Tijdbeeld
2 afbeeldingen.

Historische context

1150-1300

Het ontstaan van een agrarische nederzetting
Kampen is als dijkdorp ontstaan op de westelijke oever van de IJssel. Tot ver in de middeleeuwen was dit gebied een wildernis langs het moerassige Almere. Dit veranderde in de 11e en 12e eeuw, toen men op initiatief van de bisschop van Utrecht startte met de ontginning van het veenlandschap. Er werd een rivierdijk aangelegd om bewoners te beschermen tegen hoogwater van de IJssel. De dijk kwam in fasen tot stand, begon vanaf Brunnepe als Noordweg en volgde in Kampen het tracé van de Oudestraat. 

Aan de Oudestraat ontstond lintbebouwing op ruim opgezette percelen die zich vanaf de dijk westwaarts uitstrekten tot aan de Burgel en gescheiden waren door kavelsloten. De vrijstaande houten huizen werden gebouwd op individuele woonterpen, die later aaneen zouden groeien tot een stadsterp. Aanvankelijk was Kampen een dorp met een hoofdzakelijk agrarisch karakter, maar uiteindelijk zouden waterstaatkundige veranderingen er in relatief korte tijd voor zorgen dat Kampen van een bescheiden dijkdorp transformeerde in een welvarende handelsstad.

Van dijkdorp tot handelsstad
Tot het laatste kwart van de 12e eeuw was de IJssel ten noorden van Zwolle door zandbanken niet bevaarbaar. De stormvloeden van 1164 en 1170 brachten hier op ingrijpende wijze verandering in. Niet alleen was de IJssel nu over de volle lengte bevaarbaar, Kampen lag voortaan aan de monding van de IJssel in de nieuw ontstane Zuiderzee. Er ontstond een directe vaarroute van het Rijnland via de IJssel naar de Noordzee en het Oostzeegebied, waar Kampen enorm van zou profiteren. 

De nederzetting groeide door haar gunstige ligging in de 13e eeuw uit tot een belangrijk knooppunt in de rivier- en zeehandel in Noord- en Noordwest Europa. Kampenaren legden zich hoofdzakelijk toe op de transitohandel, in het begin vooral gericht op Scandinavië en de Oostzee (Ommelandvaart), waarbij zij optraden als vrachtvaarders voor kooplieden uit andere steden. Hun schepen bleven buiten het vaarseizoen dan ook vaak achter in ‘vreemde’ havens en de handel vond voornamelijk plaats buiten Kampen om. Hierdoor ontbraken in de stad elementen als scheepswerven, pakhuizen en een grote haven. In de 14e eeuw breidde de transitohandel zich uit en onderhielden Kampen als Hanzestad overzeese handelscontacten tussen het Oostzeegebied en Frankrijk, Engeland, Vlaanderen, Holland en Zeeland.

1300-1400

Verstedelijking en uitbreiding
De mogelijkheden van de zee- en rivierhandel leidde tot de komst van talloze immigranten, waardoor de bevolking in rap tempo groeide en de nederzetting in omvang toenam. Deze was al in de prestedelijke fase geheel omgracht en begrenst door de de IJsseldijk (Oudestraat) in het oosten, het veenriviertje de Reeve in het zuiden en door een verbindingsgracht tussen de Burgel en de IJssel ten zuiden van de Burgwalstraat in het noorden. Het zwaartepunt van de nederzetting lag waarschijnlijk in het zuiden, waar omstreeks 1200 een tufstenen romaanse kerk gebouwd was, gewijd aan Sint Nicolaas. 

Nog in de 13e eeuw zal de behoefte aan bouwgrond sterk zijn toegenomen. Aan de rivierzijde vond ten oosten van het zuidelijk deel van de Oudestraat uitbreiding plaats door aanplemping. De kade schoof hiermee op tot dicht bij de rooilijn van de Voorstraat-westzijde. Het stadsgebied had zich inmiddels in noordelijke richting uitgebreid tot aan de Gasthuisstraat. Binnen de omgrachting werd bouwruimte gewonnen door de riante kavels van de Oudestraat zowel in de lengte als in de breedte op te splitsen. Ter ontsluiting werden parallel aan de Oudestraat de Nieuwstraat en vervolgens de Hofstraat aangelegd, voor het eerst in de bronnen vermeld in respectievelijk 1319 en 1339. Om nog meer ruimte te kunnen bieden aan het steeds groeiende inwoneraantal vond in de perioden 1324-1337 een stadsuitleg plaats, waarbij de noordelijke grens opschoof tot aan de Botervatsteeg. Na nieuwe uitbreidingen in 1337-1390 en 1460-1505 bereikte het stedelijk gebied van laat-middeleeuws Kampen de omvang die de stad tot in de 20e eeuw zou behouden en die op stadsplattegronden uit de 16e en 17e eeuw is weergegeven. 

 

3 afbeeldingen.

Verstening van de stad 
Hoewel van het verlenen van stadsrechten en het bijbehorende recht om de stad te voorzien van verdedigingswerken in de archieven elk spoor ontbreekt, begon men in Kampen in de tweede helft van de 13e eeuw met de bouw van een bakstenen stadsmuur. Het zuidelijke en westelijke segment bevond zich aan de binnenzijde van de Burgel. Aan de oostzijde kwam de stadsmuur ongeveer negen meter achter de toenmalige kade aan de IJssel te staan. De noordgrens van de 13e-eeuwse muur is vooralsnog onzeker. Tegelijkertijd met het bouwproces ontwikkelde zich in Kampen en de directe omgeving een eigen baksteenindustrie. De genoemde stadsuitbreidingen maakten in de 14e eeuw logischerwijs ook verlenging en uitbreiding van de stadsmuur noodzakelijk. Zo werd omstreeks 1380 de stadsmuur langs de rivier ten oosten van de Oudestraat een stuk opgeschoven nadat hier door grondstortingen meer ruimte gecreëerd was. De hier aangelegde straat kreeg de naam achter de Nije Mure, wat later de Voorstraat genoemd zou worden. Diverse stegen en meerdere stadspoorten verleenden toegang tot de nieuw ontstane handelskade.

De Oudestraat bleef gedurende en na de diverse stadia van uitbreidingen de spil van de stad, waar het merendeel van alle straten en stegen op aansloten. Aan beide uiteinden stonden de twee parochiekerken en hier waren de grootste en meest aanzienlijke huizen gebouwd. De verstening van woonhuizen kwam aan de Oudestraat waarschijnlijk al voor 1300 op gang. Op de langgerekte percelen werden al vroeg achterhuizen en eenkamerwoningen gebouwd die door de smalle stegen ontsloten waren. Vanaf het eerste kwart van de 14e eeuw verrezen ook aan andere straten stenen huizen. Het stadsbestuur stimuleerde met subsidies en regelgeving het bouwen van gemeenschappelijke stenen scheidingsmuren en de toepassing van dakpannen, voornamelijk om het gevaar van stadsbranden tegen te gaan. Geleidelijk werden ook steeds meer gevels in baksteen opgetrokken. Het versteningsproces zal tegen het einde van de 15e eeuw grotendeels voltooid zijn. In 1482 stopte de Raad namelijk met de subsidieregeling voor pannendaken.  

Met de bouw van het Raadhuis centraal in de Oudestraat omstreeks het midden van de 14e eeuw, verplaatste het economisch en bestuurlijk centrum zich van de omgeving van de Bovenkerk naar het gebied rond de Vispoort. Dit werd in 1448 bevestigd met de bouw van een vaste IJsselbrug op deze locatie.

Einde van de bloeitijd 
In de tweede helft van de 15e eeuw liep het aandeel van Kampenaren in de internationale vrachtvaart terug. Zij ondervonden in het transitoverkeer hevige concurrentie van de Hollanders, die geleidelijk de overzeese handel overnamen. De neergang in de scheepvaart was tevens een gevolg van de toenemende verzanding van de monding van de IJssel. Het regelmatig dichtslibben van de rivier zorgde ervoor dat (de steeds groter wordende) zeeschepen niet meer konden passeren. Hiermee verdween de belangrijkste aanjager van de stedelijke economie.

De neergang van de maritieme handel in de 16e en 17e eeuw kon deels opgevangen worden door het uitgebreide grondbezit en de opbrengsten van bierbrouwerijen, linnenweverijen en uit de agrarische sector. Halverwege de 13e eeuw had de Utrechtse bisschop aan Kampen al aanzienlijke stukken land met weiderecht verleend in het westelijke poldergebied. In 1363 volgde de schenking van de Kamper eilanden en vanaf 1382 was Kampen gerechtigd tot het houden van drie vrije jaarmarkten. Op deze wijze verkreeg de stad een bescheiden regionale centrumfunctie. De Oudestraat bleef de belangrijkste straat, de plek waar tot in de 18e eeuw vooral kooplieden en notabelen zich vestigden.