Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Veertiende eeuw

Op de hoek van de Melkmarkt en de Korte Kamperstraat werd omstreeks het midden van de veertiende eeuw een stenen huis gebouwd waarvan de zijgevels bewaard bleven. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

veertiende eeuws huis aan de Melkmarkt
Langs de westzijde van de Korte Kamperstraat stond vanaf het begin van de veertiende eeuw de stadsmuur. Deze muur werd later aan de binnen- en buitenzijde steeds verder ingebouwd en in de huidige situatie zijn nog delen bewaard die schuil gaan in de huizen.

Aan de andere zijde van de straat, op de hoek van de Melkmarkt, werd kort na 1352 het oudste deel van het latere Vrouwenhuis gebouwd. Dit betrof een laag stenen huis ter plaatse van bouwdeel A, waarvan de bakstenen zijgevel aan de Korte Kamperstraat en de bouwmuur aan de andere zijde bewaard bleef. De zijgevel aan de straat is opgetrokken met bakstenen met het formaat 27,5 x 13 x 6 cm met een 10-lagenmaat van 76 cm. In de zijgevel bleven aan de voorzijde twee dichtgezette kleine vensters bewaard die waarschijnlijk aan de binnenzijde afgesloten konden worden met luiken. Aan de achterzijde waren de segmentbogen en de contour van twee grotere (kruis?)vensters waarneembaar. Deze lijken later in het muurwerk ingehakt te zijn en zijn waarschijnlijk pas bij de verhoging van het huis gerealiseerd. Deze vensters zijn ook precies onder de kleinere openingen op de verdieping geplaatst.

In de bouwmuur aan de andere zijde zijn bakstenen met een vergelijkbaar formaat van 27 x 12 x 6/7 cm verwerkt met een 10-lagenmaat van 80 cm. Bij deze bakstenen past een veertiende-eeuwse datering.
Van de oorspronkelijke voorgevel aan de Melkmarktzijde of van de achtergevel zijn geen bouwsporen aangetroffen. Ook van de zoldervloer bleef niets bewaard en verder is ook onbekend of dit huis een kelder had.

Van dit lage huis bleef wel een deel van de kapconstructie bewaard. Het gaat om een reeks daksporen met een extreem rechthoekige doorsnede en dubbele haanhouten die bij de latere verhoging van het huis in de huidige kap hergebruikt werden. Dit type daksporen wordt wel vaker in Zwolle aangetroffen en dateert zonder uitzondering uit de periode vlak na de grote stadsbrand van 1324. Deze daksporen zijn in 1994 door D.J. de Vries dendrochronologisch gedateerd in het jaar 1352.
Het lijkt dan ook aannemelijk dat kort na dit jaar aan de zuidzijde van de Grote Aa, nabij de plaats waar dit water de stad verliet, langs de ‘gemeene straat’ langs de stadsmuur een verdiepingloos bakstenen huis gebouwd werd waarvan de zijmuren en een deel van de daksporen bewaard bleven.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Vijftiende en zestiende eeuw

In de vijftiende en zestiende eeuw werd het huis aan de Melkmarkt uitgebreid met achterhuizen en de hoek van de Voorstraat werd ook bebouwd. Lees verder...

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

verhoging deel A
Op enig moment werd het lage huis aan de huidige Melkmarkt (deel A) met een verdieping verhoogd. Deze verhoging is goed af te lezen aan het metselwerk van de gevel aan de Korte Kamperstraat. Boven een horizontale bouwnaad net boven de onderdorpels van de huidige schuifvensters op de verdieping bestaat het metselwerk uit bakstenen met het formaat 22/23 x 11,5 x 5 cm met een 10-lagenmaat van 61 cm. In dit muurdeel zijn vijf kleine vensteropeningen opgenomen die vergelijkbaar met de oudere vensters op de begane grond zijn vormgegeven maar die niet in hetzelfde stramien zijn geplaatst. De vensters zijn later dichtgezet en het tweede, vierde en vijfde venster vanaf de voorgevel is voorzien van een luiksponning aan de buitenzijde. Ook bleven enkele duimblokjes bewaard. De kleine vensters in de lage verdieping verwijzen waarschijnlijk naar een ondergeschikt gebruik daarvan, bijvoorbeeld als opslag- of slaapruimte. Mogelijk heeft de aanwezigheid van de stadsmuur aan de andere zijde van de smalle straat ook een rol gespeeld bij de keuze voor kleine gevelopeningen.  De locatie bood niet veel privacy, vanaf de weergang van de stadsmuur had men direct zicht op de vensters aan de overkant.

Het exact dateren van laat-middeleeuws metselwerk dient met enige voorzichtigheid en bij het ontbreken van verdere context ook met een zekere marge plaats te vinden. Globaal kan het metselwerk van deze verhoging in de periode 1450-1550 geplaatst worden. In dat verband is het interessant dat in 1994 de huidige kapgebinten van dit bouwdeel omstreeks het jaar 1414 dendrochronologisch gedateerd konden worden. Dat levert verschillende scenario’s voor de verhoging van het huis op.

De kapconstructie is opgebouwd uit zes eiken kromstijlgebinten die in de richting van de voorgevel oplopend genummerd zijn met gesneden telmerken, die aan de westzijde gebroken aangebracht zijn. Het is denkbaar dat deze gebinten aangebracht zijn ter versterking van de constructie bij de vervanging van een week dak (stro-rietdekking) voor een pannendak. Dat zou theoretisch al plaatsgevonden kunnen hebben voor de verhoging van het huis, bij de verhoging zouden de gebinten dan ‘meeverhuisd’ kunnen zijn naar de huidige zolderverdieping. Vanwege de enigszins trapeziumvormige plattegrond van dit bouwdeel zijn de gebinten verschillend van lengte en diende de plaatsingsvolgorde bij een verplaatsing gehandhaafd te worden. Hergebruik van de gebinten is in dat geval niet aan te tonen.

Een andere mogelijkheid is dat het huis al kort na 1414 verhoogd werd en dat de gebinten daarbij nieuw geplaatst werden. Dat levert dan wel een vrij vroege datering voor het relatief kleine baksteenformaat waarmee de verhoging gerealiseerd werd op. Daaraan kan getwijfeld worden, maar onmogelijk is dat niet.

In dit verband kan ook nog de kelder onder dit bouwdeel genoemd worden. Deze kelder is voorzien van een gewelf opgebouwd uit gemetselde gordelbogen waar tussen troggewelven geslagen zijn. Dit gewelftype komt in Zwolle vrij algemeen voor vanaf het midden van de vijftiende eeuw tot in de zeventiende eeuw. Het is denkbaar dat dit gewelf bij de verhoging van het huis aangebracht werd, ter vervanging van een houten balklaag of bij de realisatie van een geheel nieuwe kelder. Ook hier geldt dat een datering in het begin van de vijftiende eeuw aan de vroege kant is, zeker omdat ook de optie dat deze kelder onderdeel uitmaakt van een grote verbouwing in de zeventiende eeuw, waarbij ook de voorgevel vernieuwd werd, zeker niet uitgesloten kan worden.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

uitbreiding met deel B
Na de verhoging van deel A werd het gebouw aan de achterzijde uitgebreid met het net zo hoge bouwdeel B. Het metselwerk van de zijgevel aan de Korte Kamperstraat van deze uitbreiding is opgetrokken met bakstenen met het formaat 22 x 11,5 x 5 cm met een 10-lagenmaat van 63 cm. Het nieuwe werk sluit op rommelige wijze aan op het onderste deel van de gevel van deel A. De baksteenformaten zijn te verschillend voor een goede aansluiting. Op de verdieping sluit het metselwerk van deel A en deel B vrij goed op elkaar aan, op de overgang is in het verband wel een staande tand herkenbaar maar de lagen lopen consequent door.

De gevel van deel B aan de Korte Kamperstraat is aan de onderzijde ingedeeld met vier hoge bakstenen kruisvensters waarvan alleen de ontlastingsbogen en van de middelste vensters ook de bovendorpels van de bovenramen bewaard bleven.  Van de oorspronkelijke indeling op de verdieping valt niets te zeggen, hiervan bleven geen bouwsporen bewaard. Mogelijk zijn deze verloren gegaan bij het later inhakken van de huidige schuifvensters. In de zolderborstwering tekenen zich de dagkanten en de onderdorpel af van een luikopening met links en rechts daarvan enkele dichtgezette kortelinggaten.

Van de kapconstructie van dit deel, die opgebouwd is uit vier eiken kromstijlgebinten met gesneden telmerken, is geen dendrochronologische datering beschikbaar. Het naastgelegen bouwdeel C, waarvan de kapconstructie dendrochronologisch gedateerd is in 1464 zal op grond van de onderlinge aansluiting van het metselwerk op zolderniveau eerder gebouwd zijn. De borstwering ter plaatse van de aansluiting was aanvankelijk een stuk lager en werd bij de bouw van deel B een stuk verhoogd. De zakgoot tussen de gebouwen werd daarbij ondersteund door twee gemetselde segmentbogen. De bouw van deel B valt daarmee in de periode daarna met een uitloop tot in de eerste helft van de zestiende eeuw.

Slideshow
Tekst

zijkamer en kleine kamer
Aan het binnenterrein staat direct achter het buurpand Melkmarkt 51 een min of meer vierkante zijvleugel. De eiken kapconstructie hiervan is dendrochronologisch gedateerd in 1464. In een koopacte uit 1614 wordt dit bouwdeel apart genoemd als zijkamer met een verdieping: ‘huis en where met die grote zijdtcaemmer ende cleine caemmer onder ende boven, endt den hoff, halve putte ende uijtgannck inde Voerstrate…’ Met de kleine kamer werd waarschijnlijk de naastgelegen lage aanbouw bedoeld (C2) die later als washok en berging ging dienen.

De term ‘kamer’ moeten we niet te letterlijk nemen, hiermee kon men vroeger zowel een vertrek als een heel huis bedoelen en de term werd ook gebruikt voor een raadskamer, als in ‘weeskamer’ of ‘Kamer van Koophandel’. De benaming zijkamer verwijst hier naar een vertrek met een specifieke woonfunctie, meestal wat luxer uitgevoerd en met een besloten privé karakter.

De gevels van de zijkamer en de kleine kamer aan de binnenplaats zijn bij de laatste werkzaamheden helemaal ontpleisterd. Daarbij kwamen de bouwsporen van de oorspronkelijke vensterindeling te voorschijn en ook de restanten van waarschijnlijk een privaatkoker.
De gevel van de zijkamer was oorspronkelijk met vier en de lagere gevel van de kleine kamer met twee hoge stenen kruisvensters ingedeeld. Helemaal verassend was deze indeling niet, het linker kruisvenster op de begane grond was altijd al goed herkenbaar. Het onderste deel hiervan lag geheel inpandig omdat het grensde aan de monumentale houten gang die hier kort na 1682 voorlangs gebouwd werd.

De vijftiende-eeuwse vensters waren uitgevoerd met zandstenen dorpels en stijlen met aan de bovenzijde gemetselde segmentbogen met aanzet- en sluitstenen van zandsteen. Deze natuursteen was afkomstig uit het graafschap Bentheim, net over de Duitse grens. Van groot belang voor de handel en toepassing van Bentheimer zandsteen was het stapelrecht op de Vecht dat Zwolle in 1438 van de bisschop van Utrecht ontving. Alle goederen die over de rivier vervoerd werden moesten hier worden uitgeladen, opgeslagen en verhandeld. Zwolle werd zo een belangrijk centrum voor de handel van deze steen die zich rond het Rode Torenplein en de Thorbeckegracht concentreerde. Deze handel stimuleerde ook de locale toepassing van dit product. Zo werd in 1447 het raadhuis aan de Sassenstraat voorzien van een imposante geheel in Bentheimer zandsteen opgetrokken voorgevel. Een andere opvallende zandstenen gevel werd in opdracht van schepen, burgemeester en kerkmeester Derick van Hattem omstreeks 1475  opgetrokken voor Melkmarkt 10.

rijke afwerking
De bouwheer die omstreeks 1464 een grote zijkamer met kleine kamer aan zijn huis aan de Melkmarkt liet bouwen is onbekend, maar aannemelijk is dat deze gezocht moet worden in de kring van welgestelde Zwolse kooplieden of patriciërs. De toepassing van natuurstenen aanzet- en sluitstenen boven de vensters is in de vijftiende eeuw nog niet zo gebruikelijk en meestal worden achtergevels die niet in het zicht zijn wat eenvoudiger en soberder uitgevoerd. De ruime toepassing van het destijds relatief jonge materiaal zandsteen in combinatie met kostbaar glas-in-lood in de bovenramen moet destijds een uitgesproken indrukwekkend beeld opgeleverd hebben.

De gevel bevat nog een ingrediënt dat in de richting van grote welstand wijst. Rechts van de vensters loopt een smalle nis die opgevuld is met metselwerk, aan de bovenzijde afgesloten met een gemetselde boog. Deze nis was aan de buitenzijde afgepleisterd en liep vanaf de verdieping waarschijnlijk tot op het maaiveld door. Op de verdieping was op ongeveer twee meter hoogte de bovenzijde van een deursponning in de nis waar te nemen.

Waarschijnlijk heeft in de hoek tussen de grote zijkamer en de kleine kamer een zogenaamde secreetkoker gestaan. Dit is een gedeeltelijk in de dikte van de muur opgenomen ‘plee’, die aan de binnenzijde met een deur afgesloten kon worden. Via een buiten de muur lopende stortkoker stond deze toiletvoorziening waarschijnlijk in verbinding met een ondergrondse beerput. Dit was in de late middeleeuwen een uitgesproken luxe. Secreetkokers werden vaak toegepast bij kastelen, waar zij dan boven de slotgracht uit kwamen. In de stad kwamen zij soms in voorname huizen voor, maar bewaard gebleven voorbeelden daarvan zijn zeldzaam.
Bij het Vrouwenhuis werd het secreet en de bijbehorende koker bij de modernisering van de vensters in de achttiende of negentiende eeuw verwijderd. De openingen in de muur werden vervolgens dichtgemetseld en verdwenen achter een pleisterlaag.

De verdiepingsvloer van de grote zijkamer is opgebouwd uit moer- en kinderbinten en uitgevoerd in eikenhout. Ter plaatse van de oplegging in de muren zijn onder de moerbalken consoles aangebracht. Deze consoles zijn gedecoreerd met een zogenaamde peerkraalprofiel met een neuslijstje en tegen de balk bevestigd met twee spijkers met een forse uitgesmede kop. Haaks over de kinderbalkjes zijn eiken vloerdelen gepijkerd. De vloerdelen zijn aan de onderzijde niet in het zicht, maar afgewerkt met zogenaamd spreidsel, brede dunne planken van kwartiers gezaagd eikenhout. In deze planken staan de jaarringen vrijwel haaks op het oppervlak zodat dit hout vrijwel niet ‘werkt’. De toepassing van spreidsel was vrij kostbaar, maar leverde dan ook een fraai beeld op en voorkwam verder dat stof van de verdieping door de vloer kon stuiven.
Deze vloer maakt duidelijk dat bij de bouw van deze aanbouw niet alleen aan de gevel extra zorg besteed werd maar dat het interieur daarop afgestemd was en dezelfde luxe en rijkdom uitstraalde.

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

schermgevel aan de Voorstraat
Aan de andere zijde van het diepe perceel, op de hoek van de Voorstraat, staat een verdiepingloos bouwdeel waarvan de kapconstructie dendrochronologisch kort na 1487 gedateerd kon worden. Net zoals van de voorgevel aan de Melkmarkt ontbreekt het bovenste deel van de gevel aan de Voorstraat. Deze gevel werd eind eind 2009 geheel ontpleisterd om een nieuwe stuclaag aan te kunnen brengen, waardoor goed zicht op het achterliggende metselwerk verkregen kon worden. Omdat bij de uitvoering destijds fouten gemaakt zijn, werd in 2021 deze pleisterlaag opnieuw verwijderd.

In de gevel werd een indeling zichtbaar die voor een deel overeen komt met de huidige vensters maar in in de geveltop nog extra informatie opleverde. Op de begane grond zijn boven de huidige hoog geplaatste vensters drie segmentbogen te zien met geheel rechts de aanzet van een smallere boog. Aan de binnenzijde was te zien dat in het midden een deuropening onder een korfboog geplaatst was, de vensters links en rechts daarvan zullen waarschijnlijk hoge bakstenen kruisvensters geweest zijn.

Boven de begane grond was een geprofileerde waterlijst aangebracht die later afgekapt werd en zich nu aftekent als een rij verticale bakstenen. In de geveltop blijken de huidige gekoppelde zoldervensters de onderzijde te vormen van bakstenen kruisvensters die aan de onderzijde afgesloten konden worden met luiken. De luiken zijn verdwenen maar de duimblokjes  van de gehengen zijn nog in het metselwerk opgenomen. De bovenste openingen waren niet zoals gebruikelijk ingevuld met glas-in-lood maar met verdiept aangebracht metselwerk. De gevel moet dus nog een flink stuk hoger geweest zijn. Links van de zoldervensters is het bouwspoor te zien van een brede dubbele spitsboognis met rechts van de vensters een smallere tegenhanger daarvan.

In het oosten van ons land werden in bakstenen voorgevels vaker nissen aangebracht, soms in combinatie met brede en hoge gekanteelde trappen met op de hoeken pinakels. Deze gevels konden uitgroeien tot brede en hoge schermgevels die de achterliggende hoofdvorm van het huis geheel aan het oog onttrokken. Ook de gevel van het hoekhuis in de Voorstraat zal oorspronkelijk zo’n imposante geveltop gehad hebben. Daarmee hoefde het dan niet onder te doen voor hogere panden in de omgeving. Een ander bekend Zwols voorbeeld van een pand met een bakstenen schermgevel is het ‘Huis met de Hoofden’ aan de Goudsteeg uit 1464.

vroegste vermelding
De vroegste historische acte waarin de bebouwing die later het Vrouwenhuis zou gaan vormen vermeld is dateert uit 1577. Op 27 april van dat jaar verkopen Johan van Dulmen en zijn vrouw Catrina van ?emmen aan Johan Waijer en zijn vrouw 'twie huijsen ende weren bij den anderen gelegen in Voerstraete, aldernaest ener gemeene strate ther eenre ende joeffer van Twickell ther anderen siden, streckende dat groteste huijs voer ende agter an die gemene strate ende dat andere voer van der straeten agter Johan Waier voors….’ De gemene straat in de tekst heeft betrekking op de Korte Kamperstraat en met het ‘groteste huijs’ zullen waarschijnlijk de bouwdelen A en B aan de zijde van de Melkmarkt bedoeld zijn.

zijgevel aan de Korte Kamperstraat
De gevel van hoekhuis aan Voorstraat was oorspronkelijk ingedeeld met (bak)stenen kruisvensters. Hiervan bleef van het achterste venster het meest bewaard in de vorm van de bovenzijde van de afsluitende segmentboog aan de bovenzijde, de gemetselde middenstijl en de rechter dagkant. De twee middelste vensters zijn bij het later aanbrengen van schuifvensters geheel verdwenen en van het voorste venster was aan de binnenzijde na het ontpleisteren van de muur de contour van de bovenzijde nog waarneembaar.

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Zeventiende eeuw

Het gebouwencomplex kreeg haar huidige omvang in de zeventiende eeuw. De bewoners waren in deze periode belangrijke Zwolse patriciers die het huis voorzagen van rijke interieurs. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

verkoop in het begin van de zeventiende eeuw
Op 7 juni 1613 verkochten de erfgenamen van Johan Waijer het huis op de hoek van de Voorstraat en de Korte Kamperstraat  aan Johan Henricksen en zijn vrouw Fenne[1]. Het hoekhuis aan de andere zijde, op de hoek van de Melkmarkt verkopen zij een jaar later op 18 juli 1614 aan Herman Ewolts en zijn vrouw Lammechien Roelinck. In de beschrijving van 1614 worden de hier boven al genoemde grote zijkamer en kleine kamer genoemd, samen met een hof, een halve waterput en een uitgang in de Voorstraat.

Herman Ewolts, ontvanger van Overijssel en burgemeester van de stad Zwolle, bezat sinds 1609 een groot pand twee huizen verder, ter hoogte van waar nu Melkmarkt 49 staat. Het smalle perceel tussen het hoekhuis en nummer 49 was destijds nog onbebouwd. Mogelijk vormde het een soort voorhof die oorspronkelijk toegang gaf tot één of beide huizen.
Ewolts verhuurde aanvankelijk het hoekhuis aan ‘Lieutenant Bentinck’. Vanaf 1633 staat Jan van Leeuwen als bewoner vermeld.[2]

Jan van Leeuwen was afkomstig uit Amsterdam en trouwde in 1627 met Elisabeth Ewolts, de dochter van Herman en Lammechien. Deze Jan van Leeuwen was waarschijnlijk verantwoordelijk voor een redelijk ingrijpende verbouwing van het huis, waarbij de huidige voorgevel tot stand kwam, de verdiepingsvloer veranderd werd en ook de indeling gemoderniseerd werd.

Onderdeel van de recente restauratiewerkzaamheden was het herstellen van een groot aantal balkkoppen van balken van de verdiepings- en de zolderbalklaag van het huis. In samenwerking met de aannemer konden bij het verwijderen van de slechte delen daarvan van de meeste balken houtmonsters veilig gesteld worden. Uiteindelijk kwamen van deze monsters vijf voor een dendrochronologische datering in aanmerking en kon van twee balken de veldatum van de desbetreffende boom vastgesteld worden.[3] Van het hoekhuis aan de Melkmarkt ging het om de strijkbalk direct achter de voorgevel en de vierde moerbalk van de verdiepingsbalklaag. Het hout van deze balken werd gekapt in de herfst/winter van 1625-’26 en zal kort daarna verwerkt zijn.

Het ligt vrij voor de hand om bovenstaande datering te koppelen aan het huwelijk van Jan van Leeuwen met Elisabeth Ewolts, ook vanwege het feit dat Van Leeuwen vanaf 1633 als bewoner geregistreerd staat. Het is dus aannemelijk dat het jonge paar zich na hun huwelijk in Zwolle vestigde in het huis dat de vader van de bruid al in 1614 verworven had. Jan en Elisabeth lieten het huis eerst grondig verbouwen.
In het begin van de zeventiende eeuw werden vooral in het westen van ons land veel trapgevels gebouwd die verlevendigd werden met natuurstenen banden, blokken en boven de natuurstenen kruisvensters halfronde bogen, verlevendigd met natuurstenen blokken. In het oosten kwam dit geveltype veel minder voor, daar overheerste een soberder gevelindeling, vaak zonder natuurstenen onderdelen.[4]

Footnotes

  1. ^ HCO Stadsarchief Zwolle inv. nr. 1999 p. 459.
  2. ^ HCO vuurstedenregisters 0700 - 9254 t.m. 9259.
  3. ^ Van Daalen Dendrochronologie, Zwolle - Vrouwenhuis Dendrochronologisch onderzoek, project 21.040 september 2021.
  4. ^ Meischke, Zandkuijl en Rosenberg, Huizen in Nederland, Utrecht, Noord-Brabant en de oostelijke provincies, Zwolle 2000, p.107.
Slideshow
10 afbeeldingen.
Tekst

verbouwing kort na 1626
Kort na 1626 verrees aan de Melkmarkt een nieuwe voorgevel die bekroond werd met een trapgevel. De nieuwe gevel werd in ruime mate voorzien van natuursteen. Niet alleen de   kruisvensters op de begane grond en de verdieping maar ook de dekstenen van de trappen, gevelbanden en blokjes in de ontlastingsbogen boven de vensters werden in natuursteen uitgevoerd. Mogelijk was voor het ontwerp inspiratie opgedaan in Amsterdam, de stad waar Van Leeuwen vandaan kwam en was opgegroeid. In Zwolle kwamen destijds dergelijke gevels vrijwel niet voor.[1]   

Niet alleen de voorgevel werd vernieuwd, ook de huidige balklaag van de verdiepingsvloer kwam bij deze verbouwing tot stand. De vloer werd uitgevoerd met eiken moer- en kinderbinten met bij de opleggingen geprofileerde consoles met een ojief-profilering. De profilering vertoont grote overeenkomsten met de bij de Hoofdwacht op de Grote Markt uit 1614 toegepaste consoles. De nieuwe verdiepingsvloer werd aan de onderzijde afgewerkt met  een groene laag verf en de moer- en de kinderbinten werden afgezet met brede gele biezen. Het is verder zeker niet onmogelijk dat bij deze verbouwing ook de kelder onder het voorste deel van het huis voorzien werd van een nieuw gewelf in de vorm van troggewelven op gordelbogen. Dit type gewelf werd in Zwolle tot ver in de zeventiende eeuw toegepast.

Ook de huidige indeling van het voorhuis met aan de Melkmarkt een representatieve ruimte en daar achter een gang zal in deze periode ontstaan zijn. De gang werd aan de voorzijde en op de overgang met bouwdeel B onderbroken door gemetselde poortjes, ieder opgebouwd uit een gedrukte boog op pilasters. Het voorhuis en de gang werden afgewerkt met een tegelvloer in wit marmer en Naamse steen, gelegd in een geometrisch patroon.

Onduidelijk is of en op welke wijze de verdieping bij deze verbouwing verder nog ingedeeld werd. Voor zover bekend was de achtergevel blind en ook de kleine vensters in de zijgevel zullen maar  beperkt voor daglicht vanuit de smalle zijstraat gezorgd hebben. De vensters in de nieuwe voorgevel zullen het voorste deel van het huis wel geschikt(er) voor bewoning gemaakt hebben. Het belangrijkste vertrek op de verdieping lag waarschijnlijk in deel C1, boven de ‘grote zijdtcaemmer’. Om de vertrekken op de verdieping te kunnen bereiken voorzag het bouwplan ook in de realisatie van een nieuwe trap. In de oorspronkelijke situatie was dit waarschijnlijk een houten spiltrap, maar daarvan is niets bekend. Voor een nieuwe trap in de vorm van een volledig open trappenhuis met een representatieve bordestrap bood het huis geen ruimte. In plaats daarvan plaatste men op de overgang tussen bouwdeel A en B vanuit de gang een brede steektrap, uitgevoerd met blank eiken treden en stootborden die aansloot op een tussenbordes. Via een doorgang in de zware scheidingsmuur kon in deel B de verdieping bereikt worden. Het bovenste deel van de trap werd later nog een keer aangepast. Om ruimte te creëren voor deze oplossing moest in deel B het voorste venster in de zijgevel opgeofferd worden.

Tussen de achterzijde van de bebouwing aan de Melkmarkt (delen A, B  en C) en de achterzijde van het huis op de hoek van de Voorstraat en de Korte Kamperstraat (deel D) stonden in het begin van de zeventiende eeuw nog twee huisjes. De erfgenamen van de eerder al genoemde Johan Waijer verkochten namelijk op 24 juli 1614, dat is zes dagen na de verkoop van het voorhuis aan Herman Ewolts, ‘twee huijsen end woeninghen.. tegens die stadtmuyre aen….’ en grenzend aan Jan Hendriksens huis. De koper is Willem Knijf die niet veel later het ene huis verkoopt aan Jan Hendriks en zijn vrouw Fennigjen en het andere huis aan ene Jan Thomassen.[2]

De hier boven genoemde bebouwing stond ter hoogte van de huidige regentenkamer (deel E) en maakte dus al deel uit van het uitgebreide bezit van Jan Waijer. Van het waarschijnlijk in twee woningen ingedeelde huis bleven ondanks een ingrijpende modernisering aan het eind van de negentiende eeuw de kapgebinten bewaard. Het gaat om vijf eiken kromstijlgebinten die voorzien zijn van opvolgende gesneden telmerken en die waarschijnlijk uit de late vijftiende of de zestiende eeuw dateren. Van een voorganger van dit huis bleef tegen de achtergevel van deel B - en zichtbaar vanaf de zolder van de regentenkamer - de daklijn van een ondiepe en lagere aanbouw bewaard. Dit gebouwtje liet ter hoogte van de huidige gang nog voldoende ruimte over voor een deur in de achtergevel van deel B. Deze deur werd dus later ingebouwd.

De bewoners van de voorzijde van het huis, Jan van Leeuwen en Elisabeth Ewolts, hebben niet lang aan de Melkmarkt gewoond, vanaf 1635 wordt kapitein Johan van Lawick vermeld als eigenaar. Mogelijk waren Van Leeuwen en zijn vrouw destijds bij hun (schoon)vader twee huizen verder aan de Melkmarkt ingetrokken.

Van Lawick woonde waarschijnlijk niet in Zwolle en verhuurde het huis, in ieder geval vanaf 1640 aan commandeur Rudolf Johansz de Vos van Steenwijk en later aan doctor en stadsmedicus Theodorus Masius.
Op 15 april 1645 verkocht Johan van der Lawick, kapitein en commandeur van Doesburg, aan Hendrik Wolfsen en zijn vrouw Aleida Verver 'een huis ende doergaende wehre gehoirende onder Voorster straete, gelegen omtrent de Roden Toorn, streckende voer van de Aa ende in Voorster strate uitgaende, op te water tusschen die behuisinge van Roelof Noltes weduwe, ende in Voorster-straete tusschen die ed. Herman Ewolts burg. en Gerrit Hendriks gelegen […]'. Achter het huis lag dus een doorgaand erf met een uitgang in de Voorstraat, tussen het hoekhuis van Gerrit Hendriks en het (achter) huis van burgemeester Ewolts.

Wolfsen had toegang tot hoge kringen en was een man van aanzien. In 1657 werd hij benoemd tot raadsheer in de Raad van Brabant, een soeverein gerechtshof in Den Haag. Datzelfde jaar verhuisde hij met vrouw en kinderen naar Den Haag. Wolfsen verhuurde het huis in Zwolle, totdat zijn schoonzoon Pieter Soury, die in 1667 trouwde met zijn dochter Aleida, een belangrijke functie in Zwolle kreeg. Soury werd in 1668 namens het college van de admiraliteit in West-Friesland en het Noorderkwartier benoemd tot convooimeester. Het paar ging vervolgens in het huis aan de Melkmarkt wonen.[3]   

Footnotes

  1. ^ De voorgevel van Luttekestraat 12 uit 1609 is een vergelijkbaar voorbeeld.
  2. ^ Aanvullend (ongepubliceerd) archiefonderzoek in het HCO met betrekking tot de transportacten tussen 1613 en 1645 betreffende de bebouwing van het Vrouwenhuis is in oktober 2021 uitgevoerd door Jan ten Hove.
  3. ^ Jan ten Hove, Het Vrouwenhuis te Zwolle, Zwolle 1994, p. 10-11.
Slideshow
10 afbeeldingen.
Tekst

modernisering en uitbreiding
Pieter en Aleida brengen een aantal belangrijke wijzigingen aan en breiden het huis ook op spectaculaire wijze uit. Het begint met de bouw van een achterhuis aan de Voorstraat, op de plaats van de tot dan nog open uitgang aan die zijde. Dit krijgt in 1682 een vervolg met de aankoop van het huis op de hoek van de Voorstraat (deel E) van Hendrik Gerritsen Muisevanger en de andere erfgenamen van Albertje Muisevanger. Dit was waarschijnlijk inclusief de helft van het dubbele huis aan de Korte Kamperstraat dat in 1614 al bij het hoekhuis aan de Voorstraat gevoegd was. De andere helft van dit huis was zeer waarschijnlijk al in bezit van de familie Wolfsen.
Het echtpaar Soury-Wolfsen gaf waarschijnlijk kort na deze aankoop opdracht om voor- en achterhuis te verbinden en de tussenliggende ruimte aan de Korte Kamperstraat in te richten als representatieve zaal (de huidige regentenkamer, deel D).

De oorspronkelijke achtergevel van het hoekhuis aan de Voorstraat (deel E) vormde oorspronkelijk op zolder de scheiding tussen de zolders van de delen D en E. Deze ingebouwde muur werd bij het samenvoegen van de bouwdelen waarschijnlijk gesloopt om de dakvlakken van de zolder boven de zaal beter aan te laten sluiten op het bestaande dak van deel E.
Bij de sloop van deze topgevel werd het achterste strijkgebint van het hoekhuis ook verwijderd. Vijf bestaande eiken kapgebinten werden vervolgens over de zolderruimte van de zaal en het aansluitende deel van de zolder van het hoekhuis verdeeld. De gebinten vier en vijf aan de zijde van de Voorstraat werden daarbij op sloffen geplaatst.

Om de bebouwing aan de Melkmarkt en aan de Voorstraat met elkaar te verbinden liet Soury waarschijnlijk tegelijkertijd op het open binnenterrein een verbindingsgang bouwen. Deze gang werd voorzien van een gedrukt houten tongeweld dat rust op pilasters met ionische kapitelen. Deze pilasters zijn rijk gedecoreerd met gesneden loofwerk en het geheel was beschilderd met onder andere vergulde bloemen en een blauwe hemel met vliegende vogels. De maker hiervan was de bekende Zwolse houtsnijder Hermannus van Arnhem die tussen ongeveer 1664 en 1703 actief was.[1]
Van Arnhem vervaardigde voor het echtpaar Soury-Wolfsen ook een monumentale schouw die waarschijnlijk oorspronkelijk in de zaal opgesteld was. Deze schouw werd waarschijnlijk aan het eind van de negentiende eeuw naar één van de vertrekken op de begane grond van deel C verplaatst.

De vloer van de gang werd analoog aan de vloer in het voorhuis afgewerkt met tegels van Naamse steen met dwarse banen van wit marmer. Opvallend is dat de vlakverdeling van de vloer niet overeenkomt met de verdeling van de pilasters tegen de wanden. Bij de laatste restauratie is deze vloer opgenomen en direct onder de tegels bleken nog substantiële delen van een klinkerbestrating aanwezig te zijn. Deze bestrating zal dus dateren van voor 1682. In deze bestrating was langs de wand van de regentenkamer - die voor de bouw van de gang een buitengevel aan de binnenplaats was - in bakstenen een goot gemetseld. Vlak voor het poortje aan het eind van de gang kwam deze goot samen met een dwars op de gang lopende natuurstenen goot en werd het aldus verzamelde regenwater in de richting van de Voorstraat verder afgevoerd.

De kort na 1682 gerealiseerde zaal was toegankelijk via een deur in de voormalige achtergevel van deel B, aan de zijde van de gevel aan de Korte Kamperstraat. Deze opening werd later veranderd in een kast, maar daarbij bleef het oorspronkelijke eiken kozijn bewaard. De stijlen van dit kozijn zijn zeer rijk geprofileerd in de vorm van een ojief. Deze profilering komt grotendeels overeen met de profilering aan de binnenzijde van de houten kozijnen van de vensters van de verbindingsgang.

Onduidelijk is in hoeverre de zaal aanvankelijk ook een deur had in het verlengde van de gang. De huidige deur van de regentenkamer is aan de gangzijde voorzien van een portret van een dame in hofkledij met op de achtergrond in perspectief een vertrek dat voorzien is van een beschilderde wandbespanning en een lage houten lambrisering. Als mogelijke maker van deze schildering wordt Aleida Wolfsen genoemd, van wie bekend is dat zij al op jonge leeftijd een bekwame kunstschilder was. Dat zou betekenen dat de gang al aan het eind van de zeventiende eeuw doorgetrokken werd, zeker is dit echter niet. De wandbespanning was in ieder geval in 1719 wel aanwezig, het vertrek werd in het eerste testament van de toenmalige bewoonster Aleida Greve beschreven als de ‘geschilderde kamer’.

Op de begane grond werd de gang dus doorgetrokken tot aan de binnenplaats. In bouwdeel B kreeg deze gang een lage tussenverdieping. Deze smalle insteek werd toegankelijk gemaakt vanaf het tussenbordes van de verdiepingstrap dat daarvoor aangepast moest worden. Opvallend is dat de deur naar de insteek uitgevoerd is met een (veel) ouder gotisch briefpaneel. Waarschijnlijk is deze deur op enig moment herplaatst.

Footnotes

  1. ^ Saskia Zwiers, ‘Seer cierlijk gemaekt’: leven en werk van houtsnijder Hermannus van Arnhem (1634-1708), in: Zwols Historisch Tijdschrift 38e jaargang 2021 nr 3, p. 161 e.v.
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Achttiende eeuw

In de achttiende eeuw kwam het huis in bezit van de welgestelde Aleida Greve die bij testament bepaalde dat na haar dood haar huis bestemd moest worden als 'woning voor oude vrouwen en vrijsters'. Lees verder...

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

Na de dood van Pieter Soury in 1695, zijn vrouw was in 1692 al in het kraambed gestorven, werd het complex tussen de Voorstraat en de Melkmarkt aanvankelijk verhuurd. In 1706 kochten de zusters Aleida, Judith en Henrica Greve het huis. De dames Greve verkeerden in de hoogste kringen van de stad en waren financieel onafhankelijk. Na de dood van haar zusters kwam het hele familiekapitaal in handen van Aleida, die daarmee één van de rijkste inwoners van de stad werd. Aleide bleef ongetrouwd en bewoonde het grote huis aan de Aa met enkele dienstbodes. Uit deze periode zijn geen grote verbouwingen van het gebouwencomplex bekend.

Aleida Greve overleed op 4 februari 1742. Zij had in haar testament opgenomen dat haar ‘tegenwoordige woonhuis, staande aan de Aa’ na haar dood verbouwd moest worden ‘tot een woning of woningen voor oude vrouwen en vrijsters’. De zorg en hulpverlening aan behoeftigen en zieken ontwikkelde zich in de middeleeuwen als onderdeel van het christelijke geloof. Dat kon door het stichten van gasthuizen, maar ook via welgestelde burgers die na hun dood hun woning beschikbaar stelden voor de huisvesting van armen. Waarschijnlijk geïnspireerd door deze traditie besloot Aleida destijds om haar huis te bestemmen als vrouwenhuis, waarvoor alleen lidmaten van de gereformeerde kerk in aanmerking kwamen. Als startkapitaal kreeg het Vrouwenhuis negen huizen in de stad en een groot stuk land in Mastenbroek uit haar nalatenschap. De financiën en het beheer van de instelling was aanvankelijk samen met het dagelijkse toezicht in handen van een directeur.

In 1742 was zijn eerste taak het huis geschikt maken voor de nieuwe bestemming. Daarvoor werden waarschijnlijk een aantal grote vertrekken opgesplitst zijn in kleinere kamertjes. Op de verdieping zullen aan de voorzijde (delen A en B) op de verdieping de kleine vensters in de gevel aan de Korte Kamperstraat vervangen zijn door grotere schuifvensters. In de loop der tijd werden ook de kruisvensters op de begane grond van deze gevel en de vensters aan de binnenplaats en aan de Voorstraat vervangen door schuifvensters.

Omstreeks 1800 werd het voormalige achterhuis van Pieter Soury aan de Voorstraat (deel F) verhoogd en voorzien van een zogenaamde ‘Zwolse kap’ opgebouwd uit A-spanten van rondhout. Daarbij kreeg de begane grond waarschijnlijk ook een nieuwe indeling. In deze vertrekken verbleef in de negentiende eeuw de gouvernante die belast was met het toezicht op de dagelijkse gang van zaken in het huis in een kleine kamer aan de plaats met daarnaast een keuken en twee kamertjes aan de Voorstraat.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Negentiende eeuw

Aan het eind van de negentiende eeuw, grofweg tussen 1885 en 1895 werd het Vrouwenhuis redelijk ingrijpend verbouwd en aangepast. De schaal van deze werkzaamheden is pas bij de recente restauratiewerkzaamheden duidelijker geworden. Lees verder...

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

keuken
Aan het eind van de negentiende eeuw, grofweg tussen 1885 en 1895 werd het Vrouwenhuis redelijk ingrijpend verbouwd en aangepast. De schaal van deze werkzaamheden is pas bij de recente restauratiewerkzaamheden duidelijker geworden. Omdat van de werkzaamheden geen archiefstukken bewaard bleven is het lastig om de exacte omvang van deze ingreep te bepalen.

Met deze verbouwing werden ook de functies van gouvernante en dienstmeid opgeheven, wat een substantiële besparing op de personeelskosten opleverde. Tot dusver werden de maaltijden voor de bewoonsters door de dienstmeid in een centrale keuken bereid. Op de kamers mocht niet gestookt worden, de vrouwen kwamen van de herfst tot het voorjaar ’s-avonds in de grote zaal bijeen, die op kosten van het huis verlicht werd en waar ’s-winters ook de kachel brandde. Na 1891 kwam een eind aan het koken in de gemeenschappelijke keuken en kregen alle bewoonsters een kookkachel op hun eigen kamer. Tegelijk zal ook een aantal vertrekken opnieuw ingedeeld zijn.

Bij de aanleg van een nieuwe riolering in deel E bleek een stukje onder de huidige vloer een oudere vloer opgebouwd uit rode plavuizen te liggen. De begane grond is nu ingedeeld met twee vertrekken tegen de Korte Kamperstraat. De muren van deze vertrekken bleken slechts gefundeerd te zijn op deze plavuizenvloer en niet zoals gedacht op de onderliggende kelder. Aan de gangzijde bleek verder onder de oudere vloer nog een grote ronde beerput aanwezig.

Hoewel er geen directe aanwijzingen zijn waar in het gebouw oorspronkelijk de keuken gesitueerd was, komt de begane grond van bouwdeel E daarvoor het meest in aanmerking. De ruimte is voorzien van een ruime provisiekelder en praktisch gelegen, niet alleen nabij de voormalige vertrekken van de gouvernante maar ook naast de voordeur aan de Voorstraat. Op de zolder bleven twee ingetimmerde vertrekken van de dienstmeid bewaard die vanaf de begane grond rechtstreeks toegankelijk zijn via een zeventiende-eeuwse spiltrap.

Het lijkt er op dat bij de verbouwing aan het eind van de negentiende eeuw ter plaatse van de voormalige keuken twee kamers voor bewoonsters gerealiseerd werden, met als gevolg dat om de kelder en de bestaande trap naar de zolder te kunnen bereiken langs de voorgevel een merkwaardige restruimte ontstond. In deze ruimte werden later twee w.c.’s en een badkamer gemaakt.

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

F.C. Koch
Zeer waarschijnlijk was de bekende Zwolse architect Frederik Christiaan Koch (1827-1921) verantwoordelijk voor deze plannen en in ieder geval betrokken bij de uitvoering van het werk, zoals blijkt uit een vermelding in het kasboek van het Vrouwenhuis uit 1892.  De verbouwing werd uitgevoerd door G. Schutte en de aanneemsom bedroeg ruim vierduizend gulden. Waarschijnlijk zijn de werkzaamheden in verschillende delen aanbesteed en heeft dit bedrag dus maar op een deel van de verbouwing betrekking. 
Koch was mogelijk aan deze opdracht gekomen vanwege het samen met zijn broer in 1877 ontworpen oude mannen- en vrouwenhuis aan de Deventerstraat (nu Van Karnebeekstraat) voor het Gemengd armbestuur der Ned. Herv. Gemeente. 

Uit deze periode is een foto van de voorgevel bekend waarop deze in de steigers staat. Ook de modernisering van de aan de voorgevel gelegen ‘steenen- of regentenkamer’ op de begane grond in 1885 was waarschijnlijk onderdeel van de verbouwingsplannen. Dit vertrek was eerder al met een wand van de gang afgescheiden en werd hoofdzakelijk gebruikt als zitkamer voor de gouvernante van het huis en functioneerde tevens als kantoor van de directeur als deze in het huis was.

De omvangrijkste klus uit deze periode kwam aan het licht bij het onpleisteren van de buitenzijde van de gevel aan de Korte Kamperstraat en de gevel van de verbindingsgang aan de binnenplaats. Daarbij bleek dat zowel de gevel en zijmuur van de regentenkamer (deel D) als de gevel van genoemde gang opgetrokken waren met machinaal vervaardigde bakstenen. Deze stenen zijn goed herkenbaar aan hun gladde oppervlak en grote maatvastheid. Dit moderne product werd in ons land omstreeks 1860 geïntroduceerd en wordt tot op heden toegepast.

Genoemde gevels en muren zijn dragende constructies, de gehele kapconstructie van de regentenkamer en het tongewelf en het dak van de verbindingsgang rusten op deze muren. Dat betekent dat de zeventiende-eeuwse betimmering en decoratie van de gang destijds gedemonteerd moeten zijn en dat ook de kapconstructie en mogelijk ook de zolderbalklaag van de regentenkamer eerst afgebroken is en later weer teruggeplaatst werd. Het op één van de dekbalken van de kapgebinten aangebrachte jaartal 1886 en de naam ‘Visscher’ verwijst mogelijk naar deze verbouwing.

Via een kijkgat in het dak van de gang kon vastgesteld worden dat in het onderliggende metselwerk sleuven aangebracht waren om de bestaande gewelfconstructie terug te kunnen plaatsen. Bij deze gelegenheid kreeg de gang waarschijnlijk ook het zinken roevendak. Mogelijk liep in de oorspronkelijke situatie het pannendak van de regentenkamer door tot over de gang.

De indruk bestaat dat bij deze verbouwing de regentenkamer van een gemeenschappelijke ruimte getransformeerd werd in een exclusief vertrek voor de bijeenkomsten van de regenten van het huis en dat daarbij ook het grootste deel van het huidige interieur tot stand kwam. De huidige wandbespanning en de schouw zijn duidelijk later toegevoegd en mogelijk werden delen van de bestaande eiken lambrisering hergebruikt. Mogelijk heeft bij de vormgeving van het vertrek de voorstelling op de achtergrond op de schildering op de toegangsdeur model gestaan.

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

wandtegels
Een ander deel van de verbouwing betrof het betegelen van grote delen van de binnenwanden van het huis. Tot dusver werd aangenomen dat deze betegeling al uit de achttiende eeuw dateerde, uit recent uitgevoerd bouwhistorisch onderzoek in Zwolle komen een aantal referenties naar voren die sterk wijzen op een laat negentiende-eeuwse datering van dit soort wandafwerking.

Van de monumentale keukens die in het souterrain van de villa’s aan de Burgemeester Van Roijensingel 4 en 6 ondergebracht zijn, gebouwd in respectievelijk 1872 en 1882 zijn de wanden afgewerkt met dezelfde tegels als in het Vrouwenhuis. Ook het patroon met half verspringende lagen komt overeen. Van Roijensingel 4 werd ontworpen door de gebroeders Willem en Frederik Christiaan Koch, waarvan de laatste ook verantwoordelijk was voor de latere verbouwing van het Vrouwenhuis. Van Roijensingel 6 werd door de landelijk bekende architect Isaac Gosschalk ontworpen voor de rijke joodse handelaar Salomon Levi Cohen.

De duidelijkste aanwijzing dat de witte wandtegels bij de verbouwing aan het eind van de negentiende eeuw in het Vrouwenhuis aangebracht werden is te vinden in de zeventiende- eeuwse gang met het houten tongewelf. Na het vervangen van de muren daarvan werden de houten onderdelen weer teruggeplaatst en de wandvlakken betegeld. Aan de zijde van de Voorstraat werd de wand zelfs voor het terugplaatsen van het houten gewelf betegeld, de tegels lopen achter het houten gewelf door!

In de hoeken van vrijwel alle wandtegels ontbreken de ‘spijkergaatjes’ die oudere tegels vrijwel altijd op de hoeken hebben. Een tegel werd handmatig gevormd in een mal en te drogen gelegd, voor het bakken werden de randen rondom nog eenmaal glad gesneden. Daarvoor werd tot ca. 1860 een snijplankje gebruikt met enkele spijkers in de hoeken, die werd in de leerharde tegel gedrukt om te voorkomen dat het plankje zou wegglijden tijdens het snijden. Rond 1860 kwamen onder invloed van Engelse, industrieel geperste tegels die helemaal glad waren, plankjes zonder spijkers in gebruik.

Bij de verbouwing aan het eind van de negentiende eeuw werd zeer waarschijnlijk ook de ‘cleine caemmer’ (deel C2) met een verdieping onder een plat dak verhoogd. Het extra vertrek dat dit opleverde werd met de naastgelegen ruimte (C1) verbonden.

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Twintigste eeuw

In 1920 kochten de regenten het naast het Vrouwenhuis gelegen pand Voorstraat nummer 44  dat vervolgens bij het gebouw werd getrokken. Lees verder...

Slideshow
9 afbeeldingen.
Tekst

Voorstraat 44
In 1920 kochten de regenten voor tienduizend gulden het naast het Vrouwenhuis gelegen pand Voorstraat nummer 44 (bouwdeel H) dat vervolgens bij het gebouw werd getrokken. Oorspronkelijk was Voorstraat 44 het achterhuis van het brede huis Melkmarkt 49 dat in het begin van de zeventiende eeuw in eigendom was van burgemeester Herman Ewolts. Ewolts kocht op 2 oktober 1609 van zijn schoonmoeder ‘haer huys end doergaende wehre, gelegen in de Voerstraete, alrenaest Hendr. Glauwe ter eenre, ende de erfgen. van z. Johan Wayer ter andere zijden, met dat achterhuys daer achter an geleghen, daer Roelof Steenbergen tegenwoerdich in woent ...'  Tussen 1631 en 1642 wordt in het achterhuis een ‘Maytresse’ of ‘Matresse’ vermeld. Een 'matresse' was destijds een vrouw die een kleuterschooltje, een zg. matressenschool, hield.

Op het kadastrale minuutplan van 1832 is goed te zien dat het voorhuis van Melkmarkt 49 met een smalle gang verbonden was met het achterhuis. Oorspronkelijk liep deze gang in de vorm van een smalle poort door tot aan de Voorstraat. Deze poort werd later overbouwd en bij het huis Voorstraat 44 getrokken. De overeenkomst met de functie van de laat zeventiende-eeuwse gang van het Vrouwenhuis, die op vergelijkbare wijze de bebouwing aan de Melkmarkt met die aan de Voorstraat verbindt, is opvallend te noemen.

De achtergevel van Voorstraat 44 werd bij de laatste restauratie grotendeels ontpleisterd. Oorspronkelijk was het een laag huis met de zolder direct boven de begane grond. Waarschijnlijk kreeg het huis omstreeks het midden van de negentiende eeuw een volledige verdieping met aan de achterzijde een dakschild. Kort na 1901 vond een verbouwing plaats waarbij aan de achterzijde tegen de begane grond een keuken werd aangebouwd. Het huis werd destijds ook afgesplitst van Melkmarkt 49.

In 1923 vroegen de regenten een bouwvergunning aan voor de aanleg van drie waterclosets ter vervanging van twee privaten aan de doorgang op de binnenplaats van het complex. De begane grond van Voorstraat 44 werd ingericht met aan de voorzijde een kamer en een slaapkamer voor een bewoonster en aan de achterzijde een ziekenkamer en op de verdieping drie kamers voor bewoonsters.

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

leegloop en verval
Pas aan het eind van 1948 werden alle kamers van het Vrouwenhuis voorzien van waterleiding en kregen zij een eigen aanrecht. Drie jaar later werd in deel E een gemeenschappelijke badkamer gerealiseerd waarvan de bewoonsters volgens een vast schema om de beurt gebruik konden maken. Deze voorzieningen konden echter niet verhullen dat het gebouw al lang niet meer aan de toenmalige eisen voor bejaardenhuisvesting kon voldoen. Weduwen en ongetrouwde vrouwen op leeftijd waren voor een rustige oude dag niet meer afhankelijk liefdadigheid, maar konden gebruik maken van steeds meer door de overheid gereguleerde bejaardenzorg die van alle gemakken voorzien was. Dit leidde onvermijdelijk tot leegloop van het Vrouwenhuis aan de Melkmarkt en in 1983 vertrok de laatste bewoonster uit het huis.

Het verouderde gebouwencomplex kwam leeg te staan en had dringend een grote opknapbeurt nodig. De grote cultuurhistorische waarde van het complex met enige unieke en waardevolle interieurs op de begane grond vormden complicerende factoren bij het beheer en het vinden van een mogelijke herbestemming.

De regenten vonden een oplossing door allereerst in de statuten van het huis op te nemen dat niet-behoeftige vrouwen in het huis konden worden gehuisvest. De verbouwing van een beperkt aantal ruimten op de verdieping tot moderne wooneenheden voor studentes en de begane grond in te richten als museum vormde in 1986 de basis voor een omvangrijk restauratieplan dat een jaar later afgerond kon worden.   

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst