Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Historische context

De onderzochte boerderij staat op de plaats van de verdwenen havezate ter Weede. Het huidige gebouw werd gebouwd in opdracht van de welgestelde Margaretha Daniëlla Pruimers. Lees verder...

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Op de onderzoekslocatie is op historische kaarten het huis ter Weede gesitueerd. De oudste schriftelijke bron van dit bezit dateert uit 1488. In dat jaar werd een geschil bijgelegd tussen  Hessel Mulert en Johan Koetgen over  een uitweg bij huis ter Weede. De Mulerts waren eigenaar van huis ter Weede. In de zestiende eeuw werd het huis Groot Terwee bewoond door Marten Grevinck die getrouwd was met Johanna Mulert. Grevinck bleef tot zijn dood op de havezate wonen. Daarna kwam het huis via zijn zus in handen van de familie  Van den Clooster. Tot 1767 bleef Groot Terwee door vererving binnen deze familie. Kort na 1783 werd A.H.A.C. baron van Haersolte eigenaar die het verkocht aan Lambert Bruinink.
In de administratie van het Kadaster staat in 1832 zijn zoon Gerrit Jan als veehouder in Streukel geregistreerd. De havezate is dan kennelijk vervallen tot boerderij. Mogelijk was Groot Terwee in de eeuwen daarvoor al niet meer dan een omgrachte boerderij met een aangebouwde spijker. In de omgeving van Zwolle  is het zeker niet ongebruikelijk dat spijkers zich ontwikkelden tot havezate of buitenplaats.

Na het kinderloos overlijden van Gerrit Jan werd in 1862 landbouwer Egbert Bouwmeester de nieuwe eigenaar. Op het boerenerf stonden destijds een bakhuis, drie hooibergen, drie schuren  en een varkenshok. Op een openbare veiling in 1885 werd Margaretha Daniëlla Pruimers de nieuwe eigenaresse van de boerderij.[1]

Footnotes

  1. ^ Gevers, A.J. en A.J. Mensema, 1997, De havezaten in Salland en hun bewoners, Alphen aan den Rijn, p. 152-157.
Slideshow
Tekst

familie Pruimers
Margaretha Daniëlla (1858 - 1950) kwam uit een welgestelde en voorname familie, maar haar goede afkomst werd door een familieschandaal in de negentiende eeuw overschaduwd.

Haar moeder, Johanna Theodora (Jeanette) van Dedem was de jongste dochter van Godert Willem baron van Dedem tot de Berg en Grietje Boxem. Jeanette trouwde in 1856 met Daniël Pruimers, de zoon van een rijke Zwolse wijnhandelaar en investeerder. Uit dit huwelijk werd in 1858 hun dochter Margaretha Daniëlla geboren. Haar man Daniël kwam al in 1859 te overlijden.
De Zwolse predikant Johannes G. van Rijn stond de jonge weduwe bij in haar verdriet. Ondanks het feit dat hij getrouwd was en kinderen had, begon hij een amoureuze relatie met de weduwe. Dit leidde onvermijdelijk tot een groot schandaal, zeker toen Jeanette zwanger raakte en in december 1862 beviel van een zoon. Er volgden talloze rechtzaken, de dominee werd uit zijn ambt gezet, Jeanette verloor de voogdij over haar dochter en uiteindelijk vluchtten de geliefden samen naar het buitenland.[1] Margaretha Daniëlla trouwde in 1885 met de bankier Henri Fedor Hermann van Muijden en ging met hem in Lausanne (CH) wonen.

familie Knol
Na het overlijden van mevrouw Van Muijden - Pruimers werd de boerderij in 1951 verkocht aan Egbert Knol. Momenteel wordt de boerderij door zijn kleinzoon geëxploiteerd.

Footnotes

  1. ^ W. Coster, De barones en de dominee. Een verboden liefde in de negentiende eeuw, Amsterdam 2016.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouwtraditie en boerenbedrijfsvoering

De nadruk in het boerenbedrijf lag in het oosten van ons land tot halverwege de negentiende eeuw vooral op het gemengd bedrijf, in het gebied tussen de Vecht en de Reest lag het accent hoofdzakelijk op de veeteelt. Traditioneel waren alle boerderijen in oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype. De dragende constructie van alle boerderijen en schuren was opgebouwd met ankerbalkgebinten. Lees verder...

Slideshow
Tekst

agrarische bedrijfsvoering
De ruimtelijke ontwikkeling van boerderijen in het oosten van ons land kan niet los gezien worden van de boeren-bedrijfsvoering in relatie tot het gebruik van het omliggende cultuurlandschap. Traditioneel was de bedrijfsvoering van de boeren op de veengrond ten noorden van de Vecht hoofdzakelijk gericht op de veeteelt. De grond leende zich minder goed voor akkerbouw.

De boerderijen zijn hier veel lager dan in het oosten van het land en de dakhelling is veel minder steil omdat men veel minder behoefte  had aan tasruimte boven de middenbeuk. De hooivoorraad werd buiten het gebouw in bergen opgeslagen. De specialisatie op zuivelproductie blijkt ook uit de aanwezigheid van karnmolens en ruime karnkamers voor de productie van boter.

Tot ver in de negentiende eeuw waren de meeste landbouwbedrijven kleinschalig en voor het grootste deel zelfvoorzienend. Dit betekende dat er weinig ruimte was voor specialisatie. Deze behoudende en traditionele aanpak wordt in beschrijvingen vaak gekarakteriseerd als een achterlijke en onrendabele wijze van exploitatie. Rationeel gezien, gaven de boeren op een weldoordachte en op duurzaamheid gerichte wijze vorm aan hun bestaan. Hun handelen was primair gericht op continuïteit en bestaanszekerheid en zeker niet op winstmaximalisatie.

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

bouwtraditie van het hallehuis
Traditioneel waren alle boerderijen in oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype en dus driebeukig.  De dragende constructie van alle boerderijen en schuren was opgebouwd met ankerbalkgebinten. Voorbeelden van dit constructieprincipe kennen we al uit de late vijftiende eeuw. Ankerbalkgebinten bestaan uit twee stijlen waartussen op ongeveer driekwart van de hoogte een balk, de 'ankerbalk' was bevestigd. De verschillende gebinten waren in de lengterichting van de boerderij met platen aan elkaar verbonden. Alle hoeken tussen stijlen, balken en platen waren verstevigd met respectievelijk korbelen en windschoren. Deze constructie maakte een zeer efficiënt gebruik van de ruimte mogelijk. Zo efficiënt dat dit constructieprincipe, dat aan het eind van de middeleeuwen algemeen gangbaar werd, tot aan de Tweede Wereldoorlog in gebruik zou blijven. Toen werd het maken van de bewerkelijke pen-en-gat verbindingen door de sterk gestegen arbeidskosten te duur. 

In de bijlagen wordt een overzicht gegeven van de samenhang tussen bouwtraditie, bedrijfsvoering, dateringscriteria en de ruimtelijke ontwikkeling van de boerderijbouw in oost-Nederland.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

19e eeuw  Boerderij ter Wee

In de negentiende eeuw was van de voormalige havezate Groot Terwee niet meer over dan een aanzienlijk boerenerf met uitgestrekte wei- en hooilanden. Van de oude boerderij die wordt weergegeven op de kadastrale minuutkaart van 1832, bleef bovengronds vrijwel niets bewaard. Alleen de kelder onder het woongedeelte dateert in oorsprong nog van voor de nieuwbouw van 1914. (Lees verder...)

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

boerderij ter Wee
Groot Terwee (of Grote Weede) bestond in de negentiende eeuw uit een aanzienlijk boerenerf met rondom gelegen wei- en hooilanden. Het kadastrale minuutplan van 1832 toont een langgerekte boerderij op een rechthoekige plattegrond. Als gevolg van latere nieuwbouw is, behoudens een vermoedelijk oudere kelder, binnen de huidige bebouwing niets van deze negentiende-eeuwse boerderij ter Wee bewaard gebleven. De kelder bevindt zich links onder het woongedeelte en had een tongewelf. Het bovenste deel van het gewelf is later vervangen door een vlak kelderdek van gewapend beton. Van de oorspronkelijke keldertoegang aan de achterzijde bleef één zwaar uitgesleten traptrede bewaard.

Over de exacte verschijningsvorm van de oude boerderij is verder niets bekend. Aan de hand van de ruimtelijke opzet op de kadastrale minuutkaart blijkt dat deze een vergelijkbare oriëntatie had als de huidige boerderij, met het woongedeelte aan de westzijde en het bedrijfsgedeelte aan de oostzijde. Op het achtererf stonden twee hooibergen en een bijgebouw dat mogelijk als wagenberging in gebruik was. Verder mag aangenomen worden dat de boerderij de vorm had van een traditioneel hallehuis, met een driebeukige indeling als gevolg van een hoofddraagconstructie met ankerbalkgebinten. 

In de loop van de negentiende eeuw werd de bebouwing op het boerenerf uitgebreid. Op een kadastrale hulpkaart uit 1879 zijn de contouren van twee nieuwe bijgebouwen vastgelegd. Aan de achterzijde verrees een tweede schuur of berging en aan de zijde van het woongedeelte kwam een klein bouwwerk te staan, waarschijnlijk een bakhuisje. Kort daarna moet het boerenbedrijf wederom zijn uitgebreid. Bij een openbare veiling in 1885 werd de boerderij namelijk omschreven als ‘Een boerenwoonhuis en erf met bakhuis, 3 hooibergen, 3 schuren en 1 varkenshok, met om- en nabijgelegen hooi-, wei- en bouwland (…)’.[1] Een ‘weg met boomen’ verbond de boerenerven Groot- en Klein ter Wee. Aan de voorzijde/westzijde en noordzijde lag een ‘boomgaard als tuin’.[2]

Footnotes

  1. ^ Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 10-04-1885.
  2. ^ Opvallend is dat het weiland ten zuidoosten van de boerderij ook te boek stond als ‘de Boomgaard’.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1914  Herbouw van een afgebrande boerderij

In 1914 wordt de oude boerderij Groot ter Wee door een brand in de as gelegd. Het restant wordt afgebroken, waarna op dezelfde locatie de huidige boerderij wordt gebouwd naar ontwerp van D. Winkel, gemeentearchitect van Zwollerkerspel. Het betrof een grote boerderij met een langgerekt bedrijfsgedeelte. Er was een ruime melkkamer met boterkarn die werd aangedreven door een rosmolen. (Lees verder...)

Slideshow
Tekst

brand en herbouw
De huidige boerderij is tot stand gekomen door nieuwbouw na brand in 1914. In een krantenartikel van 14 juli 1914 werd door architect D. Winkel aanbesteed: ‘Het afbreken van het afgebrande en het wederopbouwen van een landbouwerswoning met schuren enz. op het Erve “Groot ter Wee” te Streukel’.[1] In het Historisch Centrum Overijssel bleef het oorspronkelijke ontwerp uit 1914 bewaard. Op dezelfde plek herrees uit de as een nieuwe boerderij van min of meer gelijke breedte op een rechthoekige plattegrond. Achter het linker woonvertrek werd de boerderij aan de noordzijde via een smal tussenlid verbonden met een nieuwe veeschuur met daarin jongveestallen, varkenshokken en een stookruimte. De hooibergen aan de achterzijde maakten plaats voor een langer bedrijfsgedeelte. In plaats van de afgebroken schuren werd aan de achterzijde een nieuw kleiner bijgebouw geplaatst. De schuren uit 1914 zijn in de tweede helft van de twintigste eeuw gesloopt bij de bouw van nieuwe stallen. 

Footnotes

  1. ^ Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 14-07-1914.
Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

exterieur en constructie
De langgerekte boerderij uit 1914 werd voorzien van een met gesmoorde kruispannen gedekt zadeldak met wolfeinden. De bakstenen gevels werden opgetrokken in kruisverband met een rollaag ter begrenzing van de plintzone. Aanvankelijk heeft het dak aan de zuidzijde ook lager doorgelopen, de rechter zijgevel van het woongedeelte werd later in twee fasen verhoogd en afgesloten met een plat dak. Van de oorspronkelijke gevelindeling bleef door latere veranderingen niets bewaard. In de tweede helft van de twintigste eeuw zijn alle deuren en vensters (inclusief kozijnen) vervangen en is een groot deel van de rechter zijgevel (bedrijfsgedeelte) en achtergevel uitgebroken. 

Het dak wordt gedragen door een vrij licht uitgevoerde naaldhouten sporenkap. De daksporen zijn (om de drie) onderling horizontaal verbonden met dubbel uitgevoerde haanhouten, waartussen nokstijlen zijn geklemd. Over deze haanhouten zijn flieringen geplaatst ter ondersteuning van de daksporen. Op een lager niveau is tegen de sporen een gording bevestigd die via schoren is verbonden met de gebintstijlen. De sporenkap wordt in het bedrijfsgedeelte verder ondersteund door platen die rusten op zeven naaldhouten ankerbalkgebinten. De gebinten zijn genummerd met gehakte telmerken. Enkele gebintstijlen aan de zuidzijde zijn later afgezaagd en vervangen door staal. De zoldervloer wordt in het bedrijfsgedeelte gevormd door smalle balken die in de ankerbalken zijn ingelaten en waarop de vloerdelen zijn gespijkerd. 

Het is voor een nieuw gebouwde boerderij uit 1914 opvallend dat volgens het ontwerp de gebintplaten aan de andere zijde van de brandmuur over het woongedeelte doorliepen tot aan de voorgevel. Hier werden de platen niet ondersteund door volledige ankerbalkgebinten, maar door stijlen met windschoren op zolder die bovenop de enkelvoudige zolderbalklaag stonden. Op deze wijze kon het constructieprincipe van de kap over de gehele lengte doorgetrokken worden. Omdat in de huidige situatie alleen een vlieringzolder in het zicht is en de kamers op zolder volledig afgetimmerd zijn, kon deze constructie boven het woongedeelte niet goed waargenomen worden. Op de geprofileerde balken werden de vloerplanken van de zoldervloer aangebracht. In de huidige situatie was deze balklaag op een enkele plek zichtbaar. 

Slideshow
7 afbeeldingen.
Tekst

indeling en interieur
De dragende constructie met ankerbalkgebinten zorgde voor een driebeukige opzet en verdeelde het bedrijfsgedeelte in een brede middenbeuk en smallere zijbeuken aan weerszijden. De deel deed onder meer dienst als wagenstalling. In de zijbeuken stonden de koeien gestald in grupstallen. Achter in de linker zijbeuk was een paardenstal ingericht. Alle stallen op de boerderij werden via een uitgebreid rioleringsnetwerk aangesloten op twee gierputten. 
De indeling van het woongedeelte uit 1914 is door latere veranderingen niet meer herkenbaar. Slechts enkele wanden uit de bouwtijd met geprofileerde paneeldeuren (binnendeuren) zijn nog aanwezig. De zolder was voorheen één open ruimte. Oorspronkelijk lag centraal aan de voorzijde de heerd met tegen de zijgevels verwarmde slaapkamers. Rechts aan de achterzijde waren een keuken en een knechtenkamer ondergebracht. 

melkkamer en boterbereiding
Achter de voormalige voordeur leidde een gang naar een grote melkkamer die vanuit logistiek en bedrijfsmatig oogpunt een belangrijke en centrale plaats in de boerderij innam. De ruimte stond in verbinding met de naastgelegen veeschuur, de deel en de keuken en vanuit de melkkamer waren een vleeskast, de vaste trap naar de zolder en de kelder bereikbaar. De aanwezigheid van de gemetselde banken langs de kelderwanden wijst op een functie als melkkelder. Hierop stonden grote platte vloten waarin de melk werd opgeroomd. De zuur geworden room moest worden afgeschept en kon in een karn tot klonten boter geschud en geklopt worden, waarna het eindproduct in houten vaten opgeslagen en verhandeld werd.[1] 

De karnton stond in de melkkamer tegen de brandmuur en werd aangedreven door een rosmolen die aan de andere zijde van de muur in het bedrijfsgedeelte stond. De vloerafwerking van de melkkamer bleef bewaard en bestaat uit een gecementeerde dekvloer in dodekop met schijnvoegen. In de vloer is aan de achterzijde een ronde natuurstenen plaat aangebracht, waarschijnlijk stond hierop de karnton. De huidige gebruiker gaf ons aan dat de rosmolen nog lang in de boerderij stond opgeslagen, maar dat deze weinig slijtage kende. Vermoedelijk heeft men na de herbouw van de boerderij nog enige tijd in eigen bedrijf gekarnd, maar raakte de rosmolen al snel buiten gebruik. De oprichting van de Coöperatieve Zuivelfabriek ‘Juliana’ in 1910 maakte geleidelijk een einde aan het karnen op boerderijen rond Hasselt. De boeren leverden hun melk voortaan direct aan de fabriek en hoefden niet meer met hun producten naar de markt.[2]

Footnotes

  1. ^ M.S.C. Bakker, Boterbereiding in de late negentiende eeuw, Zutphen 1991, p. 9-11.
  2. ^ http://www.histovisie.nl/FM%2043.pdf
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

architect D. Winkel
Het ontwerp van de herbouwde boerderij was van de hand van architect D. Winkel uit Zwolle. Over deze architect is weinig bekend, maar via diverse krantenartikelen kan een globaal beeld geschetst worden van zijn loopbaan. In het begin van de twintigste eeuw blijkt D. Winkel nog hoofdzakelijk als aannemer zijn brood te verdienen. Hij was gevestigd in Assendorp, aan de Van Ittersumstraat, later aan de Enkstraat en stond in 1907 nog te boek als ‘timmerman en aannemer te Zwolle’.[1] In deze periode was hij onder meer betrokken bij de bouw van dertien woonhuizen in art nouveau stijl aan de Koningin Wihelminastraat in Zwolle, ontworpen door architect G.B. Broekema. In 1904 was Winkel de laagste inschrijver voor het schoonmaken en het uitvoeren van herstellingen in Zwolse schoolgebouwen. 

In 1910 zocht de gemeente Zwollerkerspel een nieuwe gemeentearchitect. Uit 71 sollicitanten werden drie geschikte kandidaten geselecteerd. Het lijstje van aanbevelingen bestond uit D. Winkel, ‘bouwkundige te Zwolle’, L.P. Wiersma uit Winterswijk en J. vd. Linde uit Witmarsum.[2] De keus viel uiteindelijk op Winkel die in de navolgende jaren onder meer het ontwerp zou maken voor een evangelisatielokaal in Spoolde (1916), een schoolgebouw met onderwijzerswoning in Laag-Zuthem (1919) en voor de verbouwing van de openbare scholen van Westenholte, Genne, ’s Heerenbroek en Mastenbroek (1920). Verder zijn meerdere plannen van Winkel bekend voor nieuwbouw van boerderijen in de gemeente. Één van deze ontwerpen betrof de nieuwbouw van boerderij Groot ter Wee in Streukel in 1914, dat destijds nog onderdeel van de gemeente Zwollerkerspel was. 
In 1924 blijkt D. Winkel herstellende van ziekte en wordt D.J. Winkel (familierelatie onbekend) als tijdelijk gemeentearchitect aangesteld. Twee jaar later kreeg D. Winkel op eigen verzoek eervol ontslag.[3] Op 1 november 1926 werd opzichter-tekenaar G.J. van Gelderen uit Lonneker zijn opvolger.

Footnotes

  1. ^ Deventer Dagblad, 13-04-1907.
  2. ^ Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 01-08-1910.
  3. ^ Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 16-06-1926.
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1950-heden  Latere veranderingen

In de tweede helft van de twintigste eeuw vond er onder eigendom van de familie Knol een enorme schaalvergroting van het melkveebedrijf plaats. Aan de achterzijde verrees in opeenvolgende fasen een grote ligboxenstal die intern werd verbonden met het bedrijfsgedeelte van de boerderij uit 1914. In deze periode werd tevens het woongedeelte gesplitst en ingrijpend verbouwd, waarbij de huidige indeling en interieurafwerking tot stand kwam. (Lees verder...)

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

modernisering bedrijfsgedeelte
In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft de boerderij onder de familie Knol een gedaanteverandering ondergaan waarbij zowel het woongedeelte als het bedrijfsgedeelte in opeenvolgende fasen zijn gemoderniseerd. De eerste veranderingen vonden waarschijnlijk reeds in de jaren ’50 plaats en hielden verband met de vernieuwing van de stalinrichting van de boerderij uit 1914. In de linker zijgevel van het bedrijfsgedeelte werden in deze fase nieuwe stalvensters van Schokbeton geplaatst. 

Vanaf het begin van de jaren ’70 werd rechtsachter een ligboxenstal gebouwd die men in 1975, 1981 en 1998 aan de achterzijde fors uitbreidde. In 1991 verrees links naast de boerderij een nieuwe vrijstaande schuur. Op een restant van een schuur met stookhok uit de jaren ’50 na, verdwenen alle historische bijgebouwen. Om het bestaande bedrijfsgedeelte te kunnen verbinden met het aangebouwde ligboxenstallencomplex werd een groot deel van de achtergevel en de rechter zijgevel van de boerderij uit 1914 ingebouwd en uitgebroken. Tevens werden in de rechter zijbeuk van het bedrijfsgedeelte, om de hier gelegen stalruimte te kunnen verbreden en bij de ligboxenstal te betrekken, meerdere gebintstijlen afgezaagd en door stalen profielen vervangen. De linker zijbeuk werd benut voor het stallen van jongvee. In 1981 werd links aan de achterzijde een nieuwe ruimte voor de melktank ingericht. 

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

woongedeelte
In de jaren ’70 en ’80 van de twintigste eeuw heeft de familie Knol, mede door gewijzigde familieomstandigheden en dubbele bewoning, het woongedeelte gesplitst en daarbij ingrijpend verbouwd. De rechter zijgevel van het woongedeelte werd aan de achterzijde vernieuwd, een stukje hoger opgetrokken en afgesloten met een plat dak. Zeer waarschijnlijk was het voorste deel van deze gevel al eerder verhoogd. Rondom veranderde de gevelindeling en werden in meerdere fasen alle kozijnen, ramen en deuren integraal vervangen. De voormalige voordeur in de voorgevel maakte plaats voor een raam. Verder is de huidige indeling en interieurafwerking van het woongedeelte voor een groot deel in deze periode tot stand gekomen. De plafond- en wandafwerking van de verschillende ruimten is representatief voor de periode van ontstaan. In ruime mate werden houten schroten gecombineerd met ‘pizzeria’ stucwerk. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst