adolph Mulder aan de kerk. Mulder was bouwkundige bij de afdeling kunsten en Wetenschappen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Hij had een scherp oog en maakte van vele monumenten documentatieschetsen. Hij was ook een pionier op het gebied van fotografie. In het archief van de RCE bleven talloze documentatiefoto’s van zijn hand bewaard. In Winterswijk legde Mulder de hoofdopzet van de Jacobskerk vast in zijn schetsboekje met plattegronden, aanzichten en doorsneden. Hij maakte ook foto’s van het torenportaal en de blootgelegde schildering van het Laatste Oordeel.

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Restauraties in de twintigste eeuw

Het kerkgebouw en de toren verkeerden in een slechte staat. Nadat de gemeente Winterswijk kort voor de Tweede Wereldoorlog de toren hadden laten restaureren benaderden de kerkvoogden begin jaren ’60 het bekende architectenbureau Heineman uit Velp voor het opstellen van een restauratieplan. Tussen 1967 en 1972 werd de kerk gerestaureerd waarbij vrijwel alle negentiende-eeuwse herstellingen en toevoegingen ongedaan gemaakt werden. (Lees verder…)

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

restauratie van de toren
De toren - in bezit van de burgerlijke gemeente Winterswijk - was aan het eind van de jaren ’20 in een vrij slechte staat. Met name het natuursteenwerk vertoonde grote gebreken. Op de trans rond de voet van de torenspits was de samenhang tussen de natuursteen en het achterliggende metselwerk zo ver verdwenen dat het gevaarlijk werd. De bekende Amsterdamse architect A.A. Kok werd benaderd voor een restauratieplan dat in de jaren 1937-1939 uitgevoerd werd. In deze periode was Kok in Winterswijk ook actief als architect van het nieuwe raadhuis van de gemeente aan het Mw. Kuipers-Rietbergplein.[1]   

A.A. Kok
Architect Abel Antoon Kok (Dordrecht, 23 mei 1881 -  Amsterdam, 15 april 1951) maakte deel uit van de stroming die panden zoveel mogelijk terugbracht in de vermeende originele situatie. Hij restaureerde vele monumenten terug naar een historisch ideaalbeeld en pakte deze objecten daarom meestal grondig aan.
Kok liet zich niet leiden door theorieën of idealen, hij was vooral praktisch ingesteld en de wijze van restaureren werd bepaald door het gebouw. Zag een onderdeel er nog goed uit, dan werd alleen hersteld, noodzakelijke vernieuwingen werden uitgevoerd in oude materialen in een historiserende vormgeving.

Kok was zeer actief binnen de Bond Heemschut en verzorgde op latere leeftijd de redactie van de boekjes in de Heemschut-reeks. Naar hedendaagse maatstaven gemeten, zouden zijn restauraties de toets der kritiek niet altijd geheel kunnen doorstaan. Hoewel de ambachtelijke en technische aspecten goed verzorgd waren en hij zich voor zijn ontwerpen topografisch goed oriënteerde, ging hij bij het scheppen van een ideaalbeeld vaak erg ver in het reconstrueren van onderdelen, zonder dat daarvoor een (bouw)historische onderbouwing beschikbaar was.
De keuzes die hij maakte bij het uitwerken van de plannen waren destijds - veel meer als nu gebruikelijk -  gebaseerd op de presentatie en herkenning van de desbetreffende bouwstijl. Daarbij werd het principe van de ‘dominante tijdlaag‘ gehanteerd waarbij het mixen van stijlen en periodes zoveel mogelijk vermeden werd.[2]

herstellingen
Naast het herstel van de constructieve gebreken van de toren, het vervangen van natuursteenwerk en voegwerk bracht Kok ook een nieuwe smeedijzeren balustrade rond de trans aan. Het beeld van de toren veranderde ook door het verplaatsen van de wijzerplaten van het torenuurwerk. Oorspronkelijk waren deze ter hoogte van de traceringen boven de galmborden geplaatst. Bij de restauratie kwamen de wijzerplaten een stukje hoger tegen de vlakke delen van de naaldspits te hangen.

verwarmingskelder
In het begin van de vorige eeuw werd de kerk voorzien van een centrale verwarming. De  verwarmingsinstallatoie plaatste men in een kelder onder de gerfkamer. De vloer moest daarvoor een stukje verhoogd worden en het vertrek kreeg tegelijkertijd een nieuw bordes aan de noordzijde.  

 

Footnotes

  1. ^ A.A. Kok, Ons Vrijdagavond Blad, 24 en 31 maart en 14 april 1939, serie artikelen over de architectuur van het nieuwe raadhuis en de restauratie van de toren van de Jacobskerk.
  2. ^ Dat Bolwerck in Zutphen, ARCX rapportage 0820, 9 januari 2013
Slideshow
Tekst

restauratie van de kerk
Na de Tweede Wereldoorlog werd duidelijk dat ook het kerkgebouw in een slechte staat verkeerde. Begin jaren ’60 benaderden de kerkvoogden het bekende architectenbureau Heineman uit Velp voor het opstellen van een restauratieplan.

architectenbureau Heineman
Johan Gerard Adriaan Heineman werd in 1889 in Velp geboren. Hij volgde zijn opleiding tot architect aan de avondtekenschool en aan de vm Technische Hogeschool in Delft. Hij werkte daarna enkele jaren bij de vermaarde stedenbouwkundige en architect H.P. Berlage.
Heineman richtte in 1913 zijn eigen architectenbureau op. Hij ontwierp vooral villa’s en landhuizen en hield zich ook bezig met kerken, boerderijen en graansilo’s. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij aan wederopbouwprojecten en na de oorlog richtte hij zich vooral op restauratiewerk. Hij overleed op 15 juli 1959.

Zijn zoon Willem Anthonie (roepnaam Wim), geboren in 1923, volgde hem op. Wim was opgeleid aan de MTS in Haarlem en daarna aan het Voortgezet Bouwkunst Onderricht in Arnhem. Hij werkte vanaf 1951 samen met zijn vader. Zijn specialisatie was het ontwerpen van bejaarden- en verpleeghuizen. Daarnaast richtte hij zich op de restauratie van monumentale kastelen, kerken en woonhuizen. Volgens een oud medewerker van VBW was Wim meer een aquisiteur en manager dan een ontwerper. Hij coördineerde de verschillende opdrachten, regelde de financiën en onderhield de contacten met de opdrachtgevers. Meer praktisch-inhoudelijke zaken liet hij aan zijn medewerkers over.[1]
Met de architecten Vos en Ten Broeke vormde Heineman een gezamenlijk bureau dat eind jaren’80 onder de naam VBW (Vos, Ten Broeke, Van Wely) werd voortgezet. Wim Heineman overleed op 22 februari 2018 in Velp.

terug naar 1743
Het motto van architect Heineman bij de restauratie van de Jacobskerk was ‘terug naar 1743’. De prent die de bekende tekenaar Jan de Beijer in 1743 van de kerk maakte vormde voor hem een belangrijke inspiratiebron. In zijn restauratieverslag uit september 1971 verwees hij rechtstreeks naar deze tekening: ‘… bij het aanschouwen van de kerk begint de sfeer van twee eeuwen geleden terug te keren.’ Het historische beeld zoals door De Beijer vastgelegd was zijn belangrijkste houvast bij de restauratie en het herstel van het exterieur van de kerk. De hoofdzakelijk in de negentiende eeuw aangebrachte verminkingen van de kerk moesten ongedaan gemaakt worden zodat het gebouw in al zijn puurheid weer de oorspronkelijke gedaante terugkreeg.[2]

De restauratiewerkzaamheden werden in juli 1967 aanbesteed. Aannemer was A.H. Feberwee uit Deventer. Zowel het exterieur als het interieur moesten ingrijpend aangepakt worden. De kapconstructies waren in slechte staat, talloze daksporen en trekbalken moesten vervangen worden. De daken van de zijbeuken kregen een flauwere helling dan voorheen zodat de kroonlijst aan de dakvoet van het middenschip weer in het zicht kwam. De daken kregen een nieuwe leidekking in Rijndekking.
De gevels waren aan het eind van de negentiende eeuw aan de buitenzijde geheel bepleisterd. Deze laag werd geheel verwijderd, de muren en de steunberen hersteld en vervolgens opnieuw gevoegd. De negentiende-eeuwse houten kerkvensters werden verwijderd en vervangen door vensters met een tracering en montanten van Baumberger zandsteen. In het koor vormgegeven volgens de weergave op de tekening van Jan de Beijer. De vensters werden gevuld met glas-in-lood.
De oude ingang aan de noordzijde onder een verhoogde waterlijst werd gereconstrueerd, de in 1839 aangebrachte deuren in de noordgevel en de kop van het koor werden zo onzichtbaar mogelijk dichtgezet.

Footnotes

  1. ^ Mondelinge mededeling G.J. Bouwhuis, 2024.
  2. ^ ECAL 0303 Hervormde Gemeente Winterswijk, 1620-1985, inventarisnrs. 384 en 403.
Slideshow
Tekst

een nieuw interieur
Wat betreft de indeling van de kerk nam men afscheid van het negentiende-eeuwse interieur; de preekstoel, de banken en de balkons werden verwijderd. Het gemetselde trapportaal tegen de zuidzijde van het koor werd daarbij ook afgebroken. Het lithurgische centrum werd verplaatst naar het verhoogde koor met in het schip een traditionele opstelling met twee rijen (nieuwe) banken en stoelen in de zijbeuken.
De nog resterende grafzerken in de kerk werden opgenomen ten behoeve van de aanleg van grote kanalen voor een nieuwe luchtverwarming in de kerk. Bij deze werkzaamheden konden de funderingen van de twaalfde-eeuwse voorganger van de huidige kerk archeologisch onderzocht worden. De verwarmingsinstallatie werd ondergebracht in de bestaande kelder onder de gerfkamer. In de vloer werd een nieuw toegangsluik aangebracht. De stoepplaten afkomstig van de dubbele negentiende-eeuwse toegangspartij in de noordgevel werden hergebruikt voor de vloer en de trap van het  bordes van de gerfkamer aan de noordzijde.
In de gehele kerk werd een nieuwe natuurstenen vloer gelegd van een onbekende lichte steensoort afkomstig uit Polen. Enkele historische grafzerken werden herlegd in het koor en de vloer van het torenportaal. Van de Nederlands Hervormde Kerk in Vlaardingen werd een blank eiken preekstoel verkregen. De oude preekstoel werd afgevoerd naar het provinciale bouwfragmentendepot in Valburg.

De bestaande muren in de zijbeuken ten noorden en ten zuiden van de toren werden afgebroken. De nieuwe consistorie aan de noordzijde  kreeg als afscheiding met de kerk een eiken panelenwand met een kroonlijst. Aan de zuidzijde creëerde men een garderobe die met een vergelijkbare wand afgesloten werd en waarin ook de meterkasten van de kerk en de toren opgenomen werden. Naast de bestaande torentrap werd een eenvoudige toiletruimte gemaakt.

Op vrijdag 17 november 1972 werd de gerestaureerde Jacobskerk door de restauratiecommissie aan de kerkvoogdij overgedragen.

stucwerk en schilderingen
Bij het herstel van de gewelven en de muren kwamen laat-middeleeuwse en zeventiende-eeuwse muurschilderingen aan het licht. Op aandringen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RdMz) werden deze schilderingen vrijgelegd, geconserveerd en in beperkte mate bijgewerkt. Deze werkzaamheden namen drie jaar in beslag.

orgel
Het Naber orgel uit 1831was volgens de orgelcommissie van de Jacobskerk niet te handhaven en diende vervangen te worden. Mogelijk konden enkele registers uit het negentiende-eeuwse orgel wel hergebruikt worden. De orgelcommissie liet zich wat betreft de vervanging van het orgel adviseren door Klaas Bolt, de bekende organist van de Sint Bavokerk in Haarlem. Om een keuze te kunnen maken voor de orgelbouwer van het nieuwe orgel bekeek en beluisterde de commissie onder leiding van haar adviseur in 1968 enkele orgels in andere kerken. Het Metzler orgel in de Sint Joriskerk in Amersfoort viel daarbij zeer in de smaak en de de commissie adviseerde unaniem om bij de fa. Metzler Orgelbau in Dietikon nabij Zürich (Zwitserland) een nieuw orgel te bestellen.

Het frontwerk en de orgelkast moesten van de RdMz behouden blijven en werden in 1972 hersteld, waarbij eerdere uitbreidingen van het orgel uit 1911 ongedaan gemaakt werden. Het nieuwe orgel werd in de bestaande beschermende kast geplaatst, op advies van Metzler werd het hoofdwerk een stukje naar achteren geplaatst. De orgelgalerij kreeg een nieuwe toegang in de vorm van een spiltrap aan de zuidzijde.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

latere veranderingen
Na 1972 werd de Jacobskerk slechts op ondergeschikte punten veranderd. De consistorie aan de noordzijde van de toren werd van een verlaagd plafond voorzien en een aantal malen werd groot onderhoud aan hoofdzakelijk het exterieur uitgevoerd. Verreweg de grootste ruimtelijke verandering in het interieur was het verwijderen van de banken uit het schip en de vervanging  door losse stoelen.