Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

750-1300

Met de bouw van de St. Plechelmuskerk wordt gestart in het tweede kwart van de 12e eeuw. Deze romaanse kruisbasiliek krijgt in het begin van de 13e eeuw een nieuw westkoor en een toren.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Oldenzaal wordt al in geschriften uit de 7e eeuw genoemd als ‘Altisalja’. Deze naam betekent ‘oude zaal’ en verwijst waarschijnlijk naar een grote ruimte die in het bezit was van een koning. In 893 had het klooster Prüm omvangrijke bezittingen bij Oldenzaal (https://www.entoen.nu/nl/overijssel/twente/oldenzaal/koningsgoed).  Als belangrijkste plaats in een dun bevolkt gebied kreeg Oldenzaal in 1049 het recht op het houden van een weekmarkt en later ook een jaarmarkt. De plaats kon zich zo ontwikkelen als handelscentrum. Ook voor de heiligenverering van de relieken van St. Plechelmus kwamen veel bezoekers naar de centraal in de plaats gelegen kerk. 

De bronnen tonen daarmee aan dat Oldenzaal vanaf de 9e eeuw een belangrijke, economische, religieuze en juridische functie bezat in Twente. 

Plechelmus
Op of rond de locatie van de huidige kerk werd al in de tweede helft van de 8e eeuw een vermoedelijk houten kerk gebouwd. In 954 werd door bisschop Balderik (916-976) een nieuwe kerk gewijd aan de heilig verklaarde Plechelmus met rond de kerk een immuniteit. Een deel van de relikwieën van Plechelmus werd overgebracht naar de nieuwe kerk in Oldenzaal. 

De uit Ierland afkomstige Plechelmus reisde rond het midden van de achtste eeuw naar het Europese vasteland. Hij werd in Rome tot bisschop gewijd en zijn uitvalsbases waren de kloosters te Prüm en Echternach in de Eiffel. Hij liet in zijn missiegebied verschillende kerken bouwen, waaronder ook in Oldenzaal.

Aan de St. Plechelmuskerk was een collegiaal kapittel, bestaande uit een proost en 15 kanunniken verbonden. De bijzondere rechtsstatus van de immuniteiteit werd rond de kerk afgebakend met een gracht. Deze loop van deze gracht gaat mogelijk terug op een aldaar aanwezige oudere ringwalburcht.

De bouw van de huidige kerk begon in het tweede kwart van de 12e eeuw, er werd vanuit het koor in westelijke richting gebouwd. Deze romaanse kruiskerk werd in het begin van de 13e eeuw voorzien van een nieuw westkoor en een toren.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

bisschop Hartbert
De kerk werd gebouwd in de directe nabijheid van de stenen voorganger. Daarop wijzen een bij archeologisch onderzoek ten noorden van de toren gevonden fundament en enkele relicten in de westmuur van de noordbeuk. Onder de Utrechtse bisschop Hartbert van Bierum (1139-1150) begon men met de bouw van het koor. 

Hartbert moest de oostelijke grens van het Sticht actief verdedigen tegen aanhangers van de heersende keizerlijke partij van de Hohenstaufen. Hij verkreeg in 1146 de stamburg van Bentheim, inclusief het bezit van de daar aanwezige steengroeve, die de zandsteen leverde waar de muren van de kerk uit opgebouwd zijn. De bouw van een nieuwe imposante kerk in het kleine Oldenzaal in de periferie van het bisdom moet vooral gezien worden in de context van de legitimatie, de macht en de representatie van de bisschop aan de grenzen van zijn territorium, het Sticht Utrecht. Naast een uiting van zijn gezag verhoogde de nieuwbouw ook het aanzien van het kapittel van Oldenzaal. 

De expertise voor de bouw van de kerk was afkomstig uit het hertogdom Saksen, het concept van de hoofdvorm, de gewelftechniek en het decoratieve schema is ook te herleiden naar voorbeelden uit die omgeving. 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

reconstructie
Door Lenferink is in zijn studie een reconstructie gemaakt van de verschijningsvorm van de kerk in de 12e en 13e eeuw. De Plechelmuskerk is als driebeukige kruisbasiliek in zuivere romaanse stijl gebouwd en heeft een symmetrische plattegrond. Het priesterkoor was gelokaliseerd in de koortravee en werd afgesloten met een ingesnoerde absis. Aan de noord- en de zuidzijde flankeerden hoekdubbelkapellen het koor. De benedenruimten van deze kapellen waren via een rondboogdoorgang in de oostwanden van de transepten toegankelijk De transeptarmen hadden ieder een absis. 

De drie traveeën van het middenschip vormden met de zijbeuken een zgn gebonden stelsel; één travee in het middenschip correspondeert met twee traveeën in de zijbeuken. De lichtbeuk stond aan de westzijde in open verbinding met het westkoor in het onderste deel van de toren.

De viering werd waarschijnlijk gebruikt als koor met gestoelten voor de kanunniken. Deze ruimte was mogelijk afgescheiden van de rest van de kerk. De vloer lag in de romaanse koortravee zo’n 30 cm hoger dan de kerkvloer in het middenschip, viering en transepten. Dit niveau lag 18 cm onder de huidige kerkvloer. 

De muren van de kerk zijn opgetrokken als kistwerk. De kerkruimte was geheel overwelfd. De gewelven worden ondersteund door geprofileerde gordel- en muraalbogen. 

Voor de fundering van de kerk werden veldkeien gebruikt, het opgaande muurwerk is als kistwerk uitgevoerd. Daarbij werd de ruimte tussen een binnen-en buitenbekleding van behakte zandsteenblokken volgestort met een kalkmortel gemengd met keien, grit en steengruis. Vanuit het koor werkte men achtereenvolgens via de transepten en de viering, de lichtbeuk en de zijbeuken tot aan de later gebouwde toren. Omstreeks 1180 was de kerk gereed. 

Het interieur van de kerk zal oorspronkelijk veel rijker gedecoreerd geweest zijn dan nu het geval is. Muren en gewelven waren waarschijnlijk beschilderd  met hoofdzakelijk vegetatieve en geometrische motieven.  

exterieur
Het koor was afgesloten met een topgevel, net zoals de transepten. De nok van het zadeldak boven het middenschip, de viering, het koor en de transepten lag op hetzelfde niveau. De zijbeuken en de dubbelkapellen waren afgedekt met lessenaardaken.

De indeling en opbouw van de eindgevels van de beide transepten was oorspronkelijk identiek, met in het midden een rondboogdoorgang. De absiden waren oorspronkelijk waarschijnlijk wat lager dan nu. 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

bouw van de toren
Tijdens het bestuur van bisschop Otto II van Lippe (1215-1227) werd gestart met de bouw van de toren in een romano-gotische vormgeving. Kerk en toren zijn los van elkaar gebouwd, zoals blijkt uit de kleine opgevulde ruimte tussen de gordelboog die de kerk afsluit en de gedrukte spitsgordelboog die daar tegenaan staat en die de torenmuur ondersteunt. Verder is opvallend dat de toren gedeeltelijk voor de zijbeuken gebouwd werd. De toren kreeg vier geledingen en omstreeks het midden van de 13e eeuw een bekroning met een tentdak.

Het westkoor van de Plechelmuskerk stond in open verbinding met het middenschip en werd afgesloten met een stijgend koepelgewelf met acht ribben. In de westgevel was in een rondboognis een drielichtvenster opgenomen.  De vloer van het westkoor lag oorspronkelijk 41 cm boven de kerkvloer. 

parochiekerk
In de eerste helft van de 13e eeuw had Oldenzaal geen eigen parochiekerk, de bevolking maakte gebruik van de kapittelkerk van St. Plechelmus. Lenferink maakt in zijn studie van de kerk aannemelijk dat bisschop Otto II van Lippe tussen 1216 en 1227 aan Oldenzaal stadsrechten verleende, inclusief een eigen toren en het gebruik van het westkoor als parochiekerk. Dit westkoor vormde het onderste deel van de toren en maakte het mogelijk om binnen de kerk aan verschillende gebruikers en erediensten ruimte te bieden en de ruimte intensiever te gebruiken. 

In de 19e eeuw werd het westkoor nog aangeduid  met ‘torenkerk’. De bevolking noemt het ook wel de ‘Ludekarke’, de kerk van de luiden van de parochie van St. Plechelmus. 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1450-1500

De bouwgeschiedenis van de  Plechelmuskerk is vrij overzichtelijk. Omdat de bevolkingstoename over de eeuwen beperkt was en financiële middelen voor grootschalige aanpassingen ontbraken bleef het kerkgebouw goed geconserveerd en zijn latere bouwkundige ingrepen duidelijk herkenbaar.

Slideshow
Tekst

Omdat vrijwel al het schriftelijke bronnenmateriaal verloren gegaan is, kunnen we slechts spaarzaam beschikken over gegevens over de geschiedenis van de kerk. De kerk zelf is in dit verband onze belangrijkste materiële bron, niet in de laatste plaats omdat veel van de 12e en 13e eeuwse bouwsubstantie bewaard bleef en latere verbouwingen, vergrotingen en aanpassingen beperkt plaatsgevonden hebben. De noodzaak om de Plechelmuskerk voortdurend te vergroten ontbrak, vooral omdat de bevolkingstoename over de eeuwen beperkt was en financiële middelen voor grootschalige aanpassingen ontbraken. Daardoor bleef het kerkgebouw goed geconserveerd en zijn latere bouwkundige ingrepen vrij duidelijk herkenbaar en goed in de bouwchronologie te plaatsen. 

Hier onder worden de belangrijkste ruimtelijke veranderingen vanaf de 15e tot aan de 19e eeuw zoveel mogelijk in chronologische volgorde geplaatst. 

grafzerk bisschop Balderik
In de westmuur van de zuidbeuk is de kleine afgesleten grafzerk van bisschop Balderik ingemetseld. Het zwaar gehavende opschrift luidt:

‘ANNO DOMINI MCCCCLXXXI RECONDITA SUNT CUNCTA OSSA BALDERICI DE CLIVIS QUONDAM EPISCOPI TRAIECTENSIS AC FUNDATORIS HUIUSCOLLEGII CUIUS ANIMA REQUIESCAT IN PACE AMEN’

Vertaald: ’In het jaar des Heren 1481 is het gebeente van Balderik van Kleef, eertijds bisschop van Utrecht en stichter van dit kapittel, naar hier overgebracht. Zijn ziel rust in vrede. Amen’.  

 

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

nieuwe kapconstructie in 1492
De kapconstructie van het gotische koor, het romaanse koor, het schip en het noordelijke transept zijn dendrochronologisch gedateerd. De datering van de eiken kapconstructies is - behalve die boven het gotische koor - direct in verband te brengen met de grote stadsbrand, de zogenaamde Helmichsbrand, die op Lebuïnusdag in 1492 Oldenzaal grotendeels verwoestte. Ook de kerk liep daarbij aanzienlijke schade op. De kap boven het gotische koor dateert enkele jaren later, om de simpele reden dat in 1492 de bouw daarvan nog niet gereed was. De nieuwe kerkkappen zijn sporenkappen waarvan de sporengespannen ondersteund worden door gestapelde dekbalkgebinten met daar boven een stijl met haanhoutfliering. Boven het gotische koor ontbreken laatstgenoemde. De onderdelen zijn voorzien van gesneden telmerken. De kap boven de noordelijke transeptarm is lager met de oorspronkelijke nokhoogte uitgevoerd en heeft een enkel dekbalkgebint.

Slideshow
9 afbeeldingen.
Tekst

bouw van het gotische koor
Onder het bewind van de Utrechtse bisschop David van Bourgondië (1456-1496) werd de bestaande romaanse koortravee in oostelijke richting verlengd met een nieuw koor in gotische stijl. De noord- en de zuidmuur van de gotische koortravee zijn koud tegen de oostmuur van het oudere romaanse koor gezet. Om de koordiensten tijdens de bouw ongestoord voort te kunnen zetten is deze muur zo lang mogelijk dicht gelaten. De bestaande muraalboog en de nieuwe gordelspitsboog vormen in de huidige situatie  samen de samengestelde gordelboog tussen de romaanse en de gotische koortravee.  

Bij het gereedkomen van het nieuwe gotische koor schenkt bisschop David van Bourgondië in 1493-’94 een ‘glas’ aan  de kerk. Het ging om een glas-in-lood venster voor het nieuwe koor van 200 voet groot. Deze bisschop bevorderde actief de verering van Plechelmus, door bijvoorbeeld op te roepen voor het bijwonen van de processie te Oldenzaal. 

De onderzijde van het venster in de noordwand van de gotische koortravee  is bij de overname door de rooms-katholieke parochie in 1810 dichtgezet. Aan de buitenzijde was een portaal gesitueerd dat de verbinding vormde tussen de gotische sacristie en het oostkoor.

In de noordwand van de koorsluiting is later een sacramentshuisje ingemetseld. De latere plaatsing blijkt uit de plaatsing direct tegen de bovenliggende afzaat en het onregelmatige steenverband rondom. 

bouw van de gotische sacristie
In de noord-oostelijke binnenhoek tussen transept en het romaanse koor werd in dezelfde periode een nieuwe sacristie in gotische stijl gerealiseerd. Daarvoor moesten de koorhoekdubbelkapel en de absis die hier stonden afgebroken worden. Daarbij werden bouwsporen van het gewelf van de bovenkapel opgenomen  in het nieuwe ribgewelf. De steunbeer op de noord-oostelijke hoek van het romaanse koor is bij de bouw van de sacristie weggekapt. De steunende functie werd overgenomen door de oostmuur van de sacristie. 

doxaal
De verlenging van het romaanse koor vormde de aanleiding om het kanunnikenkoor, het chorus minor, van de viering naar het romaanse koor te verplaatsen. Het voor de koordienst bestemde deel was met een doxaal afgeschermd van de lekenkerk. Dit doxaal sloot het oostkoor aan de zijde van de viering af. Toen de kerk in 1810 weer voor de katholieke eredienst beschikbaar kwam, werd het doxaal weer verwijderd. 

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

bouw zuidbeuk
Aan het eind van de 15e eeuw werd de kerk vergroot met een nieuwe zuidbeuk die ruimtelijk samengevoegd werd met het zuider transept. De westmuur van de oorspronkelijke zijbeuk werd bij de bouw geheel uitgebroken. De oorspronkelijke muraalboog en de nieuwe gotische gordelspitsboog vormen samen de samengestelde gordelboog tussen het schip en de zuidbeuk. Verder heeft men zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande gebouwdelen.

Op de spiltrap in de zuidelijke torenmuur is boven het gewelfniveau nog de dichtgemetselde doorgang naar de gewelven van de gesloopte romaanse zuidbeuk aanwezig.

Op de steunbeer ten oosten van het zuidportaal staat een inscriptie in gotische letters die verwijst naar de eerste steenlegging in 1480: ‘ANNO : MILLENO : QUADG/TENO :TRIA : IUNGO : X :SUB/L : PMS : HIC : LAPIS : IMPONITUR’

Omdat de zuidbeuk voorzien werd van eigen toegangsportaal kon de oorspronkelijke toegang aan deze zijde van de kerk in de kopgevel van het zuider transept dichtgemaakt worden. De twee rondboogvensters hier boven werden voor 1733 al vervangen door een groot rondboogvenster. 

In verband met het plaatsen van een groot altaar werd waarschijnlijk in 1810 de absis van het transept dichtgemetseld. Het heden nog in de kerk aanwezige drieluik met de ‘aanbidding van de Wijzen’, toegeschreven aan de bekende Vlaamse meester Pieter Coecke van Aelst (1502-1550) was onderdeel van dit altaar en is later weer in de absis geplaatst. 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1600-1800

Gedurende de Tachtigjarige Oorlog valt Oldenzaal afwisselend in Spaanse en Staatse handen. Uiteindelijk wordt in 1626 alleen nog het gereformeerde geloof openlijk toegestaan. De veranderingen in en aan het kerkgebouw zijn in deze periode niet goed te volgen, maar hebben beperkt invloed op het hoofdconcept. De belangrijkste wijziging is de ingebruikname van de verdieping boven de noordbeuk als Latijnse School. 

Slideshow
Tekst

reformatie
Na de veldtocht van Maurits in 1597 langs de oostgrens van de Republiek werd in Twente de roomse godsdienst verboden. Echter in 1605 heroverde Spinola, een Italiaans veldheer in dienst van Spanje, na een beleg van twee dagen Oldenzaal weer terug. Daarna werd de gereformeerde leer verboden. In 1626 nam een Staats leger onder leiding van Ernst Casimir van Nassau, de stadhouder van Friesland, Oldenzaal in en kondigde af dat ‘opentlijck, noch heimelijck eenige andere oeffening van Religie daer binnen sal worden geleeden, als alleenlijch, de were Gereformeerde, als die door Godts genaede overal in de vereenigde Provinciën aangenoomen is. Doch dat niemand in sijn  geweeten of conscientie ondersocht of gemolesteert zal worden (https://www.digibron.nl/search/detail/012e90b9d9b486e3dfd934bf/reformatie-in-twente-gedeeltelijk-geslaagd).

De zuidwand van het gotische koor heeft bij de aanval op de stad in 1626 een voltreffer gekregen. De schade aan venster en muurwerk is daarna hersteld en in een steunbeer metselde men een kogel in met de inscriptie: ‘ANO 1626’. 

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Latijnse school
Na de vrede van Munster werd in 1651 de kapittelzaal boven de noordbeuk aangepast voor de nieuwe bestemming als Latijnse school. De gevels op de verdieping waren uitgevoerd in baksteen. De leerlingen konden via een doorgang in de westmuur van het noorder transept in de kerk komen. Deze opening is later dichtgezet. Het portaal in de noordmuur van de noordbeuk behoort niet tot de oorspronkelijke opzet maar is later toegevoegd.

Slideshow
Tekst

orgelgalerij
Een dichtgezette opening in westelijke travee van de noordelijke lichtbeukwand gaf oorspronkelijk toegang tot de ruimte boven de gewelven van de zijbeuk. Later was hier een orgelgalerij gesitueerd met een balgenzolder boven de gewelven van de noordbeuk. 

overdracht aan de rooms-katholieke parochie
In 1795 namen vluchtende geallieerde Engelse soldaten bezit van de kerk. De noordbeuk werd volgens overlevering ingericht als paardenstal. Na hun vertrek was het interieur van de kerk zwaar beschadigd: ’alle pilaren der kerk zoo vele stookplaatsen’ geweest. Van het interieur waren stoelen, banken, de witstoel (steiger voor schilderwerk), de preekstoel, de geschilderde orgeldeuren en de koordeuren opgestookt.  

In 1809 werd bij Koninklijk Besluit vastgesteld dat de Plechelmuskerk op de eerste van de Louwmaand in 1810 aan de Roomsch Gezinden overgedragen moest worden. De toren met de klokken en het kerkhof kwamen voor beide partijen beschikbaar. 

In 1810 gaf de rooms-katholieke parochie opdracht voor het dichtmetselen van de grote opening tussen middenschip en westkoor. De balgenzolder verplaatste men naar de ruimte hier achter. 

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1891-1900

De eerste grote restauratie van de Plechelmuskerk in Oldenzaal start in 1891 onder leiding van architect Joseph Th.J. Cuypers (1861-1949). De feitelijke uitvoering van de werkzaamheden vindt plaats in de periode 1895-1900. Cuypers blijft tot 1938 als restauratiearchitect aan de kerk verbonden. In deze periode hebben toren en kerk een aantal ingrijpende veranderingen ondergaan en is het huidige aanzien van de Plechelmuskerk tot stand gekomen. 

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

Joseph Cuypers was een zoon van de zeer bekende architect en Rijksadviseur Pierre J.H. Cuypers (1827-1921) en had gestudeerd aan de Polytecnische School in Delft. Na zijn afstuderen in 1883 werkte hij als assistent bij het architectenbureau van zijn vader in Amsterdam. In 1884 werd zijn eerste ontwerp voor een woonhuis gerealiseerd en in 1891 ontwierp hij zijn eerste kerk in Nes aan de Amstel. Tegelijkertijd doceerde Cuypers kunstgeschiedenis aan de Kunstnijverheid en aan de Rijksnormaalschool in Amsterdam. Vanaf 1892 trad hij tevens op als compagnon in de firma Cuypers en Co te Roermond, een werkplaats voor meubels, beelden en gebrandschilderd glas. Joseph had enige restauratiekennis opgedaan toen hij in 1890 met zijn vader samenwerkte aan de restauratie van de O.L.V. kerk in Maastricht. De St. Plechelmuskerk was één van zijn eerste grote zelfstandige restauratieprojecten. Vlak voor de start van de restauratiewerkzaamheden had Joseph de leiding van het bureau van zijn vader in Amsterdam overgenomen. 

voorbereiding
De St. Plechelmuskerk stond er tegen het eind van de 19e eeuw tamelijk vervallen bij. Met name de bouwkundige staat van het interieur liet volgens Joseph Cuypers te wensen over: ‘Eindelijk is de gehele indruk van het gebouw inwendig, grootendeels vernield (…) en meer nog door een zware laag witkalk waarmede alle muren, pijlers, bogen en gewelven overstreken zijn. Op sommige plaatsen zijn de kapiteelen of impostlijsten, de zijbeuk, en de hoeken der kolommen beschadigd, waarschijnlijk zien wij herinneringen aan eene periode, toen vreemde legers deze kerk tot kazerne en paardenstal gebruikt hebben’.

Van 1891 tot 1894 worden er vooral plannen gemaakt voor de restauratie. De eerste ontwerpen waren afkomstig van het architectenbureau Cuypers, waar een dominante rol was weggelegd voor Pierre Cuypers en zijn ‘puristische’ restauratievisie: restaureren in de geest en stijl van het oorspronkelijke gebouw. Restauratie, herbouw/reconstructie, nieuwbouw en herinrichting van het interieur gingen hierbij vaak hand in hand. Het authentieke materiaal werd gewaardeerd, maar historische bouwsporen en de studie van het bestaande dienden vooral als bronnen voor (en de legitimatie van) een succesvolle reconstructie van het monument. Een middeleeuws gebouw moest in deze visie bij voorkeur gezuiverd worden van latere toevoegingen en/of aanbouwen. Het in het Nieuwe Instituut ondergebrachte Cuypers Archief te Rotterdam bevat een grote hoeveelheid ontwerptekeningen uit omstreeks 1891 van de St. Plechelmuskerk, die blijk geven van deze restauratievisie. 

In 1895 start men met de restauratiewerkzaamheden onder leiding van Joseph Cuypers. De inspectie van de restauratie was in handen van vader Pierre Cuypers, die namens de regering de begroting en uitvoering controleerde en elk jaar advies uitbracht aan het Ministerie van BiZa. Daarnaast was er een zwaar bemande ‘Commissie voor de Herstellingswerken’ in het leven geroepen, waar onder andere de commissaris der Koningin in Overijssel P. Lycklama à Nyeholt, de burgemeester van Oldenzaal Mr. N.H.Th.M. Vos de Wael en de leden van het R.K. kerkbestuur zitting in namen. De totale kosten van de restauratie werden geraamd op fl. 48.360,-. Het Ministerie verstrekte van 1895 tot 1899 een vast subsidiebedrag van fl. 2.500 per jaar. De rest van het bedrag moest worden opgebracht door het kerkbestuur, die daarvoor deels terugviel op de geloofsgemeenschap.  

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

restauratie en reconstructie van het exterieur
De restauratie van het exterieur stond hoofdzakelijk in het teken van het weer in ere herstellen van het middeleeuwse kerkgebouw: de Romaanse kerk en haar Gotische uitbreidingen. Over de 17e-eeuwse Latijnse school boven de noordbeuk oordeelde Rijksadviseur Pierre Cuypers: ‘Dit onsierlijke bouwwerk is geheel vernalatigd, en ontneemt aan de noordelijke vensters der middelbeuk het licht’. Gedurende de restauratie is de verdieping boven de noordbeuk gesloopt en reconstrueerde men de ‘oorspronkelijke’, Romaanse noordbeuk met rondboogvensters en een iets verhoogde toegang. 

De dichtgezette vensteropeningen in de westgevel van het noorder transept kwamen door de sloop van de verdieping boven de noordbeuk weer in het zicht en werden weer van vensters voorzien. Aan de oostzijde van het noorder transept voorzag het restauratieplan in de herbouw van een absis op de Romaanse fundamenten, naar voorbeeld van haar zuidelijke tegenhanger. De zuidelijke absis is overigens in deze periode waarschijnlijk verhoogd en weer van een venster voorzien. Door de herbouw van de noordelijke absis, moest de daar gelegen gotische sacristie noodgedwongen worden aangepast. Dit bouwwerk kreeg een nieuwe kap en de noordgevel werd deels vernieuwd en schuin aangesloten op de nieuwe absis. De gewijzigde grondvorm verklaart de aanwezigheid van het vijfribbengewelf in de gotische sacristie. 

In het gotische koor zijn gedurende de restauratie de natuurstenen stijlen en venstertraceringen van de vensters in gotische stijl vernieuwd. De drie vensters in de koorsluiting waren dichtgezet en moesten weer opengebroken worden. 

Aan de zuidzijde hadden de werkzaamheden onder andere betrekking op het afbreken van de natuurstenen en bakstenen topgevels uit 1638 van de zuidbeuk en het vervangen hiervan door met leien gedekte dakschilden. Joseph Cuypers was hierover vrij duidelijk in zijn standpunt: ‘Deze gevels doen ook voor het oog, schade aan het oorspronkelijke romaansche monument, dat (…) misvormd wordt’. De 16e-eeuwse venstertraceringen in de zuidbeuk werden met zorg verwijderd, herplaatst en gevuld met nieuw gebrandschilderd glas-in-lood. Voor de ingang van de zuidbeuk werd een klein portaal gebouwd, dat bij de restauratie tussen 1955 en 1958 weer is verdwenen. De ten noorden van de zuidelijke absis gelegen koorhoekdubbelkapel werd teruggerestaureerd in de vermeende oorspronkelijke toestand, met een gereconstrueerde rondboog, een rechthoekig venster en een schilddak. 

Tot slot werd ook de omgeving van de kerk meegenomen in de restauratiewerkzaamheden. ‘Nog wordt het monument in zijn uiterlijk voorkomen verkleind, doordat het omliggende kerkhof thans niet meer zoals oorspronkelijke, eenige treden lager ligt dan de vloer der kerk, maar integendeel ruim eene treder hooger dan die vloer. De plinten der buitenmuur zijn dus voor een deel aan ’t gezicht onttrokken (…)’. Uiteindelijk zou het kerkhof in 1899 aan de noord-, oost- en zuidzijde ongeveer een halve meter afgegraven worden. 

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

ontpleistering en reconstructie van het interieur
Om na te gaan hoe het oorspronkelijke interieur van de romaanse St. Plechelmuskerk er uit had gezien, adviseerde Pierre Cuypers om alle wanden die met stucwerk bedekt waren te ontpleisteren. Vervolgens werd niet alleen de weer in het zicht gekomen bekleding van Bentheimer zandsteen hersteld, de aan het licht gekomen bouwsporen gaven met name in het voormalige Romaanse koor aanleiding om een deel van het oorspronkelijke interieur te reconstrueren. Dit leidde onder andere tot de reconstructie van de tweeboognissen in beide koorwanden, waar later deelzuiltjes in zijn geplaatst. Ten westen van deze boognissen gaven nieuwe rondboogdoorgangen toegang tot de gotische sacristie (noordzijde) en de koorhoekbenedenkapel (zuidzijde). Bij de zuidelijke pijler in het Romaanse koor herstelde men het natuursteen dat in het verleden deels was weggehakt ten behoeve van het plaatsen van koorgestoelte. 

In het gotische koor hadden de restauratiewerkzaamheden betrekking op het dichtzetten van een rechthoekige nis in het midden van de oostwand en de restauratie van het sacramentshuisje in de noordoostwand. Het westkoor was voorafgaand aan de restauratie nog geheel afgesloten van de kerkruimte. Deze afscheiding werd eind 19e eeuw weer opengebroken. In de noordbeuk voorzag het restauratieplan in het afvlakken van de uitholling in de westgevel en het aanbrengen van een nieuwe kapconstructie na de sloop van de verdieping/Latijnse school.

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

vernieuwing van de interieurafwerking en -inrichting
Tijdens de restauratie is ook de inrichting van het interieur grotendeels vernieuwd. Een belangrijke wijziging betrof het vervangen van de uit Bremer zandstenen grafzerken bestaande kerkvloer. In 1894 overwoog men nog de bestaande zerkenvloer te herstellen, maar in 1899 maakte de kerkvloer plaats voor een nieuwe vloer van gebakken tegels. In het Romaanse en Gotische koor lijkt de vloer in deze periode afgewerkt te zijn met tegels in mozaïek en natuurstenen platen. Deze vloeren zijn in de jaren ‘50 weer vervangen. In het westkoor, op de begane grond van de toren, legde men eind 19e eeuw een nieuwe vloer van Bentheimer zandsteen die tot op heden bewaard bleef.

Na het vernieuwen van de vloeren maakten de bestaande vroeg 19e-eeuwse kerkbanken en de orgelgalerij in het noorder transept plaats voor de huidige kerkbanken in neogotische stijl in het middenschip, de zuidbeuk en het noorder transept. Ook werd de kerk verrijkt met een communiebank en diverse heiligenbeelden. De bestaande preekstoel werd verplaatst van de oostelijke naar de westelijke pijler van het noorder transept. Het bankenplan zou bij de laatste restauratie nog iets gewijzigd worden, maar is in hoofdopzet bewaard gebleven. Oorspronkelijk stonden er ook banken achterin de zuidbeuk en in het koor en waren de banken in het noorder transept in het voorste deel van de zuidbeuk op het oosten georiënteerd (in de lengterichting). De achterste bankvakken in de middenbeuk werden aan de westzijde beëindigd met een geprofileerd houten hek. Omdat ook het hierachter gelegen westkoor op de begane grond van de toren met een ijzeren hekwerk was afgescheiden, ontstond hier een smal gangpad waarin ook een biechtstoel was opgenomen. Het opengebroken westkoor bood ruimte aan een nieuwe orgelgalerij. 

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1922-1925

In 1922 breekt een tweede restauratieperiode aan onder leiding van Joseph Cuypers die tot 1925 zal duren. De restauratiewerkzaamheden borduren voort op die van de vorige restauratie en staan hoofdzakelijk in het teken van de restauratie van de buitenmuren en binnenwanden en het vervaardigen van een nieuw altaar. 

Slideshow
Tekst

Bij het aanbreken van de volgende restauratieperiode, die plaatsvond tussen 1922 en 1925, waren de restauratieopvattingen in Nederland ten opzichte van de late 19e eeuw drastisch gewijzigd. De restauratie van de kerk stond in deze periode onder toezicht van het in 1918 opgerichte Rijksbureau voor de Monumentenzorg met de Rijkscommissie als onafhankelijk adviesorgaan. Joseph Cuypers had wederom de leiding over de restauratiewerkzaamheden. Beïnvloed door de in 1917 opgestelde ‘Grondbeginselen’ hield de architect vast aan een meer conserverende restauratie: behoud gaat voor vernieuwen en alleen waar nodig zouden onderdelen hersteld of vervangen moeten worden. Het geheel verwerpen van een historiserende werkwijze bleek echter in de praktijk onhoudbaar, temeer ook daar de werkzaamheden voor een deel voortborduurden op de ingrepen die eind 19e eeuw waren uitgevoerd. 

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

restauratiewerkzaamheden
In 1919 maakte Joseph Cuypers de eerste schetsen en aantekeningen voor deze restauratie, die in verhouding tot de laat 19e eeuwse restauratie meer het karakter van onderhoud had. De daken en het dakbeschot werden hersteld/vernieuwd en in het interieur werd het nog aanwezige pleisterwerk vervangen door nieuwe, van schijnvoegen voorziene blokken natuursteen. Daarnaast zijn met betrekking tot het exterieur alle buitenmuren gerestaureerd. De muurvlakken van zowel interieur als exterieur werden op schaal 1:20 uitgetekend, waarbij steen voor steen werd aangegeven wat vernieuwd diende te worden. Mogelijk is hierbij Gildehaus zandsteen verwerkt, een steen die grote gelijkenis vertoond met Bentheimer zandsteen. Cuypers maakte in 1924 het ontwerp voor nieuwe deuren in het Romaanse (op hoger niveau) en in het Gotische koor. Er werden tevens plannen gemaakt voor een nieuw hoofdaltaar, waarvan enkele ontwerpen uit de kunstwerkplaats van Cuypers in Roermond bewaard bleven. Uiteindelijk is echter gekozen voor een ander ontwerp, naar verluid van het Utrechtse edelsmidatelier Brom. Het gestileerde hoofdaltaar in symbolische stijl betekende een duidelijke breuk met de neogotiek. In de literatuur wordt tot slot vermeld dat gedurende deze restauratieperiode mogelijk de natuurstenen banken in de noordbeuk tot stand zijn gekomen. 

 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1929-1930

In 1929 maakt architect K.L. Croonen een ontwerp voor een nieuwe sacristie die aan de oostzijde van de oude sacristie kwam te staan. De nieuwbouw wordt voorzien van een stookkelder voor de verwarming van het Gotische koor. 

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

In 1929-1930 werd naar ontwerp van de Oldenzaalse architect K.L. Croonen aan de oostzijde van de oude sacristie een nieuwe sacristie gebouwd. De buitengevels werden opgetrokken in zandsteen en voorzien van door brede lateien afgesloten, rechthoekige vensters. De oostgevel werd uitgevoerd met een zogenaamde Vlaamse gevel, met daarin opgenomen een hijsdeur en hijsbalk. Het dak van de sacristie wordt gedragen door een eenvoudige naaldhouten gordingenkap met kreupele stijlen (verbeterd Hollands spant). De vloerconstructies werden uitgevoerd in beton. Het verbindingsportaaltje tussen gotische koortravee en de gotische sacristie dat op deze plek stond werd afgebroken. Vanwege de bouw van het nieuwe volume kwam het spitsboogvenster in de oostgevel van de gotische sacristie te vervallen.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

De bouw van de nieuwe sacristie werd in 1930 gecombineerd met de aanleg van heteluchtverwarming van het priesterkoor. De (stook)kelder van het nieuwe gebouw bood ruimte aan een oven die verbonden was met een warmte- en koudeluchtkanaal. In de noordwand van het Gotische koor werden ten behoeve van de verwarming twee natuurstenen roosters geplaatst.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1935-1938

In de periode 1935-1938 wordt de kerktoren gerestaureerd. De werkzaamheden hebben betrekking op de restauratie van het exterieur en het vervangen van de houten vloerconstructies door een zware betonconstructie. 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

restauratie van de toren
Tussen 1935 en 1938 wordt de kerktoren ingrijpend gerestaureerd. Dit keer wordt restauratiearchitect Joseph Cuypers bijgestaan door zijn zoon Pierre. De houten draagconstructie van de torenspits blijft gehandhaafd, maar de houten vloerconstructies in de toren zelf maken wegens bouwvalligheid plaats voor een nieuwe betonconstructie. Waarom destijds gekozen is voor een dergelijke zware en complexe constructie is niet bekend. In de vijfde horizontale geleding van de toren kwam een nieuwe klokkenkamer. Gedurende deze periode zijn er ook enkele werkzaamheden verricht aan de buitengevels van de toren. Hier zijn onder andere galmgaten op verschillende geledingen hersteld en gereconstrueerd. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1954-1965

Onder leiding van architect Clemens Hardeman start in de jaren '50 van de 20e eeuw een nieuwe restauratie. Het exterieur wordt hersteld en binnen moet een gordelboog worden vernieuwd. Ingrijpender voor het aanzien van de kerk is het vernieuwen van diverse vaste interieuronderdelen, waaronder de kerkvloer, de preekstoel, portalen aan de noord- en zuidzijde en de orgelgalerij.

Slideshow
10 afbeeldingen.
Tekst

verbouwing van de kerk onder architect Clemens Hardeman
In de jaren ’50 van de vorige eeuw brak een nieuwe restauratieperiode aan onder leiding van architect Clemens Hardeman uit Oldenzaal. Op de door hem getekende plattegrond is te zien dat de gehele kerk rondom in de steigers werd gezet en dat aan de westzijde in het interieur een gordelboog moest worden vervangen. Meer ingrijpend was de volledige vernieuwing van de kapconstructies van zowel de noordbeuk als de zuidbeuk in 1955-’56. De ‘restauratie’ voorzag in 1956 tevens in de sloop van het eind 19e-eeuwse entreeportaal tegen de zuidbeuk. Hiervoor in de plaats ontwierp Hardeman een nieuw (binnen)portaal met nieuwe buitendeuren. De architect maakte tevens een plan voor een nieuw portaal aan de noordzijde. Tegelijkertijd verstevigde men de vloerconstructie (inclusief nieuwe borstwering) van de orgelgalerij in het westkoor. Waarschijnlijk was de bestaande constructie niet berekend op het gewicht van het in 1942 geplaatste nieuwe orgel. Dit orgel is later overigens weer vervangen door het huidige exemplaar. 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Uit de vergelijking van divers oud fotomateriaal van het interieur van de kerk blijkt dat de huidige kerkvloer van zandstenen platen (behoudens de vloeren in het priester- en westkoor) in deze restauratieperiode moet zijn aangebracht (in ieder geval voor 1967). Uit de fotovergelijking valt tevens op te maken dat er voor 1967 nieuwe eiken banken met een kopse beëindiging in de vorm van een brede Ionische pilaster in het Romaanse koor werden geplaatst en dat de oude preekstoel was vervangen door de huidige kansel. Deze preekstoel dateert uit omstreeks 1700 en was afkomstig uit het klooster Bentlage bij Rheine (D.). De genoemde banken staan in de huidige situatie helemaal vooraan en achteraan in de middenbeuk, voor het bankvak in het noorder transept, voor het voorste, dwars geplaatste bankvak in de zuidbeuk en achter tegen de zuid- en westwand van de zuidbeuk. Hardeman was waarschijnlijk ook verantwoordelijk voor het verwijderen van het houten hek achter de achterste banken in de middenbeuk en het ijzeren hekwerk voor het westkoor. Tot slot is bekend dat er omstreeks 1965 drie nieuwe glas-in-loodramen zijn geplaatst in de zuidbeuk naar een ontwerp van de Oldenzaalse kunstenaar Jan Schoenaker. 

De Haagse architect D. Hulshof werd in 1964 aangesteld als adviseur en architect om nog resterend onderhoud uit te voeren. Hij was aan de kerk verbonden tot 1970. Hulshof bereidde in 1969 een wijziging van het bankenplan en de inrichting van het priesterkoor voor, maar de uiteindelijke planvorming en uitvoering vond plaats in de jaren ’70 en ‘80 onder leiding van ir. C. Pouderoyen. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1970-1983

De meest recente restauratie van de St. Plechelmuskerk heeft plaatsgevonden in de jaren '80 van de vorige eeuw. Het architectenbureau van ir. C. Pouderoyen maakt een ontwerp voor de restauratie van kerk en toren. De belangrijkste veranderingen hebben betrekking op het vooruitschuiven van het liturgische centrum en het daarop aanpassen van het bankenplan. 

Slideshow
Tekst

De laatste restauratie heeft plaatsgevonden in de jaren ‘80 onder leiding van het architectenbureau van ir. C. Pouderoyen uit Nijmegen. In 1970 plaatst men het huidige orgel op de orgelgalerij in het westkoor. Een jaar later stelde het bureau een uitvoerig plan van aanpak op voor de overige werkzaamheden, maar het gros hiervan is pas na 1979 uitgevoerd. Voor wat betreft het exterieur hadden de werkzaamheden betrekking op de restauratie van de hoofdkap, het herstel van de leidekking en goten en het herstel van glas-in-loodramen en gebrandschilderde ramen. In 1980 onderging tevens de toren een nieuwe restauratie.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

vernieuwing van de liturgie
Voor het interieur voorzag het ontwerp van het architectenbureau in het gedeeltelijk wijzigen van het bankenplan en het veranderen van de inrichting van het priesterkoor. Het Romaanse koor werd een stuk verlengd in de richting van de kerkruimte, met plaats voor een vooruitgeschoven altaar. Deze aanpassingen stonden in direct verband met de uitkomsten van het Tweede Vaticaans Concilie in 1962. De doelstelling van deze kerkvergadering was ‘aggiornamento’ (bij de tijd brengen) van de Katholieke Kerk. Een belangrijke maatregel voor de liturgie was dat de priesters niet langer de mis opdienden aan het hoogaltaar met de rug naar de kerkgangers, maar voortaan de eucharistie vierde vanaf een vooruitgeschoven liturgisch centrum, met het gezicht naar de gelovigen. De gehele vloer van het Romaanse koor (inclusief treden) werd vernieuwd in Gildehauser zandsteen. Tegelijkertijd verbeterde men het verwarmingssysteem, waartoe in de viering een nieuw luchtkanaal aansloot op twee nieuwe roosters. Na de aanleg hiervan kon de vloer ter plaatse weer hersteld worden met gebruik van uit het koor afkomstige (bestaande) zandstenen platen. 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

bankenplan en sacristie
Na de uitbreiding van het priesterkoor werd het bankenplan hierop aangepast. Door de bankvakken aan weerszijden van de viering in het noorder transept en in de zuidbeuk een kwartslag te draaien, waren alle kerkbezoekers georiënteerd op het vooruitgeschoven altaar. De preekstoel werd verplaatst naar de westelijke pijler in de zuidbeuk. Hier had het achterste bankvak plaats gemaakt voor een opstelling van losse stoelen rond het doopvont. Om deze ruimte te markeren, werd de zandstenen vloer hier vervangen door een vierkant vak met klinkers. 

In 1981 wordt de voormalige gotische sacristie ingericht als schatkamer. Een in 1930 aangebrachte scheidingswand in dit bouwvolume werd gesloopt. Tot slot werd in deze periode ook de houten pui gerealiseerd ter afscheiding van het westkoor.

Slideshow
Tekst