Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Historische gegevens

Het dorp Duiven kent al bewoning in de laat-Romeinse tijd. De overwegend agrarische nederzetting lag op een rivierduin. De Liemers was vanaf de middeleeuwen lange tijd Kleefs bezit. De onderzochte boerderij is in het begin van de 18e eeuw op een kadasterkaart vastgelegd maar is in oorsprong al een stuk ouder. 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

ijstijd
In de voorlaatste ijstijd, de zogenaamde Saale-ijstijd, werd door het landijs de loop van de Rijn in westelijke richting afgebogen. Door de ijsmassa’s ontstonden de stuwwallen van de Veluwezoom en het Montferland. Later werden tijdens de Weichsel-ijstijd door de wind grote hoeveelheden rivierzand landinwaarts verplaatst waarbij plaatselijk rivierduinen ontstonden. Het gebied van de Liemers werd tot de bedijking regelmatig overstroomd door rivierwater, waarbij zandige oeverwallen ontstonden waar achter in de komgronden zware klei afgezet werd. De hoogste delen van de rivierduinen bleven boven het kleidek uitsteken. Op één van deze opduikingen vinden we de oudste kern van het dorp Duiven, die continue bewoning kent vanaf de laat-Romeinse tijd. In het jaar 838 is er in het dorp sprake van een gewijde kerk met een hof, herenland en een hoeve met daaraan verbonden lijfeigenen (Zeldzaam goed, cultuurhistorische analyse en beleidsaanbevelingen Gemeente Duiven, Gemeenteblad gemeente Duiven, nr 51227 30 maart 2017). De overwegend agrarische nederzetting kende bewoning op de hogere delen waar ook de akkers aangelegd waren, omringd door lager gelegen weidegebieden.  

late middeleeuwen
In de late middeleeuwen was de Liemers een grensgebied, waar zowel de graven van Kleef en Gelre als de graaf van Bergh bezittingen hadden en hun belangen verdedigden. Hun bezittingen lagen verspreid over het gebied.

In 1340 bezat Gelre in zijn rentambt Liemers goederen te Weel, Zevenaar, Bedburg (dat is Babberich), Angeroyen, Westervoort, Duiven, Groessen, Beek en Zeddam. Een Kleefse akte uit 1348 noemt in 'onssen lande van Lymers' bezittingen 'te Zevenaren, te Wele, te Duven, te Gruessen, the Dydem ende the Beke’. In 1355 verpandde de Gelderse hertog uit geldnood zijn Liemerse bezittingen en Emmerik aan zijn zwager de graaf van Kleef. De heer Van den Bergh versperde voor Kleef de weg naar verdere gebiedsuitbreiding in de Liemers o.a. door Beek en de bezittingen in Didam van Kleef in pandschap te nemen.

In de Kleefse tijd maakten de kerkdorpen Duiven, Groessen en Loo deel uit van het Ambt Liemers. De Franse revolutie had voor dit gebied tot gevolg dat genoemd Ambt in 1806 bij het Groothertogdom Berg werd gevoegd en twee jaar later bij het Koninkrijk Holland, dat in 1811 opging in het Franse Keizerrijk.
Duiven werd het bestuurlijke centrum van de Mairie Westervoort waartoe ook Westervoort, Groessen en Loo behoorden. Tussen 1813 (toen de Fransen definitief waren verslagen) en 1816 kwamen de Kleefse enclaves weer onder Pruisisch gezag. Vanaf 1 juni 1816 werd de Liemers onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden. (www.liemersverleden.nl)

atlas
In Pruisen werd aan het eind van de 17e eeuw een openbare eigendomsadministratie van onroerende goederen ingesteld. Omstreeks 1723 is door de landmeter J. Guionneau het Kaartboek van het ambt Lijmers getekend als onderdeel van een vroege en succesvolle poging van de Kleefse autoriteiten om een nauwkeurig overzicht te krijgen van het belastingplichtige land en de daarop staande bebouwing. Mutaties werden bijgehouden in een register, het Hypothequen Buch.
Op de atlas van de Liemers is de dorpskom van Duiven nog maar spaarzaam bebouwd. Opvallend zijn de omvangrijke gemeenschappelijke gronden, op de kaart aangegeven als Gemeine Hütung. Het bouwlandcomplex direct ten zuiden van de onderzochte boerderij draagt in 1723 de naam Das Hohe Feldt, waarvan de naam van de boerderij direct afgeleid is.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

historische bronnen
Op de historische kaarten staat bij de boerderij geen naam vermeld. De door de RCE in de monumentenbeschrijving genoemde naam ’t Hoge Veld’  is ontleend aan de Kleefse kaart van 1723 waarop het gebied ten zuiden van de boerderij deze naam draagt. Deze naam verwijst naar de hoge ligging van het terrein op de oostelijke uitloper van het rivierduin waarop ook de oude kern van het dorp Duiven ligt. Ook de Hoogeveldsche brug in de Rijksweg ten oosten van de onderzoekslocatie was naar dit bouwlandcomplex vernoemd. In de Kleefse administratie staan de perceelnummers 89, 90 en 91 onder de naam Hohefeldsche hof met als eigenaresse Junfr. von den Felde vermeld.

Bij de invoering van het Kadaster in 1832 stond Jacobus Offenberg, met als beroep landbouwer, als eigenaar van de boerderij geregistreerd. 

rijksweg
De Rijksweg is de oude handelsroute tussen Arnhem en Emmerik, die mede door de slechte staat van onderhoud veel concurrentie ondervond van de route over Doesburg en Doetinchem. Sinds 1739 bestond er een postdienst tussen Arnhem, Kleef en Keulen, waardoor de weg ook Kleefse Postweg genoemd werd. De weg werd in 1838 in het kader van het Rijkswegenplan begrind. Om de aanleg en het onderhoud te bekostigen werd tol geheven.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouwtraditie en bedrijfsvoering

De nadruk in het boerenbedrijf lag tot halverwege de 19e eeuw vooral op het gemengd bedrijf, in de loop der tijd verschoof het accent steeds meer richting de veeteelt. Traditioneel waren alle boerderijen in oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype. De dragende constructie van alle boerderijen en schuren was opgebouwd met ankerbalkgebinten.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

gemengd bedrijf

Akkerbouw en veeteeld waren van oudsher de belangrijkste bronnen van bestaan. De nadruk in het boerenbedrijf lag tot halverwege de 19e eeuw vooral op het gemengd bedrijf, in de loop der tijd verschoof het accent steeds meer richting de veeteelt. Akkerbouw vond plaats op de hogere gronden, de broeklanden waren in gebruik als weide- en hooiland. Vanaf de 19e eeuw werden tuinbouw en fruitteelt steeds belangrijker, de hoger gelegen oeverwallen waren daarvoor zeer geschikt.
Op de rivierklei, dichtbij de belangrijke centra van baksteenfabricage, vond de verstening van de boerderijen vroeg plaats, vanaf de tweede helft van de 16e eeuw kwamen langs de rivieren al baksteengevels voor.

bouwtraditie en bedrijfsvoering
De ruimtelijke ontwikkeling van boerderijen in het oosten van ons land kan niet los gezien worden van de boeren-bedrijfsvoering in relatie tot het gebruik van het omliggende cultuurlandschap. Traditioneel voeren de boerenbedrijven een gemengd bedrijf. In de vroege middeleeuwen ontstond een landbouwsysteem, dat gekenmerkt werd door een intensiever gebruik van de woeste gronden en het ontstaan van open akkercomplexen. De eerste open akkercomplexen kenden een weide-braaksysteem. Op delen van de akkers werd afwisselend ook vee geweid. Om de grond niet uit te putten gingen de boeren over op plaggenbemesting. Tot ver in de 18e eeuw was de veehouderij minder sterk ontwikkeld en diende deze hoofdzakelijk voor de productie van stalmest. Verse melk werd alleen voor eigen gebruik geproduceerd en van de overige melkproducten was alleen boter langere tijd houdbaar. De stalmest werd in potstallen verzameld waar zich in de loop van het jaar een dikke laag mest opbouwde die gemengd werd met strooisel. Deze natuurlijke meststof verspreidde men over het bouwland dat door dit compostmengsel steeds hoger kwamen te liggen. Vanuit de nederzettingen groeide het akkerareaal aaneen tot een gezamenlijk akkerlandcomplex: een enk. Hoofdzakelijk verbouwde men rogge, afgewisseld met haver, gerst en boekweit. Het heidegericht potstalsysteem kon eeuwenlang stand houden, de omvang van de bedrijfsvoering was daarbij afhankelijk van de hoeveelheid mest die beschikbaar was. Tot ver in de 19e eeuw waren de meeste landbouwbedrijven kleinschalig en voor het grootste deel zelfvoorzienend. Dit betekende dat er weinig ruimte was voor specialisatie. Deze behoudende en traditionele aanpak wordt in beschrijvingen vaak gekarakteriseerd als een achterlijke en onrendabele wijze van exploitatie. Rationeel gezien, gaven de boeren op een weldoordachte en op duurzaamheid gerichte wijze vorm aan hun bestaan. Hun handelen was primair gericht op continuïteit en bestaanszekerheid en zeker niet op winstmaximalisatie.

Traditioneel waren alle boerderijen in oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype en dus driebeukig.  De dragende constructie van alle boerderijen en schuren was opgebouwd met ankerbalkgebinten. Voorbeelden van dit constructieprincipe kennen we al uit de late 15e eeuw. Ankerbalkgebinten bestaan uit twee stijlen waartussen op ongeveer driekwart van de hoogte een balk, de 'ankerbalk' was bevestigd. De verschillende gebinten waren in de lengterichting van de boerderij met platen aan elkaar verbonden. Alle hoeken tussen stijlen, balken en platen waren verstevigd met respectievelijk korbelen en windschoren. Deze constructie maakte een zeer efficiënt gebruik van de ruimte mogelijk. Zo efficiënt dat dit constructieprincipe, dat aan het eind van de middeleeuwen algemeen gangbaar werd, tot aan de Tweede Wereldoorlog in gebruik zou blijven. Toen werd het maken van de bewerkelijke pen-en-gat verbindingen door de sterk gestegen arbeidskosten te duur. 

Onder downloads wordt een overzicht gegeven van de samenhang tussen bouwtraditie, bedrijfsvoering, dateringscriteria en de ruimtelijke ontwikkeling van de boerderijbouw in oost-Nederland.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

17e eeuw

De huidige boerderij dateert uit de 17e of het eind van de 16e eeuw. In de loop van de 17e eeuw werd het woongedeelte uitgebreid met een zogenaamde landheerskamer met een rijk vormgegeven zijgevel. 

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

De hoofddraagconstructie die achter de gevels van de boerderij schuil gaat is in één bouwfase tot stand gekomen en dateert in hoofdopzet waarschijnlijk uit de 17e- of de late 16e eeuw. Het gebouw had oorspronkelijk een rechthoekige plattegrond en was aan de linker en rechter zijde van het woongedeelte nog niet uitgebouwd. In de loop van de 17e eeuw kwam de linker uitbouw tot stand en in die omvang is de boerderij ook op de 18e eeuwse Kleefse kadasterkaart weergegeven. 

gebintconstructie en kap
Het rieten dak werd door rechthoekige eiken daksporen gedragen. In de huidige situatie is in het bedrijfsgedeelte een substantieel deel van deze daksporen nog aanwezig, deze zijn onderling verbonden met eiken haanhouten. Telmerken konden vanwege de toegankelijkheid niet waargenomen worden. De sporenkap wordt ondersteund door dubbele platen waarvan de onderste gebintplaten doorlopen van voor- tot achtergevel. Deze gebintplaten waren oorspronkelijk verbonden met vijf eiken ankerbalkgebinten waarvan de achterste vier bewaard zijn gebleven. Van het eerste gebint bleef halverwege de heerd aan de zijde van de schouw alleen het bovenste deel van de stijl bewaard. De stabiliteit in de langsrichting werd geborgd door de windschoren die in de gebintstijlen en gebintplaten gepend zijn. De gebinten zijn van voor naar achter genummerd met gehakte telmerken. Onderscheid tussen links en rechts is gemaakt door een rechte beitel (links) en een guts (rechts) te gebruiken. Alleen op de gebinten 2, 3 en 4 konden telmerken waargenomen worden. Op de linker stijl van gebint 3 is een ouder gekrast telmerk nr 2 met een richtingsteken waargenomen. De linker stijl van gebint 4 is hergebruikt. Bovenin is een afgezaagde pen-en-gat verbinding waarneembaar die niet bij de huidige opzet past. De windschoren zijn op dezelfde wijze overeenkomstig het desbetreffende gebint doorgenummerd van voor naar achteren. 

Op de ankerbalken in het bedrijfsgedeelte staan eiken dekbalkgebinten die de bovenste gebintplaten dragen. Deze gebinten zijn relatief licht uitgevoerd van grillig gevormde stammen. Mogelijk zijn hiervoor lokaal groeiende bomen gebruikt. 
De daksporen in het bedrijfsgedeelte zijn voor het meerendeel van eiken en behoren nog tot de oorspronkelijke opzet van de boerderij.  

Een tot aan de voorgevel doorlopende gebintplaat betekent meestal dat het eerste gebint in de (houten vakwerk) gevel opgenomen was. Bij de onderzochte boerderij kan dat niet het geval geweest zijn omdat het eerste genummerde gebint vrij in de ruimte van de heerd staat. Deze oplossing is zeer ongebruikelijk en door de onderzoekers in deze streken niet eerder waargenomen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bij de bouw van de boerderij de voorgevel (gedeeltelijk) al in baksteen werd uitgevoerd en ter plaatse de gebintplaten ondersteunde. 

Het is goed denkbaar dat de overige gevels destijds grotendeels nog in vakwerk waren uitgevoerd. De verstening van de gevels van boerderijen kwam in het rivierengebied naar verhouding al vroeg op gang vanwege de nabijheid van steenbakkerijen en goede verbindingen over water.  Het voorhuis of soms zelfs alleen een gedeelte daarvan werd meestal als eerste voorzien van bakstenen gevels. 

indeling
De ankerbalkgebinten staan dus zowel in het woon- als in het bedrijfsgedeelte en verdeelden de beschikbare ruimte in een hoge middenbeuk en twee lagere zijbeuken. Deze in de late middeleeuwen ontstane boerderijvorm combineerde woon-, stal- en tasruimte onder één dak, was zeer geschikt voor het gemengd bedrijf en is in heel oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied toegepast. De middenbeuk werd in het bedrijfsgedeelte benut als deel of dorsvloer. Boven de relatief laag liggende ankerbalken was ruimte voor de opslag van hooi of ongedorst graan. Aan weerszijden van de deel stond het vee gestald in potstallen. Op de eiken gebintstijlen markeren oude verbindingssporen de oorspronkelijke (lagere) hoogte van nu verdwenen steekrijen. Deze droegen de balklagen van de eveneens verdwenen hildenvloeren en steunden de reppels waartussen de koeien aangebonden waren.

In het woongedeelte bevond zich aan de voorzijde centraal het woonvertrek, ook wel de heerd genoemd. Deze kamer was van oudsher het enige vertrek waar het haardvuur brandde en waar daarom gekookt, geleefd en zelfs geslapen werd. De heerd besloeg in deze bouwfase het middenvertrek en de naastgelegen gang. De oorspronkelijke zoldervloer boven het woongedeelte was opgelegd in de voorgevel en werd ondersteund door de ankerbalk van het eerste en tweede gebint. Deze balklaag is nu niet meer aanwezig. Ook de oorspronkelijke schouw, die zeer waarschijnlijk ter hoogte van de huidige moderne schouw was, is verdwenen. 

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

bouw van een landheerskamer
Waarschijnlijk nog voor het midden van de 17e eeuw werd het woongedeelte van de boerderij aan de linker zijde uitgebreid met een opkamer boven een kelder met tongewelf. De architectuur van dit zijvertrek kreeg een zelfstandig en representatief karakter door de speciale behandeling van de linker zijgevel. Deze gevel werd uitgevoerd als geschouderde tuitgevel met op het niveau van de opkamer twee kruisvensters met zandstenen dorpels, kalven, middenstijl en duimblokjes. Boven deze vensters werd een segmentboog aangebracht. In de geveltop kwamen twee kloostervensters, ook met zandstenen kalven, dorpels en duimblokjes. Van deze vensters werd het bovenste deel dichtgemetseld en bleven de luiken bewaard. 

De voorgevel van de boerderij lag waarschijnlijk in het verlengde van de zijgevel van de zijkamer. Ten opzichte van de huidige voorgevel lag deze ongeveer een halve meter meer naar buiten, zoals af te leiden is uit de plaats en vorm van de resterende vlechtingen in het onderste deel van de geveltop. De achtergevel van de zijkamer sluit aan op de gebintstijl van gebint nr 2. De hoekoplossing op de aansluiting van de zijgevel met de achtergevel is uitgevoerd met zogenaamde klezoren in de koppenlaag. Een oplossing die in stedelijke context in het oosten van ons land tot ongeveer 1730 toegepast werd. Samen met de toepassing van kruis- en kloostervensters, die aan het eind van de 17e eeuw verdrongen worden door het modernere schuifvenster, wijst dit in de richting van een datering in de 17e eeuw. Ook de enkelvoudige eiken balklaag past in dit tijdsbestek.

De relatief rijke en verzorgde vormgeving van de zijgevel zou er op kunnen wijzen dat het hier geen reguliere uitbreiding van de boerderij betreft maar dat de zijkamer gerealiseerd is als zogenaamde landheerskamer. In het rivierengebied maar vooral langs de Gelderse IJssel in de plaatsen Voorst, Zutphen en Deventer komen dit soort aanbouwen vaker voor. 

Wanneer patriciërs uit de stad op het platteland grond verwierven met daarop pachtboerderijen, dan konden zij als zomerverblijf tegen een bestaande boerderij een ‘lanterskamer’ bouwen. In dit verband is het opvallend dat de opkamer van ’t Hoge Veld geen eigen stookplaats of schouw had of heeft. 
De kelder onder dit vertrek was oorspronkelijk toegankelijk vanuit de heerd van de boerderij. De zolderruimte van de ‘lanterskamer’ was van de zolder van de boerderij afgescheiden door een houten latwerk, waarvan de restanten op de gebintplaat nog aanwezig zijn.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

18e eeuw

In de 18e eeuw werd het woongedeelte van de boerderij uitgebreid en gemoderniseerd en kwam er een nieuwe voorgevel. 

Slideshow
9 afbeeldingen.
Tekst

uitbreiding met een zijkamer
Er zijn sterke aanwijzingen dat ergens in de 18e eeuw de landheerskamer het zelfstandige karakter verloor en onderdeel werd van de woning van de boerderij. In dezelfde tijd werd het woongedeelte aan de rechter zijde met een zijkamer uitgebreid, zodat een min of meer symmetrische T-vormige plattegrond ontstond.  Het hele woongedeelte kreeg dezelfde hoogte en over het geheel realiseerde men een nieuwe rietgedekte kapconstructie met aan de beide zijgevels wolfeinden. Ook de voorgevel werd over de gehele breedte vernieuwd. De nieuwe voorgevel kwam een klein stukje meer naar binnen te liggen. Achter de voordeur werd een gang gesitueerd, de benodigde ruimte daarvoor ging ten koste van de heerd. Boven de heerd legde men een nieuwe zolderbalklaag die opgelegd werd in de voorgevel en het tweede gebint. Het eerste gebint werd waarschijnlijk verwijderd, alleen het bovenste deel van de linker gebintstijl bleef bewaard. 

De nieuwe zijkamer aan de rechter zijde kreeg een lage tussenverdieping met een slaapvertrek. Dit vertrek had een klein venster in de voorgevel en in de zijgevel twee kleinere vensters. Mogelijk waren dit oorspronkelijk kleine luikopeningen, er zijn aanwijzingen dat deze luikopeningen later naar de top van de zijgevel verplaatst werden. Waarschijnlijk was de tussenverdieping toegankelijk via een eenvoudige steektrap of ladder. 

Dergelijke lage tussenvertrekken zijn in deze streken geen gebruikelijke keuze bij de uitbreiding van het woongedeelte van boerderijen. Vrijwel dezelfde oplossing is bekend van de boerderij ‘Erve Lennepsgoed’ aan De Stege 2 in Veessen. Het woongedeelte van deze boerderij werd in het midden van de 19e eeuw geheel vernieuwd en kreeg daarbij twee uitgebouwde zijkamers waar boven de zoldervloer verlaagd werd, zodat daar twee lage slaapvertrekken gemaakt konden worden. Andere voorbeelden zijn niet bekend (De Stege 2 in Veessen, bouwhistorische verkenning. ARCX-rapport 0945 18 mei 2018).

De verdiepings- en de zolderbalklaag van de rechter zijkamer zijn enkelvoudig uitgevoerd, de verdiepingsbalken zijn gedecoreerd met een kwartrond profilering en de zolderbalken zijn ongedecoreerd. De nieuwe kapconstructie werd uitgevoerd met rondhouten daksporen, hoofdzakelijk aan de zijde van de landheerskamer aangevuld met enkele (hergebruikte) eiken sporen en haanhouten. Deze daksporen worden ondersteund door twee naaldhouten halfspanten, waarvan de bovenregels aansluiten op de platen van de bovenste gebinten in het bedrijfsgedeelte.  

 

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

landheerskamer
De landheerskamer onderging ook een aantal veranderingen. Vanuit de heerd kwam er een deur en de kelder werd toegankelijk gemaakt vanaf het bedrijfsgedeelte. De linker zijgevel werd afgetopt en de bovenste met glas-in-lood gevulde delen van de kloostervensters werden dichtgemetseld. De zolderruimte werd bij de zolder van de boerderij getrokken. 

 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

indeling voorgevel
De indeling van de nieuwe voor- en rechter zijgevel zal in grote lijnen vergelijkbaar geweest zijn met de huidige, alleen met smallere gevelopeningen. Het metselwerk is uitgevoerd in kruisverband en daarbij is het vanaf het begin van de 18e eeuw gebruikelijk dat de beëindiging van het metselwerk bij de aansluiting op kozijnen gemaakt wordt door in de strekkenlagen drieklezoren op te nemen. De koppenlagen hoeven dan niet onderbroken te worden. 

Behalve bij de vensters van de heerd ontbreken deze drieklezoren, wat betekent dat de huidige vensters in bestaand metselwerk ingebroken moeten zijn, zonder dat daarbij het metselverband bij de aansluiting aangepast werd. De huidige kozijnen zijn dus later geplaatst. De daarvoor benodigde gevelopeningen zijn in de gevel gehakt, waarbij de begrenzing wisselend gelegd is ter plaatse van de bestaande beëindiging van een kop of een strek. Dat betekent dat de onder- en bovenliggende metsellagen moeten eindigen met een afgehakte kwart steen, een zogenaamde klezoor. Omdat deze rommelige en onregelmatige begrenzingen bij openstaande luiken aan het zicht onttrokken waren vormde dat waarschijnlijk geen probleem.  

 

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

geut en schuur
Waarschijnlijk vrij kort na de realisatie van de rechter zijkamer, bouwde men tegen de achterzijde daarvan een (spoel)keuken die vanuit de deel toegankelijk was. Deze zogenaamde ‘geut’ had oorspronkelijk nog geen verdieping. 

In het begin van de 18e eeuw lag evenwijdig aan de oostzijde naast de boerderij een schuur die later vervangen werd door een schuur die meer naar de weg stond en schuin op de boerderij georiënteerd was. Mogelijk vormde de uitbreiding van het woongedeelte aan de rechter zijde de aanleiding voor deze verplaatsing, maar zeker is dat niet.  

 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

19e eeuw

In de 19e eeuw kwam grotendeels de huidige vensterindeling van het woongedeelte tot stand, met op de begane grond nieuwe Empire schuifvensters. 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

vernieuwing van vensters in het woongedeelte
In het archief bleef een foto bewaard van de voorgevel en de linker zijgevel van de boerderij van voor 1937. De linker zijgevel van het bedrijfsgedeelte was destijds een stuk lager dan in de huidige situatie en bevatte drie houten mestluiken. Op de foto is verder te zien dat de vensterindeling van het woongedeelte reeds is gewijzigd, met op de begane grond zesruits Empire schuifvensters. Deze modernisering heeft plaatsgevonden in de 19e eeuw, waarschijnlijk omstreeks 1850. De vensters en de voordeur werden, met uitzondering van de vensterkozijnen in de heerd, ingehakt ter plaatse van reeds bestaande (grotendeels smallere) gevelopeningen en in de voorgevel voorzien van strekken. In de zolderborstwering was centraal in de gevel een luikopening opgenomen, rechts ter plaatse van de tussenverdieping bevatte de gevel een venster met roedeverdeling. Dit raam is mogelijk later, na het plaatsen van het huidige stolpvenster, verplaatst naar de luikopening. 

Mogelijk is in de 19e eeuw tevens de huidige vensterindeling van de rechter zijgevel van het woongedeelte tot stand gekomen. Hierbij werden vermoedelijk bestaande luikopeningen verplaatst naar de top en werden ter plaatse van de tussenverdieping nieuwe, grotere vensterkozijnen ingehakt die voorzien waren van vensters met een roedeverdeling. Het ladderraam betreft een latere modernisering.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

20e eeuw

In 1937 maakte de bestaande schuur op het erf plaats voor een nieuwe varkensschuur die haaks tegen de geut werd gebouwd. Tegelijkertijd vernieuwde men de achtergevel en de beide zijgevels van het bedrijfsgedeelte. De geut kreeg een verdieping die recent is ingestort. Het interieur van het woongedeelte werd in de 20e eeuw in meerdere fasen gemoderniseerd, waarbij men tevens het plafond van de slaapkamer op de tussenverdieping verhoogde en de geut uitbreidde. Op enig moment zijn de stalinrichting en de hilden in het bedrijfsgedeelte geheel verdwenen. 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

modernisering interieur woongedeelte
In het woongedeelte van ’t Hoge Veld verwijst een deel van de huidige interieurafwerking nog naar een verbouwing in de jaren ’20 of ’30 van de 20e eeuw. De totale omvang hiervan is onduidelijk door latere veranderingen en vanwege het ontbreken van archiefdocumentatie. De modernisering omvatte onder andere het vernieuwen van de lambrisering in de gang, bestaande uit vlakhouten wandpanelen. De deur in de voorgevel kreeg een bijpassend bovenlicht met geometrische invulling, nog zichtbaar op een foto van de boerderij uit 1964. Waarschijnlijk dateren ook de geprofileerde architraven (deuromlijstingen) van de deuren in de heerd, het stucplafond (op riet) met vlakke lijst in de opkamer en het ladderraam en het stolpvenster ter hoogte van de tussenverdieping uit deze periode. De paneeldeuren in het woongedeelte en de bijbehorende geprofileerde deurkozijnen zijn waarschijnlijk ouder en dateren mogelijk uit de 19e eeuw. 

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

modernisering bedrijfsgedeelte 
Voor de ontwikkeling van het bedrijfsgedeelte en het boerenerf in de eerste helft van de 20e eeuw biedt archiefinformatie iets meer houvast. In 1937 werd de oude schuur gesloopt die schuin tegen het bedrijfsgedeelte van de boerderij was aangebouwd. Ter vervanging bouwde men loodrecht tegen de rechter zijgevel een nieuwe varkensschuur op een langgerekte plattegrond. De schuur werd door middel van een tussenlid direct verbonden met de geut en is opgetrokken in schoon metselwerk in kruisverband. De gevels zijn voorzien van gietijzeren stalvensters, houten staldeuren en opgeklampte houten mestluiken die draaien op duimgehengen met daarboven gietijzeren stalramen die met luiken kunnen worden afgesloten. 

Tegelijk met het slopen van de oude schuur aan de achterzijde werd de achtergevel vernieuwd. De gerende achtergevel werd net als de nieuwe varkensschuur opgetrokken in schoon metselwerk in kruisverband en kreeg een traditionele indeling met centraal de baander onder een brede segmentboog, geflankeerd door gietijzeren stalvensters. Op zolderniveau is de gevel ingedeeld met dubbele hooiluiken met aan weerszijden een rond venster met kruisvormige, gietijzeren roeden. Opvallend is dat slechts aan één kant in de gevel (rechts) een houten staldeur is geplaatst. 

De linker zijgevel van het bedrijfsgedeelte werd in deze periode verhoogd, gepleisterd en voorzien van gietijzeren stalvensters, waarvan er twee boven een mestluik zijn geplaatst. Mogelijk waren deze mestluiken nog onderdeel van de oude gevelindeling van de lagere zijgevel. De rechter zijgevel van het bedrijfsgedeelte werd vermoedelijk eveneens iets verhoogd en kreeg waarschijnlijk een nieuwe indeling. Ook hier verwijzen de mestluiken wellicht naar een oudere gevelindeling met bijbehorende stalinrichting. 

Het (deels) vernieuwen van de zijgevels van het bedrijfsgedeelte hield waarschijnlijk verband met het moderniseren van de stalinrichting. Vanaf het einde van de 19e eeuw werden in heel Nederland vanuit het oogpunt van efficiëntie en hygiène oude potstallen vervangen door zogenaamde grupstallen, bestaande uit een vaste standplaats voor het vee met daarachter een mestgoot (de grup). Koeien stonden niet langer voortdurend in de eigen mest, wat de kwaliteit van de melk en de opbrengst van de zuivelproducten ten goede kwam. Dit proces werd aanzienlijk versneld door de introductie van kunstmest, waardoor de boeren minder van stalmest afhankelijk waren. Omdat niets resteert van de oude stalinrichting van ’t Hoge Veld is deze ontwikkeling hier niet goed te volgen. Achter de grupstallen zal een pad gelopen hebben waarlangs de mest kon worden afgevoerd via staldeuren in de achtergevel en zijgevels. Om voldoende staruimte te creëeren werd in ieder geval de linker zijgevel een stukje hoger opgetrokken. 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

veranderingen rond de geut
Op enig moment werd in de bestaande geut een verdieping gerealiseerd door het aanbrengen van een (recent ingestorte) zoldervloer. Dit vloerniveau was toegankelijk via een trap tegen een nieuw portaal dat, in het verlengde van de gang, op de deel tegen de geut was aangebouwd. De trap leidde naar een bordes op het portaal, waar een deur toegang gaf tot de ruimte boven de geut. Op basis van de paneeldeur met glasroeden in het portaal, heeft deze verbouwing waarschijnlijk kort voor, of kort na de Tweede Wereldoorlog plaatsgevonden. In de gepleisterde wand van het portaal tekent zich nog de lijn van de oude trap af. De huidige trap op de deel is later geplaatst om zowel de kamer boven de geut, als de zolder boven het woongedeelte via één trap te bereiken. De zolder boven het woongedeelte was daarvoor waarschijnlijk toegankelijk via een steektrap die meer links op de deel zal hebben gestaan. Na de ingebruikname van de huidige trap werd het oude deurkozijn en de deur naar de zolder van het woongedeelte waarschijnlijk verplaatst/hergebruikt en werd het omliggende muurwerk op zolderniveau deels aangeheeld en deels vernieuwd in betonsteen.

Later, in de jaren ’60 of ’70 van de 20e eeuw werd de geut uitgebreid richting het woongedeelte door het ter plaatse uitbreken van de scheidingsmuur tussen woon- en bedrijfsgedeelte en het plaatsen van een nieuwe scheidingswand. Deze ingreep heeft uiteindelijk geleid tot het instorten van de zoldervloer boven de geut. Het vertrek kreeg een wandbetimmering van schroten. 

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

latere wijzigingen in het woongedeelte
Het woongedeelte is in de loop van de tweede helft van de 20e eeuw opnieuw gemoderniseerd. Na 1964 is de huidige voordeur geplaatst en kwamen in de gang en in het portaal op de deel nieuwe vloertegels te liggen. De voormalige schuifvensters in de voorgevel ter plaatse van de heerd werden waarschijnlijk in dezelfde fase gemoderniseerd met vaste ramen met naar buiten kleppende, met kathedraalglas gevuld bovenlichten. Het interieur van de rechter zijkamer en de heerd werd mogelijk in dezelfde periode vernieuwd. Hierbij verdwenen de voormalige schouw en het rookkanaal en werden er nieuwe vloerdelen over de bestaande verdiepings- en zolderbalklaag boven de heerd, de gang en de rechter zijkamer gelegd. Deze ingreep hield waarschijnlijk tevens verband met de upgrade van de tussenverdieping aan de rechterzijde tot een volwaardig slaapvertrek. Hierbij werd het plafond verhoogd voor meer stahoogte en kreeg het slaapvertrek een nieuwe ingebouwde kastenwand en een zachtboard plafond. De vernieuwde tussenverdieping was toegankelijk via een nieuwe vaste trap. In het bestaande vensterkozijn in de voorgevel werd ter plaatse van de slaapkamer een stolpvenster geplaatst. Het onderste deel van de rechter zijgevel werd gepleisterd.