Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Historische context

In 1832 was de onderzochte locatie nog onbebouwd en op de topografische kaart weergegeven als bos. Lees verder...

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

historische context
In 1832 was de onderzochte locatie nog onbebouwd en op de topografische kaart weergegeven als bos. Eigenaar was destijds de weduwe van Engbert Garretsen, Willemina Nijenhuis. Engbert was eigenaar van brouwerij De Zwarte Kolk in Hummelo, gevestigd op de hoek van de Sliekstraat en de Hessenweg. Hij was tevens markerichter, schout en korte tijd de eerste burgemeester. Na zijn overlijden zet zijn schoonzoon Jan Breukink (1790-1857)  de brouwerij voort. Na de dood van Jan Breukink in 1857 gingen zijn bezittingen over op zijn zoon  Johan Gerhard (1827-1900), die in het kadaster met als beroep ‘grondeigenaar’ vermeld werd. Johan Gerhard stond ook als eigenaar van het bosperceel nabij de Wittenbrinkse brug in geregistreerd.

Johan Gerhard trouwde in 1858 met Bernarda Hendrika Tenkink. Hij liet in 1874 op de onderzoekslocatie een nieuwe boerderij bouwen. Niet om zelf in te wonen, maar waarschijnlijk als belegging om te verpachten. In de gestucte wenkbrauwboog boven het zoldervenster in de voorgevel werd het stichtingsjaar met de initialen van de opdrachtgevers aangebracht: 18 IGB BHT 74

De Breukinks woonden aan het eind van de negentiende eeuw op Runsvoort aan de Zelhemseweg in Hummelo, dat in 1860 vernieuwd was in neoclassicistische stijl. De kapitaalkrachtige Achterhoekse familie had veel grondbezit, ook in de directe omgeving van Drempt, Keppel en Hummelo.   

De familie  verwierf omstreeks 1892 café, herberg en stalhouderij ‘Den Droef’ (De Gouden Druif) aan de Dorpsstraat in Hummelo en bouwde op deze locatie villa Zuylenkamp voor hun dochter Egbarta die in 1893 trouwde met haar neef Gerrit Tenkink.  Voor grootgrondbezitters was kapitaal belangrijk en huwelijken waren destijds vaak gericht op behoud en uitbreiding daarvan.[1]

De boerderij aan de Zelhemseweg kwam via de zus van Bernarda, Gesina Aleida, in handen van Egbert Willem Tenkink die het aan het eind van de jaren ’60 van de vorige eeuw verkocht aan Gerrit Engelbert Weijers, landbouwer van beroep.

Footnotes

  1. ^ Zijthoff, H. ten, Villa Zuylenkamp, een parel in Hummelo, in: De Hessencombinatie, Magazine voor Voor Drempt, Achter Drempt, Hoog-Keppel, Laag-Keppel, Hummelo en Eldrik, uitgave 34, maart 2019.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouwtraditie en boerenbedrijfsvoering

De nadruk in het boerenbedrijf lag tot halverwege de negentiende eeuw vooral op het gemengd bedrijf, in de loop der tijd verschoof het accent steeds meer richting de veeteelt. Traditioneel waren alle boerderijen in oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype. De dragende constructie van alle boerderijen en schuren was opgebouwd met ankerbalkgebinten. Lees verder…

Slideshow
1 afbeelding.
Tekst

agrarische bedrijfsvoering
De ruimtelijke ontwikkeling van boerderijen in het oosten van ons land kan niet los gezien worden van de boeren-bedrijfsvoering in relatie tot het gebruik van het omliggende cultuurlandschap. Traditioneel voeren de boerenbedrijven een gemengd bedrijf. In de vroege middeleeuwen ontstond een heidegericht landbouwsysteem, dat gekenmerkt werd door een intensiever gebruik van de heidevelden en het ontstaan van open akkercomplexen. De eerste open akkercomplexen kenden een weide-braaksysteem. Op delen van de akkers werd afwisselend ook vee geweid. Om de grond niet uit te putten gingen de boeren over op plaggenbemesting. Tot ver in de achttiende eeuw was de veehouderij minder sterk ontwikkeld en diende deze hoofdzakelijk voor de productie van stalmest. Verse melk werd alleen voor eigen gebruik geproduceerd en van de overige melkproducten was alleen boter voor langere tijd houdbaar. De stalmest werd in potstallen verzameld waar zich in de loop van het jaar een dikke laag mest opbouwde die gemengd werd met strooisel. Deze natuurlijke meststof verspreidde men over het bouwland. Hoofdzakelijk verbouwde men rogge, afgewisseld met haver, gerst en boekweit. Dit bemestingssysteem kon eeuwenlang stand houden, de omvang van de bedrijfsvoering was daarbij afhankelijk van de hoeveelheid mest die beschikbaar was. Tot ver in de negentiende eeuw waren de meeste landbouwbedrijven kleinschalig en voor het grootste deel zelfvoorzienend. Dit betekende dat er weinig ruimte was voor specialisatie. Rationeel gezien, gaven de boeren op een weldoordachte en op duurzaamheid gerichte wijze vorm aan hun bestaan. Hun handelen was primair gericht op continuïteit en bestaanszekerheid en zeker niet op winstmaximalisatie.

Vanaf het midden van de negentiende eeuw ontstonden er meer mogelijkheden om agrarische producten te exporteren. Vanwege het verschil in opbrengsten werd het aantrekkelijk om eigen landbouwproducten aan te wenden als veevoer. Hierdoor nam de veestapel toe en legden veel boeren zich toe op het fokken en mesten van varkens. Ook de eigen productie van boter nam toe, mede onder invloed van de oprichting van botermarkten. Dit nieuwe intensieve bedrijfstype maakte het ook mogelijk om met een bedrijf van kleine omvang een zelfstandig bestaan op te bouwen.  Deze ontwikkeling betekende een stimulans voor nieuwe ontginningen, zeker toen na 1900 door de introductie van goede kunstmest het accent op de eigen productie van mest steeds minder werd.[1]

Waarschijnlijk moet het initiatief van Breukink om in 1874 in het bos een nieuwe boerderij te stichten in de context van de hier boven geschetste ontwikkeling gezien worden. Eerder, in 1862, stichtte hij op een bosperceel aan de Roomstraat in Drempt ook een bescheiden boerderij die door de familie verpacht werd.[2] 

Footnotes

  1. ^ J. Bieleman, Boeren in Nederland, geschiedenis van de landbouw 1500-2000, Amsterdam, 2008, p 400-407.
  2. ^ ARCX, Roomstraat 31 in Drempt, 19-11-2020, interne rapportage.
Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

bouwtraditie van het hallehuis
Traditioneel waren alle boerderijen in oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype en dus driebeukig.  De dragende constructie van alle boerderijen en schuren was opgebouwd met ankerbalkgebinten. Voorbeelden van dit constructieprincipe kennen we al uit de late vijftiende eeuw. Ankerbalkgebinten bestaan uit twee stijlen waartussen op ongeveer driekwart van de hoogte een balk, de 'ankerbalk' was bevestigd. De verschillende gebinten waren in de lengterichting van de boerderij met platen aan elkaar verbonden. Alle hoeken tussen stijlen, balken en platen waren verstevigd met respectievelijk korbelen en windschoren. Deze constructie maakte een zeer efficiënt gebruik van de ruimte mogelijk. Zo efficiënt dat dit constructieprincipe, dat aan het eind van de middeleeuwen algemeen gangbaar werd, tot aan de Tweede Wereldoorlog in gebruik zou blijven. Toen werd het maken van de bewerkelijke pen-en-gat verbindingen door de sterk gestegen arbeidskosten te duur. 

In de bijlagen wordt een overzicht gegeven van de samenhang tussen bouwtraditie, bedrijfsvoering, dateringscriteria en de ruimtelijke ontwikkeling van de boerderijbouw in oost-Nederland.

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Nieuwbouw 1874

De stichting van de boerderij is met een insciptie in de voorgevel gedateerd in 1874. Dit correspondeert met de vastlegging van de nieuwbouw op een kadastrale hulpkaart in 1876. Lees verder...

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

exterieur
De onderzochte boerderij heeft relatief hoge zijgevels, niet alleen in het woongedeelte maar over de hele lengte van het gebouw. Dit is een wat later kenmerk en wijst mogelijk op de realisatie van moderne grupstallen voor het melkvee. Een ander relatief modern kenmerk is het geheel met ceramische dakpannen gedekte dak en de beëindiging daarvan aan de voorzijde met een topgevel met windveren en zonder wolfeind. De indeling en vormgeving van de vensters en deur op de begane grond daarentegen is met traditionele schuifvensters, afgesloten met gemetselde strekken.

De voorgevel kreeg een eigentijdse uitstraling door boven de gevelopeningen gestucte wenkbrauwbogen aan te brengen en in de geveltop een drieledig zoldervenster, met in het midden een accoladeboog te plaatsen. De toepassing van accoladebogen en gepleisterde wenkbrauwen was afgeleid van de vroege decoratieve neogotiek uit het tweede kwart van de negentiende eeuw die ook wel denigrerend Willem II- of stucadoorsgotiek  genoemd werd. Deze vormentaal werd later overgenomen door het eclecticisme dat in de tweede helft van de negentiende eeuw de dominante bouwstijl werd.

De rechter zijgevel was oorspronkelijk - behoudens een deur in het bedrijfsgedeelte - blind uitgevoerd. In de linker zijgevel was aan de achterzijde een gietijzeren stalraam geplaatst.
De achtergevel kreeg een traditionele symmetrische indeling met centraal een baander onder een korfboog, geflankeerd door gietijzeren stalvensters en uiterst links en rechts staldeuren onder korfbogen.

constructie
Het dak van de boerderij wordt ondersteund door een gebintenstructuur die bestaat uit drie eiken gestapelde gebinten die opgebouwd zijn uit ankerbalkgebinten waarop dekbalkgebinten staan. De gebinten zijn opeenvolgend genummerd met gehakte telmerken, gebint nr 1 staat in het woongedeelte van het gebouw. De beide stijlen van gebint nr 3 en de rechter stijl van gebint nr 2 zijn op enig moment aan de onderzijde afgezaagd. Ook de beide gebintplaten en alle windschoren zijn niet meer origineel. Deze werden bij de nog niet zo lang geleden uitgevoerde renovatie van het dak vervangen. Op de linker stijl van gebint nr 2 is in de vorm van een afgezaagde pen het bouwspoor van de oorspronkelijke steekrij nog waarneembaar. Alleen ter plaatse van de doorgang naar de aangrenzende woning bleef in het bedrijfsgedeelte de oorspronkelijke hildevloer bewaard.

Van de houtverbindingen van de ankerbalken met de gebintstijlen is de lengte van de pennen van de gebintbalken die door de stijlen steken bijzonder. Deze pennen of ‘oren’ steken gebruikelijk slechts een tiental centimeters door de stijl om aan de achterzijde met wiggen of ’slöttels’ aangetrokken te worden, zodat de borsten van de dekbalk strak tegen de stijl komen te zitten.  Bij Zelhemseweg 37 zijn de pennen van de dekbalken bij alle gebinten veel langer gelaten. De reden hiervan is onbekend, mogelijk wilde men zo voorkomen dat de pennen door de druk zouden scheuren en de verbinding open zou komen te staan.

In dit verband kan een documentatietekening van de SHBO[1] van herenhuis annex boerderij ‘De Runsvoort' aan de Zelhemseweg 8 in Hummelo genoemd worden. Dit was de boerderij van de familie Breukink die ook opdracht gaf voor de bouw van Zelhemseweg 37. De gebinten van het moderne negentiende-eeuwse stallencomplex hebben dezelfde relatief lange oren. Mogelijk was hier dezelfde timmerman actief.

Footnotes

  1. ^ Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, Landelijke bouwkunst Gelderland, tek nr 60, Arnhem 1996
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

indeling bedrijfsgedeelte
De oorspronkelijke driebeukige indeling met een brede hoge middenbeuk en smallere en lagere zijbeuken is nog goed herkenbaar, maar van de oorspronkelijke stalinrichting bleef niets bewaard. Ook de hildevloeren zijn later vervangen. De oogstberging boven de ankerbalken heeft nog een vloer van losse slieten.

indeling woongedeelte
Het woongedeelte is op het eerste gezicht op de gebruikelijke wijze ingedeeld met centraal een woonvertrek (de heerd) met links daarvan een gang. In de zijbeuken is rechts een slaapvertrek en links een keuken en een opkamer ondergebracht.  De indeling van de plattegrond is onafhankelijk van de gebintenconstructie; de overgang van woongedeelte naar bedrijfsgedeelte is niet zoals gebruikelijk ter hoogte van een gebint en de balken van de zoldervloer rusten alleen op de voorgevel en op binnenwanden.  Er is overigens geen sprake van één doorlopende zoldervloer, iedere ruimte wordt aan de bovenzijde begrensd door een balklaag met vloer, die per vertrek op een ander niveau aangebracht is. De vloer van de woonkamer loopt zoals gebruikelijk gelijk met de bovenzijde van de gebintbalken. De bovenzijde van de opkamer ligt ongeveer een halve meter lager en de gang, de keuken en de zijkamer zijn het laagst met een vloer op iets meer dan twee meter hoogte. Om het architectonische beeld van de voorgevel - met alle gevelopeningen even hoog aangebracht - in stand te houden, moest achter het bovenraam van het venster van de zijkamer een koof getimmerd worden.

Dit is een vrij ongebruikelijke en niet zo voor de hand liggende situatie, zeker omdat er voldoende mogelijkheden waren om de vloer van de woonkamer boven de gang door te trekken.

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

geut
De reden waarom dit niet gebeurde moet mogelijk gezocht worden in de oorspronkelijke functie van de huidige keuken. Er zijn een aantal aanwijzingen dat deze ruimte oorspronkelijk (ook) een functie als spoel- en melkruimte had, een zogenaamde ‘geut’. De huidige scheidingsmuur van dit vertrek met de gang achter de voordeur is in een afwijkende baksteen opgetrokken. Alle andere binnenwanden zijn uitgevoerd in een vrij zachte oranje baksteen en met een vrij magere mortel verwerkt. De scheidingsmuur van de keuken is met een donkerder steen en met portland mortel opgetrokken en sluit niet rechtstreeks aan op de gangwand van de opkamer, maar staat  daar net naast.

Ongeveer in het verlengde van de oorspronkelijke steekrijen die de hildevloeren in het bedrijfsgedeelte ondersteunden is in de keuken een balk tussen de voorgevel en het eerste gebint aangebracht. Deze balk functioneert nu als onderslagbalk voor de zolderbalklaag van de keuken, maar gezien de overspanning daarvan lijkt dat vrij overbodig.

Het lijkt er dus op dat dit vertrek in de oorspronkelijke situatie in open verbinding stond met de gang en het bedrijfsgedeelte en dat de gangmuur later geplaatst werd. Mogelijk was ter plaatse van de gang en de huidige keuken ook geen zoldervloer aangebracht en waren deze ruimten dus meer onderdeel van het bedrijf dan van de woning. Op de overgang van de gang naar de deel lijkt een oorspronkelijke paneeldeur later herplaatst te zijn. 

In vergelijkbare hallehuizen worden geut en kelder met het oog op eventuele boterproductie vaak nabij elkaar gesitueerd. In verreweg de meeste gevallen ligt dan de kelder met opkamer tegen de voorgevel en de geut aan de achterzijde daarvan, grenzend aan het bedrijfsgedeelte.

In het geval van de onderzochte boerderij werd er waarschijnlijk vanwege het daglicht via het grote venster in de voorgevel voor gekozen om de geut aan de voorzijde te situeren. Vreemd genoeg kreeg de opkamer boven de kelder alleen een klein dakvenster. Terwijl de hoge zijgevel voldoende ruimte bood om een venster aan te brengen.

kelder en opkamer
De kelder met daar boven een opkamer is gesitueerd achter de huidige keuken. Het kelderdek bestaat uit een enkelvoudige balklaag. Halverwege de kelder staat op een gemetselde fundering de gebintstijl van het eerste gebint, die ook vrij door de hier bovengelegen opkamer loopt. De toegang tot de opkamer was oorspronkelijk via de geut aan de voorzijde. In het kelderluik achter de deur werden daarvoor enkele treden aangebracht.

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

woonkamer
Het kleine woonvertrek aan de voorgevel werd later een keer gemoderniseerd, maar veranderde daarbij niet wezenlijk. De schouw was oorspronkelijk uitgevoerd met een hangboezem. Van de oorspronkelijke geprofileerde schouwlijst bleven aan de zijkant twee delen bestaan.

Aan de achterzijde werd in het bedrijfsgedeelte een bedstede uitgebouwd, met daarnaast een bergkast, toegankelijk vanaf de deel. De vloer was oorspronkelijk afgewerkt met rode ceramische vloertegels.

zijkamer
Ook de zijkamer werd later een keer gemoderniseerd. Vanuit dit vertrek was aan de achterzijde een bedstede toegankelijk.

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Latere veranderingen

In de jaren '50, '60 en '70 werd de boerderij aan de eisen van de tijd aangepast, maar bleef de oorspronkelijke indeling vrijwel intact. Lees verder...

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

voor 1964
In 1964 werd de boerderij uitgebreid met een apart gedeelte waarin een woonkamer en een keuken ondergebracht werden. Op de bouwtekening daarvan staat ook de plattegrond van de bestaande boerderij weergegeven. Daarop is te zien dat in het bedrijfsgedeelte aan de linker zijde varkenshokken en aan de rechter zijde een rundveestalling ondergebracht waren. Bij de modernisering van de stalinrichting werd aan de linker zijde de achterste gebintstijl afgezaagd en aan de rechter zijde van het gebouw de achterste twee gebintstijlen. Aan de rechter zijde kwamen de gebinten en de (nieuwe) hilde te rusten op een onderslagbalk, ondersteund door houten kolommen. Aan de linker zijde werd de gebintstijl aangelast en kwam aan de bovenzijde van de hilde een nieuwe steekrij waaraan de hildebalken opgehangen werden.
Tegen de achtergevel was een wc- of privaathokje getimmerd met in de gevel een klein rondboogvenster.

Op de tekening uit 1964 is de geut aan de voorzijde in gebruik als keuken en al voorzien van een gangmuur. Zeer waarschijnlijk is dit gebeurt bij een grootschalige modernisering van de woonvertrekken in de jaren ’50. De geut werd daarbij voorzien van een zolderbalklaag waarin voor het bovenraam in de voorgevel een koof getimmerd werd. In de linker zijgevel bracht men boven een nieuw keukenblok met een terrazo aanrechtblad een nieuw venster aan. Links daarvan kwam een kleine keukenschouw.

De woonkamer kreeg ook een opfrisbeurt met een nieuw zachtboard plafond en een houten vloer die over de bestaande tegels werd gelegd.  De bestaande schouw werd aan de onderzijde dichtgezet. De bedstede transformeerde tot kast en kreeg een nieuwe paneeldeur.
De zijkamer werd op dezelfde wijze aangepakt en kreeg in de zijgevel een nieuw venster.

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

na 1964
De bouwaanvraag van een badkamer in de rechter zijbeuk dateert uit 1973. Omstreeks dezelfde tijd werd boven de woonkamer een slaapvertrek ingetimmerd, dat toegankelijk werd via een trap op de deel.

In 1991 kwam tegen de rechter zijgevel van het bedrijfsgedeelte een hygiënesluis ten behoeve van de varkenshouderij die inmiddels al weer afgebroken werd. In 2003 werd het in 1964 gebouwde woongedeelte uitgebreid met een slaapkamer en een vaste trap naar de zolder. In deze periode sloot men de toegang tot de opkamer vanuit de keuken af en kwam er aan de andere zijde een deur naar de opkamer. De ramen van het keukenvenster in de voorgevel werden vervangen en voorzien van isolerende beglazing.

Omstreeks die tijd werd ook de kap van de boerderij gerenoveerd. Men vernieuwde de gebintplaten, windschoren en flieringen van de gebintconstructie, bracht waarschijnlijk geisoleerde dakplaten aan en vernieuwde de dakpannen. Ook de schoorsteen van het rookkanaal in de woonkamer werd nieuw opgemetseld.  De schoorsteen van de keuken werd afgebroken. 
Waarschijnlijk tegelijkertijd werd de opkamer van een nieuwe zolderbalklaag en -vloer voorzien.   

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

bijgebouwen
In het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers bleef  van Zelhemseweg 37 een hele serie bouwaanvragen bewaard van stallen en bijgebouwen op het erf. De meeste daarvan waren ten behoeve van de varkensmesterij. In de huidige situatie zijn daarvan nog drie gebouwen te herkennen.

Uit 1972 een veeschuur voor jongvee en varkens met een tasruimte. Deze schuur staat  aan de westzijde op het erf. Achter de boerderij een uit 1977 daterende ingekorte varkenssschuur met tasruimte, later omgebouwd tot open wagenloods. Aan de oostzijde van het erf staat een voormalige varkensstal met buitenloop uit 1993.

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst