Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Historische context

De onderzochte boerderij is gelegen op de rand van een hoge rug langs de IJssel waarop ook de buurtschappen Voorst en Westenholte ontstaan zijn. Lees verder... 

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

historische context
Aan de oostzijde van de Veluwe werd het IJsseldal tijdens de Saale-ijstijd (zo'n 250.000 jaar geleden) door een grote gletsjer gevormd. Het IJsselbekken is na het afsmelten van de gletsjer voornamelijk opgevuld met rivierafzettingen. Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (70.000 - 10.000 jaar geleden), bereikte het landijs ons land niet maar had de wind wel vrij spel en zette in het hele land dekzand af. Dit komt voor in de vorm van vlaktes maar ook in de omgeving van Zwolle langs de IJssel ook als lage ruggen. Door de wind werd zand uit de drooggevallen rivierbedding verplaatst en tot rivierduinen opgestoven. De tussen Frankhuis en Westenholte gelegen ‘Konijnenbelten’ zijn voorbeelden van dergelijke rivierduinen.

De IJssel had tot de bedijking in de Middeleeuwen een sterk meanderend verloop, waardoor het IJsseldal verschillende oude stroomgeulen en afgesneden armen kende. Op de hoger gelegen gronden ontstonden aan weerszijden van de rivier vanaf de ijzertijd de vroegste nederzettingen.
Toen de Zuiderzee zich aan het eind van de twaalfde eeuw geleidelijk uitbreidde werd het nodig het land tegen het water van de IJssel te beschermen met de aanleg van dijken.

Langs de IJssel lagen op de zandruggen de boerderijen en de akkers, terwijl de lagere delen in gebruik waren als weiland en hooiland. De droge en niet zo vruchtbare zandruggen werden bemest met plaggen die gemengd werden met stalmest om de productiviteit te vergroten.[1] Het zandige rivierduin bij Westenholte werd eeuwenlang vooral bewoond door keuterboeren en landarbeiders. Het vruchtbare land daar omheen was in het bezit van enkele grote boeren.

Aan de zuidzijde van het onderzochte erf stond de burcht van de machtige heren van Voorst. Het kasteel werd na de verwoesting in 1224 herbouwd en was omringd met een driedubbele grachtenstructuur. Het streven naar macht en onafhankelijkheid van de heren Van Voorst botste met de belangen van de bisschop van Utrecht en de opkomende steden Kampen en Zwolle. Dit leidde in 1362 tot een belegering en na 15 weken tot de overgave van het kasteel. Daarna werd het met de grond gelijk gemaakt. Tot ver in de negentiende eeuw werd ter plaatse het puin gewonnen dat verwerkt werd in wegverhardingen en de zeewering van de Zuiderzee. De naam Steenboerweg herinnert hier nog aan.

Footnotes

  1. ^ Lantschap, Cultuurhistorische analyse van het buitengebied van de gemeente Zwolle, Haaften, oktober 2009.
Slideshow
Tekst

bewoningsgeschiedenis
De vroegst bekende vermelding van een eigenaar van de onderzochte boerderij dateert uit 1832. In dat jaar staat in de administratie van het Kadaster Werner of Warner Smit geregistreerd. Werner was getrouwd met Jennigjen Jans en samen kregen zij twee zoons, Gerrit en Cornelis. Johanna Gesina Smit, de dochter van Gerrit, legde in 1843 de eerste steen ter gelegenheid van de uitbreiding en de verbouwing van de boerderij.
Johanna Gesina trouwde in 1860 met Johannes (Jan) van Dam. Jan trouwde in en nam boerderij De Brink van zijn schoonvader over. Jan en Johanna kregen samen achttien kinderen. Na de dood van hun vader in 1894 kregen Bernardus en Antonius de boerderij, na het overlijden van hun moeder in 1913 ging het eigendom over op Anthonie.
In 1927 werd ‘Het kapitale bij uitstek aaneengelegen Boerenerve de Brink’  verkocht aan Willem Koersen die getrouwd was met Jentje van de Horst.  Hun dochter Willy (1937) trouwde met Albert van Ittersum.[1]

Na de Tweede Wereldoorlog moesten de agrarische activiteiten op ‘De Brink’ steeds verder afgebouwd worden vanwege de uitbreiding van de buurtschap Westenholte in de directe omgeving daarvan. Uiteindelijk werd het boerenerf rondom ingebouwd door de oprukkende nieuwbouw.
In de jaren ’70 kwam de boerderij in bezit van J. Spijker die de voorgenomen sloop van het gebouw wist te voorkomen en het gebouw verbouwde tot woonboerderij. In 1979 kreeg de boerderij een beschermde status en werd deze in het register ingeschreven als rijksmonument.
Kort geleden werd de boerderij aangekocht door Geert van Ittersum, de zoon van Willy en Albert, waarmee De Brink weer terug is in de familie die vanaf 1927 eigenaar was.

Footnotes

  1. ^ De historische bewoningsgegevens zijn verzameld door Thomas Kamphuis.
Slideshow
Tekst

 

 

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouwtraditie en boerenbedrijfsvoering

De nadruk in het boerenbedrijf lag tot halverwege de negentiende eeuw vooral op het gemengd bedrijf, in de loop der tijd verschoof het accent steeds meer richting de veeteelt. Traditioneel waren alle boerderijen in oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype. De dragende constructie van alle boerderijen en schuren was opgebouwd met ankerbalkgebinten. Lees verder...

Slideshow
Tekst

Voor 1832
De nadruk in het boerenbedrijf lag tot halverwege de negentiende eeuw vooral op het gemengd bedrijf, in de loop der tijd verschoof het accent steeds meer richting de veeteelt. De nabij gelegen woeste gronden werden in de loop van de negentiende eeuw ontgonnen. Door de komst van kunstmest was het namelijk niet langer noodzakelijk om plaggen te steken voor in de potstal. De lagere komgronden deden dienst als hooiland. Op de rivierklei, dichtbij de belangrijke centra van baksteenfabricage, vond de verstening van de boerderijen vroeg plaats. In de tweede helft van de zestiende eeuw kwamen langs de rivieren al baksteengevels voor.[1]

agrarische bedrijfsvoering
De ruimtelijke ontwikkeling van boerderijen in het oosten van ons land kan niet los gezien worden van de boeren-bedrijfsvoering in relatie tot het gebruik van het omliggende cultuurlandschap. Traditioneel voeren de boerenbedrijven een gemengd bedrijf. In de vroege middeleeuwen ontstond een heidegericht landbouwsysteem, dat gekenmerkt werd door een intensiever gebruik van de heidevelden en het ontstaan van open akkercomplexen. De eerste open akkercomplexen kenden een weide-braaksysteem. Op delen van de akkers werd afwisselend ook vee geweid. Om de grond niet uit te putten gingen de boeren over op plaggenbemesting. Tot ver in de achttiende eeuw was de veehouderij minder sterk ontwikkeld en diende deze hoofdzakelijk voor de productie van stalmest. Verse melk werd alleen voor eigen gebruik geproduceerd en van de overige melkproducten was alleen boter voor langere tijd houdbaar. De stalmest werd in potstallen verzameld waar zich in de loop van het jaar een dikke laag mest opbouwde die gemengd werd met strooisel. Deze natuurlijke meststof verspreidde men over het bouwland dat door dit compostmengsel steeds hoger kwamen te liggen. Vanuit de nederzettingen groeide het akkerareaal aaneen tot een gezamenlijk akkerlandcomplex: een enk. Hoofdzakelijk verbouwde men rogge, afgewisseld met haver, gerst en boekweit. Dit bemestingssysteem kon eeuwenlang stand houden, de omvang van de bedrijfsvoering was daarbij afhankelijk van de hoeveelheid mest die beschikbaar was. Tot ver in de negentiende eeuw waren de meeste landbouwbedrijven kleinschalig en voor het grootste deel zelfvoorzienend. Dit betekende dat er weinig ruimte was voor specialisatie. Deze behoudende en traditionele aanpak wordt in beschrijvingen vaak gekarakteriseerd als een achterlijke en onrendabele wijze van exploitatie. Rationeel gezien, gaven de boeren op een weldoordachte en op duurzaamheid gerichte wijze vorm aan hun bestaan. Hun handelen was primair gericht op continuïteit en bestaanszekerheid en zeker niet op winstmaximalisatie.

Footnotes

  1. ^ Atlas van de IJsselhoeven, Gelders Genootschap en Het Oversticht, januari 2005.

 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

bouwtraditie van het hallehuis
Traditioneel waren alle boerderijen in oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype en dus driebeukig.  De dragende constructie van alle boerderijen en schuren was opgebouwd met ankerbalkgebinten. Voorbeelden van dit constructieprincipe kennen we al uit de late vijftiende eeuw. Ankerbalkgebinten bestaan uit twee stijlen waartussen op ongeveer driekwart van de hoogte een balk, de 'ankerbalk' was bevestigd. De verschillende gebinten waren in de lengterichting van de boerderij met platen aan elkaar verbonden. Alle hoeken tussen stijlen, balken en platen waren verstevigd met respectievelijk korbelen en windschoren. Deze constructie maakte een zeer efficiënt gebruik van de ruimte mogelijk. Zo efficiënt dat dit constructieprincipe, dat aan het eind van de middeleeuwen algemeen gangbaar werd, tot aan de Tweede Wereldoorlog in gebruik zou blijven. Toen werd het maken van de bewerkelijke pen-en-gat verbindingen door de sterk gestegen arbeidskosten te duur. 

In de bijlagen wordt een overzicht gegeven van de samenhang tussen bouwtraditie, bedrijfsvoering, dateringscriteria en de ruimtelijke ontwikkeling van de boerderijbouw in oost-Nederland.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Voor 1832

De huidige boerderij werd in de achttiende eeuw gebouwd. De eerste vier gebinten van dit gebouw bleven in de huidige boerderij bewaard. Ook de voorgevel dateert voor een belangrijk deel nog uit deze periode. Lees verder...

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

Kadastraal minuutplan
De hoofdopzet van de huidige boerderij zal voor 1832 ontstaan zijn. Op het kadastrale minuutplan van 1832 staat het onderzochte gebouw weergegeven. De boerderij had destijds een rechthoekige plattegrond met aan de achterzijde de karakteristieke inham van een ‘onderschoer’,  waarin de dubbele deuren naar de deel (de baander) ondergebracht waren. Het gebouw kende destijds zeer waarschijnlijk de traditionele opbouw van een driebeukig hallehuis, maar was wel een stukje korter dan het nu is.

De oorspronkelijke gebintenstructuur bestond uit een zestal eiken ankerbalkgebinten, waarvan  in de huidige situatie de vier voorste exemplaren bewaard bleven. De onderdelen van deze gebinten zijn genummerd met gehakte telmerken. Tijdens het veldwerk van het onderzoek konden van de gebinten de gebintplaten die de gebintstijlen in de lengterichting verbinden en het bovenste deel van de stijlen zeer beperkt waargenomen worden. Deze constructieonderdelen zijn voor het grootste deel afgetimmerd. Aan eventueel aanwezige sporen van oudere houtverbindingen in de platen kan vaak afgeleid worden of de gebinten nog op de oorspronkelijke plaats staan of dat er gebinten verdwenen of later bijgeplaatst zijn.

De indruk bestaat dat de gebintplaten links en rechts vanaf het eerste gebint, dat in de achterwand van de heerd opgenomen is, tot aan de voorgevel doorlopen. Aan de linker zijde kon in de plaat het pengat van een verdwenen gebintstijl waargenomen worden met links en rechts hiervan de gaten en bijbehorende gehakte telmerken 6 en 7 van windschoren. De betekenis hiervan is onduidelijk, mogelijk werd de plaat hergebruikt of is deze onderdeel van een oudere nu verdwenen gebintenstructuur.

De gebinten zijn niet scherp in de tijd te plaatsen, eiken ankerbalkgebinten met gehakte telmerken komen vanaf de zestiende eeuw tot ver in de negentiende eeuw voor. Een in het woongedeelte tot aan de voorgevel doorlopende gebintenreeks is vaak wel een vroeger kenmerk. Bij ‘De Brink’ liepen naar het zich laat aanzien alleen de gebintplaten door tot aan de voorgevel en werden deze ondersteund door dragende wanden waarin ook de zolderbalklaag van het woongedeelte opgelegd was.
De vier gebinten zijn voorzien van gehakte telmerken 1 tot en met 4 en staan nog in de oorspronkelijke volgorde. De gebintplaten worden in het woongedeelte ondersteund door gemetselde wanden.

De voorgevel van het woongedeelte was in de achttiende eeuw al uitgevoerd in baksteen metselwerk en ingedeeld met een voordeur en rechts daarvan twee vensters. De hoekoplossing van de aansluiting van het metselwerk op de houten kozijnen met schuifvensters is uitgevoerd met overwegend driekezoren in de strekkenlagen, een oplossing die na 1730 vrij gebruikelijk werd. Ook de boven de kozijnen aangebrachte gemetselde strekken en de terugliggende rollagen passen bij een achttiende-eeuwse datering.
Het woongedeelte kende waarschijnlijk een traditionele indeling met centraal een heerd met tegen de achterwand een grote brede schouw met een hangboezem. In de zijbeuken waren ondergeschikte vertrekken gemaakt en waren mogelijk ook de vanuit de heerd toegankelijke bedsteden ondergebracht.

De gebinten genummerd 5 en 6 zijn in de huidige situatie niet meer aanwezig. Onduidelijk is in hoeverre het bedrijfsgedeelte in de achttiende eeuw ook al versteende gevels had. Mogelijk waren deze gevels nog uitgevoerd als vakwerkwanden. Ook van de historische stalinrichting bleef niets bewaard, het is aannemelijk dat de stallen in de zijbeuken voorzien waren van potstallen. Tegen de gebintstijlen is nog wel de verbinding te zien van de nu verdwenen steekrijen waarop de vloer van de hilden rustte.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Uitbreiding in 1843

In 1843 werd het woongedeelte van de boerderij aan één zijde een stukje vergroot. Bij deze verbouwing werden de wanden van de heerd  en de schouw betegeld en voorzien van tableaus met verschillende voorstellingen. Lees verder...

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

opbouw en constructie
Blijkens een gevelsteen in de voorgevel werd het woongedeelte van de boerderij in 1843 aan de rechter zijde een stukje uitgebreid. De boerderij kreeg daarmee de plattegrond van een zogenaamd krukhuis. Een deel van de nieuwe kamer rechts van de heerd werd onderkelderd, deze kelder werd toegankelijk gemaakt via de rechter zijbeuk in het bedrijfsgedeelte. In het nieuwe deel van de voorgevel werden twee schuifvensters aangebracht, waarvan de vormgeving afgeleid werd van de bestaande vensters. De strekken boven de licht getoogde bovendorpels werden met een steenlaag minder uitgevoerd.

De nieuwe situatie werd in 1845 door het Kadaster vastgelegd op een hulpkaart. Daarop is te zien dat destijds ook de achtergevel vernieuwd werd. Op de tekening staat de nieuwe achtergevel in rood weergegeven, mogelijk verving men de bestaande onderschoer in een bakstenen achtergevel. Onduidelijk is in hoeverre de zijwanden van het bedrijfsgedeelte ook versteend werden, waarschijnlijk is dat wel.

Omdat het woongedeelte later aan de achterzijde met een volledig gebintvak uitgebreid werd is de voormalige begrenzing van het voorhuis nu opgenomen in de indeling van de woning. De buitenzijde van de achtergevel van de in 1843 gerealiseerde uitbreiding is op zolder nog wel te zien. De gevel was uitgevoerd als schoon metselwerk en voorzien van snijvoegen.
Bij de uitbreiding werd de bestaande zolderbalklaag vervangen door een nieuwe enkelvoudige balklaag die loodrecht op de voorgevel de ruimte overspant en die voorzien werd van een zware onderslag. De vloerbalken werden gedecoreerd met een kwartrond profilering.

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

indeling en decoratie
Waarschijnlijk werd tegelijk met de uitbreiding van het woongedeelte aan de rechter zijde ook een gang achter de voordeur gerealiseerd. De heerd werd daarmee een stukje kleiner en de schouw moest daarom een stukje verplaatst worden.
De wanden van de heerd en ook de schouwboezem werden bij deze verbouwing bekleed met geglazuurde wandtegels waarin een aantal tableaus opgenomen waren. Tegen de wanden en de schouwboezem waren witte tegels aangebracht, de achterwand van de schouw was voorzien van tegels met een gestileerde florale voorstelling, overwegend violieren en ook velden met een tulp en een ster.  In de gangmuur waren drie tableaus met een religieuze voorstelling opgenomen en de achterwand van de schouw was voorzien van voorstellingen van een boer met een paard en een boerin met een koe. In de schouwboezem was een landschapje  met een liggende koe aangebracht. Deze gedecoreerde tegels zijn door Thomas Kamphuis voorgelegd aan Johan Kamermans, conservator van Nederlands Tegelmuseum die onderstaande toelichting gaf:

‘Deze tegels zijn gemaakt in de periode ca. 1830-1860, in Utrecht. Het gaat om voorstellingen die typisch tot het assortiment van de negentiende-eeuwse tegelbakkerijen hoorden. In de hoeken van de meeste tegels zijn nog ‘spijkergaatjes’ te zien: een tegel werd handmatig gevormd in een mal en te drogen gelegd, voor het bakken werden de randen rondom nog eenmaal glad gesneden. Daarvoor werd tot ca. 1860 een snijplankje gebruikt met enkele spijkers in de hoeken, die drukte je in de leerharde tegel om te voorkomen dat het plankje zou wegglijden tijdens het snijden. Rond 1860 zie je (onder invloed van Engelse, industrieel geperste tegels die helemaal glad waren, zonder putjes in het glazuur) dat plankjes zonder spijkers gebruikt werden. Boer met paard was vrij gangbaar, vormde een pendant met de boerin met koe. Deze ontwerpen zijn, met variaties, tot ver in de twintigste eeuw door verschillende tegelbakkerijen in Utrecht en Friesland gemaakt.

De variatie in landschappen op tableaus is eindeloos, vaak gebruikte de tegelschilder allerlei losse 'tekeningen' in de werkplaats om er een nieuwe compositie van te maken. De Bijbelse voorstelling van de geboorte komt niet zo vaak voor (vaker werd de aanbidding van de wijzen uit het oosten gekozen). Deze voorstelling is wel bekend uit Harlingen, de tegelbakkerij fa. Jan van Hulst heeft rond 1850 een groot aantal Utrechtse ontwerpen verworven.’

De meeste van deze tegeltableaus zijn op enig moment uit de boerderij verwijderd en binnen de familie Koersen verdeeld. Door de huidige eigenaar zijn een aantal originele tableaus weer verzameld. De huidige voorstellingen van ‘boer met paard’ en ‘boerin met koe’ betreffen latere replica’s.

De kelder onder de zijkamer werd voorzien van een tongewelf. De keldertrap kwam links aan de achterzijde tegen de zijkant van de kelder te staan zodat deze nog net vanuit de zijbeuk in het bedrijfsgedeelte toegankelijk was. Mogelijk was hier ter plaatse al een werk- of spoelruimte (de geut) ingetimmerd.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Uitbreiding kort voor 1883

Kort voor 1883 werd De Brink fors uitgebreid. Het bedrijfsgedeelte verlengde men met drie gebintvakken en aan de linkerzijde werd een stal geplaatst die met een tussenlid met de boerderij verbonden werd. Lees verder...

Slideshow
10 afbeeldingen.
Tekst

opbouw en constructie
Bij een grote verbouwing van de boerderij kort voor 1883 werd het eerste gebintvak van het bedrijfsgedeelte bij het woongedeelte getrokken. Deze ruimte werd omgevormd tot een langgerekte spoel- annex zuivelruimte, een ‘geut’ of ‘goot’. Waarschijnlijk was een deel ook in gebruik als keuken. De kap van het woongedeelte kreeg hierdoor een asymmetrische dwarsdoorsnede, de dakschilden aan de achterzijde kregen een flauwere helling.
In het bedrijfsgedeelte werden aan de achterzijde twee grenen gebinten bijgeplaatst die uitgevoerd werden als dekbalkgebinten. De linker gebintstijlen daarvan werden ten opzichte van de bestaande gebinten een stukje verder naar binnen geplaatst. De twee aangrenzende gebinten van het bestaande gebouw werden een stukje verschoven en kregen aan de rechter zijde naaldhouten gebintstijlen. Deze verlenging ging gepaard met het verhogen van de zijgevels van het bedrijfsgedeelte en de linker zijgevel van het woongedeelte. Daarbij is het gebruikelijk dat de daksporen ter hoogte van de ondersteunende gebintplaten voorzien worden van klossen of korte stijlen. Bij De Brink werd voor een andere oplossing gekozen en werden de bestaande gebintstijlen een stukje verlengd, met daar overheen een nieuwe gebintplaat. Deze gebintplaten waren tijdens het veldwerk niet waarneembaar omdat deze geheel afgetimmerd zijn.  Hoe deze verhoging aan de achterzijde van het gebouw bij de twee bijgeplaatste gebinten overbrugd werd is onbekend. De bestaande potstallen werden bij deze verbouwing zeer waarschijnlijk vervangen door grupstallen. 
De linker zijgevel van het woongedeelte kon door de verhoging van het dakvlak ook een stukje verhoogd worden en daardoor ontstond ruimte voor de bouw van een grote kelder onder de zijbeuk met daar boven een opkamer.

Links van de boerderij verrees een nieuw bijgebouw met daarin varkenshokken en waarvan de hoofddraagconstructie bestond uit drie gebinten. Aan de voorzijde van de stal was een karnmolen gesitueerd waar over een rond met klinkers bestraat karnpad het paard zijn rondjes liep.
Door de substantiële vergroting van de veestapel werd het noodzakelijk om de toenemende hoeveelheid melk op de boerderij te verwerken. Het eerste gebintvak achter het bestaande woongedeelte kreeg een nieuwe invulling als keuken en zuivel- en spoelruimte ( een zogenaamde geut) en kreeg via een tussenlid een rechtstreekse verbinding met de karnmolen. De beide kelders, die van belang waren voor het opromen van de melk werden ook rechtstreeks via de geut toegankelijk. Of de geut in de lengterichting oorspronkelijk nog ingedeeld was in meerdere vertrekken is onbekend maar wel waarschijnlijk.
In de balklaag van de geut is aan de zijde van het bedrijfsgedeelte een vrij forse raveling van een grote keukenschouw opgenomen waarin waarschijnlijk later de huidige schouw met een hangboezem geplaatst werd.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

boterbereiding
In de tweede helft van de negentiende eeuw komen we in boerderijen in de IJsselstreek vaker speciale zuivelruimten tegen. In een boedelinventaris uit 1866 van boerderij ‘erve Lennepsgoed’ in Veessen worden ‘op het gootje’ o.a. genoemd drie koperen ketels, 56 melkvaten, karn, roomtonnen, negen emmers, vijf tonnen en jukken. Deze ruimte was dus duidelijk ingericht voor de productie van grote hoeveelheden boter.

Boter was eeuwenlang een product van de boerderij, voor eigen gebruik en om te verhandelen.  In de melkveestreken kalfden de koeien in het late voorjaar en na enkele weken werden de koeien met de hand gemolken. Door de melk in een koele kelder in platte vleuten of aden op te laten romen, kwam het melkvet bovendrijven. De overgebleven ondermelk voerde men aan de kalveren. De zuur geworden room moest regelmatig afgeschept worden en kon in een karn tot klonten boter geschud en geklopt worden. Deze klonten moesten nog nagekneed en gezouten worden, waarna het eindproduct in houten vaten opgeslagen en verhandeld werd.

Door internationale concurrentie, vooral uit Denemarken, een wisselende kwaliteit en vanaf 1871 knoeierijen in de vorm van het bijmengen van margarine, was het aan het eind van de negentiende eeuw gedaan met de leidende marktpositie van Nederlandse boter op de Engelse botermarkt. De handel liep fors terug en de prijzen daalden. Dit leidde o.a. tot de oprichting van melkfabrieken waar de melk grootschalig en gemechaniseerd verwerkt kon worden. Voortaan leverden de boeren hun melk twee maal daags in melkbussen aan de fabriek.[1]

Van de familie Koersen is uit overlevering bekend dat zij hun melk leverden aan De stoomfabriek Coöperatieve Zuivelfabriek in ’s Heerenbroek die ook veel melk uit de polder Mastenbroek verwerkte. Deze fabriek werd in 1914 gebouwd naar een ontwerp van de uit Kampen afkomstige architect G.B. Broekema.[2]

Footnotes

  1. ^ M.S.C. Bakker, Boterbereiding in de late negentiende eeuw, Zutphen 1991
  2. ^ poldermastenbroek.nl
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Latere veranderingen

In de jaren '70 kwam de boerderij midden in de geplande nieuwbouw aan de zuidzijde van Westenholte te liggen.  In 1977 werd de vervallen boerderij gerestaureerd en verbouwd tot woonboerderij. Lees verder...

Slideshow
Tekst

Op enig moment, waarschijnlijk rond het jaar 1930, werden in het bedrijfsgedeelte de bestaande stalvensters vervangen door langwerpige stalen ramen, ingedeeld met drie ruiten. Het gebruik van stalen kozijnen en ramen werd geïntroduceerd door de moderne architectuurstoming het Nieuwe Bouwen.  Op het eind van het interbellum was de toepassing daarvan in de bouw al vrij algemeen maar voor agrarische bedrijfsruimten nog vrij ongebruikelijk.

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

verbouwingsplan uit 1976
In de jaren ’70 zijn de plannen voor de uitbreiding van Westenholte met nieuwbouwwijken volop in ontwikkeling. De Brink werd door de gemeente Zwolle aangekocht met de aanvankelijke bedoeling om de boerderij te slopen. J. Spijker zag mogelijkheden in het gebouw en onderhandelde succesvol met de gemeente over aankoop en nieuw gebruik als woonboerderij. Voorwaarde van de gemeente was wel dat de aangebouwde schuur gesloopt diende te worden.

In 1976 stelde het architectenbureau Boxman en Rook een restauratie- en herbestemmingsplan op dat vervolgens gerealiseerd werd. Op 21 augustus 1979 werd De Brink onder nummer 41904 als rijksmonument opgenomen in het monumentenregister.

Naast herstel van veel achterstallig onderhoud betrof het restauratieplan voor het woongedeelte de realisatie van een zoldertrap en het indelen van de zolder met slaapvertrekken. Onderdeel van het plan was verder het verbinden van heerd met de rechter zijkamer door een deel van de scheidingswand daar tussen te verwijderen. Er werden ook moderne sanitaire ruimten gemaakt. Van het bedrijfsgedeelte werden de zijbeuken ingedeeld met vertrekken. Daarvoor moesten de bestaande hilden gesloopt worden.
Het exterieur veranderde slechts in beperkte mate. Het voormalige tussenlid naar de aangebouwde schuur werd getransformeerd in een aanbouw met een topgevel. In de rechter zijgevel van het woongedeelte werd het achterste venster - aangebracht bij de uitbreiding van 1883 - vervangen door een exemplaar overeenkomstig de vensters in de voorgevel. Het metselwerk van de zijgevels van het bedrijfsgedeelte werd integraal vervangen, waarbij men de bestaande stalen stalvensters herplaatste. In het voorschild van het woongedeelte werden dakvensters opgenomen en in de achtergevel werden aan weerszijden van de baander bestaande gietijzeren vensters vervangen door houten vensters. Deze gietijzeren vensters behoorden zeer waarschijnlijk niet tot de oorspronkelijke opzet van de gevel uit 1843 maar werden later toegevoegd.

Op enig moment, waarschijnlijk aan het eind van de jaren '90 van de vorige eeuw, kregen de ruimten op de begane grond en de zolder van de voormalige bedrijfsruimte een indeling met kamers, sanitair en een keuken ten behoeve van studentenhuisvesting. Hierbij werd de gehele achterliggende constructie afgetimmerd. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst