Tijdbeeld

Tijdlijn

Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Historische context

Het boerenerf Esterholt wordt al in 1421 genoemd in de administratie van de Marke Harfsen. In het huidige gebouw zijn echter geen bovengrondse sporen van een middeleeuwse boerderij waargenomen. Het is zelfs onbekend of deze op dezelfde plek was opgetrokken, of elders op het erf heeft gestaan. De pachtboerderij is vanaf het begin van de 19e eeuw onderdeel van landgoed ’t Joppe. (lees verder...)

Slideshow
Tekst

ontstaan van het landschap
De vorming van het landschap rond Joppe hangt sterk samen met het ontstaan en de ontwikkeling van het IJsseldal. Gedurende het Saalien, de voorlaatste ijstijd (238.000 tot 126.000 jaar geleden), sleet een enorme ijsmassa in de bodem een diepte laagte uit, daarbij zand en kleilagen voor zich uit duwend. Het water van de Rijn vulde dit dal en zorgde voor de vorming van het oude rivierenlandschap. In de vroege middeleeuwen ontstond de IJssel als nieuwe noordwaarts stromende Rijntak. De IJssel had tot de bedijking in de Middeleeuwen een sterk meanderend verloop, waardoor het IJsseldal verschillende oude stroomgeulen en afgesneden armen kent. Direct langs de rivier vormden zich zogenaamde stroomruggen of oeverwallen, langgerekte zones waar de IJssel voor de bedijking zand en klei afzette. Vanuit de riviervlakten werden over lange perioden grote hoeveelheden rivierzand door de wind landinwaarts verplaatst en als een deken over het oude rivierenlandschap neergelegd. Dit leidde tot een reliëfrijk landschap van rivierduinen, ook wel aangeduid als dekzandruggen. De hoger gelegen gronden waren zeer geschikt voor bewoning en akkerbouw. Hier vormden zich dan ook uitgestrekte akkergebieden, de enken.[1] 

historische bronnen
Rond de enken waren van oudsher de meeste boerderijen gegroepeerd. De regulering van het beheer en gebruik van de gemeenschappelijke ongecultiveerde (‘woeste’) gronden in een bepaald gebied vond vanaf 13e eeuw plaats binnen de Marke, een collectief van de grotere boeren. Boeren lieten hun vee niet alleen op privégrond grazen, maar ook op deze woeste gronden. Op deze wijze konden zij meer vee houden en zo voldoende mest produceren voor de akkers. De vroegste historische gegevens die betrekking hebben op het erf van de onderzochte boerderij zijn afkomstig uit de administratie van de Marke Harfsen. Uit de bronnen blijkt dat op het huidige erf al in de 15e eeuw een boerderij moet hebben gestaan. Erve ‘Esterholt’ was in 1421 één van de 32 ‘gewaarden of geërfden’ met een aandeel en stem in de Marke. Het erf telde destijds mee voor een halve ware of waardeel en behoorde blijkbaar aanvankelijk niet tot de ‘volle erven’ van zelfstandige boeren. In het huidige gebouw zijn geen bovengrondse sporen van een middeleeuwse boerderij waargenomen. Het is zelfs onbekend of deze op dezelfde plek was opgetrokken, of elders op het erf heeft gestaan. In het archief van het Vrouwenconvent Adamanshuis te Zutphen is een eigendomsbewijs van 27 november 1437 bewaard gebleven van de pachtboerderij: “Andries Iseren Alphertszoon, schout binnen en buiten Zutphen, oorkondt dat Gherit Onbescheiden en zijn vrouw Henric aan Henric Bungener dat Esterholt, gelegen in het kerspel Almen, buurschap Herfsen (Harfsen), met een halve waar in de Herfsense mark hebben verkocht”.[2] De boerderij zal later pas aangekocht zijn door het vrouwenconvent. In 1752 wordt de Heer van Eys namens Gedeputeerden vermeld als eigenaar. Vanaf 1770 woonde op de boerderij Willem Esterholt met zijn vrouw. Zij kregen samen acht kinderen. 

Footnotes

  1. ^ L.J. Keunen, C.J. Frank, L. Alflen en S. van der Veen, ‘… over de toppen der heuvels, langs den zoom van het bosch, door diepe holle wegen…’. Een cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Lochem, RAAP rapport 3307, 15-10-2018. 
  2. ^ Erfgoedcentrum Zutphen, 0209 Vrouwenconvent Adamanshuis, inv.nr. 20, charternummer 463, regestnummer 23. 
Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

pachtboerderij landgoed ’t Joppe
Waarschijnlijk is boerderij ’t Esterholt pas in het begin van de 19e eeuw onderdeel geworden van het nabijgelegen landgoed ’t Joppe. In 1832 staat in de kadastrale administratie nog de weduwe van A.H. Hendrik van Markel Brouwer als eigenaar vermeld. Van Markel Brouwer zelf was overleden in 1826, waarna zijn weduwe Sophia Adriana Everdina van Heeckeren het landgoed ’t Joppe verkocht aan speculant Lukas Binkhorst. In 1827 verkocht deze het landgoed door aan Antonie Brants, die ook eigenaar van boerderij ’t Esterholt zou worden. Wanneer Brants in 1862 overlijdt wordt het landgoed inclusief alle bijbehorende eigendommen bij veiling op 22 juli 1863 verkocht. In de veilingcatalogus wordt het ‘boerenerve Esterholt omschreven als ‘(…) huis en erf, schoppe, twee zaadbergen, bakoven en pomp, voorts hof-, bouw- en weideland, boschgrond en heide’.[1] Koper van het landgoed werd Frans Ernst Alexander baron van Hövell van Westervlier en Weezeveld. Ook van de pachtboeren op ’t Esterholt zelf zijn vanaf de 19e eeuw de namen bekend. In 1819 werkt en woont H.J. Schooneveld met zijn gezin op de boerderij. Hij wordt als hoofdbewoner opgevolgd door H.J. Voortman in 1836 en A. Voortman in 1841. Vervolgens zouden tot ver in de 20e eeuw drie generaties Smeenk het boerenbedrijf op ’t Esterholt voortzetten. In 1962 neemt H. Schut de boerderij over.[2] 

Dortherdijk
De Dortherdijk stond voorheen bekend als de ‘weg van Zutphen naar Bathmen’. Ten zuiden van boerderij ’t Esterholt bevond zich al voor 1787 een kruispunt met de ‘weg van Deventer naar Almen’. Diagonaal daar doorheen liep de markengrens tussen Eefde en Harfsen. Langs die grens werd vermoedelijk voor 1818 een weg aangelegd. Nadat er tevens een wegenstructuur rond de buitenplaats 't Joppe werd aangelegd, transformeerde het oude kruispunt van wegen tot een lanenster. 

Footnotes

  1. ^ Erfgoedcentrum Zutphen, 718.7 Huizen Gemeente Gorssel: Esterholt,  Omschrijving Landgoed het Joppe, veilingakte 1863.
  2. ^ H. Jansen op de Haar (e.a.), Twee Marken gemerkt, uitgave Plaatselijk Belang Harfsen 1994, p. 86.
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

Bouwtraditie en boerenbedrijfsvoering

De nadruk in het boerenbedrijf ligt tot halverwege de 19e eeuw vooral op het gemengd bedrijf, in de loop der tijd verschuift het accent steeds meer richting de veeteelt. Traditioneel waren alle boerderijen in Oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype. De hoofddraagconstructie van alle boerderijen en schuren is hierbij opgebouwd met ankerbalkgebinten. (lees verder...)

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

agrarische bedrijfsvoering
De ruimtelijke ontwikkeling van boerderijen in het oosten van het land kan niet los gezien worden van de boeren-bedrijfsvoering in relatie tot het gebruik van het omliggende cultuurlandschap. Akkerbouw en veeteelt waren van oudsher de belangrijkste bronnen van bestaan. De nadruk in het boerenbedrijf lag tot halverwege de 19e eeuw vooral op het gemengd bedrijf, in de loop der tijd verschoof het accent steeds meer richting de veeteelt. Akkerbouw vond plaats op de hogere gronden, de broeklanden waren in gebruik als weide- en hooiland. Vanaf de 19e eeuw groeide het belang van tuinbouw en de fruitteelt. 

Traditioneel voeren de boerenbedrijven een gemengd bedrijf, waarbij de nadruk lag op akkerbouw. In de vroege middeleeuwen ontstond een heidegericht landbouwsysteem, dat gekenmerkt werd door een intensiever gebruik van de heidevelden en het ontstaan van open akkercomplexen. 
De eerste akkercomplexen kenden een weide-braaksysteem, waarbij op delen van de akkers afwisselend ook vee werd geweid. Tot ver in de 18e eeuw was de veehouderij zwak ontwikkeld en diende deze hoofdzakelijk voor de productie van stalmest. Verse melk werd alleen voor eigen gebruik geproduceerd en van de overige melkproducten was alleen boter voor langere tijd houdbaar. Om de grond niet uit te putten maakten boeren gebruik van plaggenbemesting. De mest werd in potstallen verzameld, waar zich in de loop van het jaar een dikke laag mest opbouwde die gemengd werd met heide- of bosstrooisel. De boeren verspreidden het compostmengsel over het bouwland dat hierdoor in de loop der jaren steeds hoger kwam te liggen. Vanuit de nederzettingen groeide het akkerareaal aaneen tot een gezamenlijk akkerlandcomplex: een enk. Op de akkers verbouwden de boeren hoofdzakelijk rogge, afgewisseld met haver, gerst en boekweit. Het heidegericht potstalsysteem kon eeuwenlang standhouden, de omvang van de bedrijfsvoering was daarbij afhankelijk van de hoeveelheid mest die beschikbaar was. 
Tot ver in de 19e eeuw waren de meeste landbouwbedrijven kleinschalig en voor het grootste deel zelfvoorzienend. Dit betekende dat er weinig ruimte was voor specialisatie. Deze behoudende en traditionele aanpak wordt in beschrijvingen vaak gekarakteriseerd als een achterlijke en onrendabele wijze van exploitatie. Rationeel gezien, gaven de boeren op een weldoordachte en op duurzaamheid gerichte wijze vorm aan hun bestaan. Hun handelen was primair gericht op continuïteit en bestaanszekerheid en zeker niet op winstmaximalisatie. 
 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

bouwtraditie van het hallehuis
Traditioneel waren alle boerderijen in Oost-Nederland en het aangrenzende Duitse grondgebied van het hallehuistype en dus driebeukig. Deze boerderijvorm combineert woon-, stal- en tasruimte onder één dak en was zeer geschikt voor het gemengd bedrijf. De dragende constructie van alle boerderijen en schuren was opgebouwd met ankerbalkgebinten. Voorbeelden van dit constructieprincipe kennen we al uit de late 15e eeuw. Ankerbalkgebinten bestaan uit twee stijlen waartussen op ongeveer driekwart van de hoogte een balk, de ‘ankerbalk’ was bevestigd. De verschillende gebinten waren in de lengterichting van de boerderij met platen aan elkaar verbonden. Alle hoeken tussen stijlen, balken en platen waren verstevigd met respectievelijk korbelen en windschoren. De dragende constructie met ankerbalkgebinten maakte een efficiënt gebruik van de ruimte mogelijk en verdeelde de boerderij in een brede, hoge middenbeuk en lage zijbeuken aan weerszijden. Deze bouwwijze, die aan het eind van de middeleeuwen algemeen gangbaar werd, zou tot aan de Tweede Wereldoorlog in gebruik blijven. Toen werd het maken van de bewerkelijke pen- en gatverbindingen te duur door de sterk gestegen arbeidskosten. 
Onder downloads wordt een uitgebreider overzicht gegeven van de samenhang tussen bouwtraditie, bedrijfsvoering, dateringscriteria en de ruimtelijke ontwikkeling van de boerderijbouw in Oost-Nederland. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1600-1800  Nieuwbouw van boerderij 't Esterholt

Het restant van de primaire hoofddraagconstructie in het bedrijfsgedeelte van de boerderij is in één bouwfase tot stand gekomen en dateert in hoofdopzet waarschijnlijk uit de 17e- of 18e eeuw. De boerderij had oorspronkelijk een rechthoekige plattegrond en was ter plaatse van het woongedeelte aan de voorzijde nog niet aan weerszijden uitgebouwd. Het bedrijfsgedeelte aan de achterzijde was destijds nog ondieper en voorzien van zogenaamde onderschoer. In deze omvang is de boerderij ‘Eesterhold’ weergegeven op het kadastraal minuutplan van 1832. (lees verder...)

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

gebintconstructie en kap
Het rieten dak van de oorspronkelijke boerderij werd door rechthoekige eiken daksporen gedragen. In de huidige situatie is in het bedrijfsgedeelte een substantieel deel van deze daksporen nog aanwezig, deze zijn onderling verbonden met eiken haanhouten. Op één sporenpaar met haanhout is het telmerk VIIII waargenomen. De sporenkap wordt ondersteund door platen die oorspronkelijk verbonden waren met vijf eiken ankerbalkgebinten. De stabiliteit in de langsrichting werd geborgd door de windschoren die in de gebintstijlen en gebintplaten gepend zijn. Van de gebintconstructie uit de bouwtijd zijn de achterste vier gebinten in verbouwde vorm bewaard gebleven. Het eerste gebint stond halverwege het woongedeelte en is later verdwenen bij de vernieuwing van dit bouwdeel omstreeks 1882. De gebinten zijn van voor naar achteren genummerd met gehakte telmerken, waargenomen op gebint III, IIII en IIIII. De windschoren zijn met de gebinten meegenummerd. Gebint IIIII was eigenlijk geen gebint als zodanig. De stijlen waren opgenomen in de achtergevel en pas na het dichtzetten van de onderschoer en het verlengen van het bedrijfsgedeelte omstreeks 1882 zijn hier een dekbalk en korbelen toegevoegd. Op twee gebintstijlen na zijn verder alle gebintstijlen in de tweede helft van de 20e eeuw afgezaagd. 

Waarschijnlijk hebben de afgezaagde gebintplaten oorspronkelijk doorgelopen tot aan de voorgevel. Bij de meeste historische boerderijen was in dat geval het eerste gebint opgenomen in een houten vakwerkgevel. Bij de onderzochte boerderij kan dat niet het geval geweest zijn, omdat het eerste genummerde gebint vrij in de ruimte van de heerd moet hebben gestaan. Het is denkbaar dat bij de bouw van de boerderij in de 17e- of 18e eeuw de voorgevel gedeeltelijk al in baksteen was uitgevoerd en ter plaatse de gebintplaten ondersteunde. Mogelijk waren de overige gevels nog grotendeels in vakwerk uitgevoerd. De verstening van de gevels van boerderijen kwam in het rivierengebied naar verhouding al vroeg op gang vanwege de nabijheid van steenbakkerijen en goede transportverbindingen over water. Het woongedeelte of soms zelfs alleen een gedeelte daarvan werd meestal als eerste voorzien van bakstenen gevels. 

Slideshow
4 afbeeldingen.
Tekst

indeling
De ankerbalkgebinten stonden zowel in het woon- als in het bedrijfsgedeelte en verdeelden de beschikbare ruimte in een hoge middenbeuk en twee lagere zijbeuken. Deze in de late middeleeuwen ontstane boerderijvorm combineerde woon-, stal- en tasruimte onder één dak en was zeer geschikt voor het gemengd bedrijf. De middenbeuk werd in het bedrijfsgedeelte benut als deel of dorsvloer. Boven de relatief laag liggende ankerbalken was ruimte ruimte voor de opslag van hooi of ongedorst graan. Aan weerszijden van de deel stond het vee gestald in potstallen. Op het resterende eiken gebintstijl van gebint III markeren oude verbindingssporen de oorspronkelijke en lagere hoogte van de nu verdwenen steekrijen. Deze droegen de balklagen van de later verhoogde hildenvloeren en steunden de reppels waartussen de koeien aangebonden stonden. Hier konden tevens paardenstallen en eventueel varkenshokken ondergebracht worden. In 1813 telde de veestapel van boerderij ’t Esterholt acht runderen, één paard en twintig schapen. Op het erf was in die tijd naast de boerderij dan ook een vrijstaande schuur en een schaapskooi aanwezig. 

Hoewel het woongedeelte tegen het einde van de 19e eeuw volledig is vernieuwd, kan globaal een beeld geschetst worden van de oorspronkelijke indeling. Ook in het woongedeelte zorgde de toepassing van de ankerbalkgebinten voor een indeling in drie beuken. De middenbeuk bevatte de ‘heerd’, de voornaamste centrale woonruimte, waar aanvankelijk het enige haardvuur brandde en daarom geleefd, gekookt en gegeten werd en huishoudelijke werkzaamheden verricht werden. Oorspronkelijk zal de boerderij geen gang gehad hebben en gaf de voordeur direct toegang tot de heerd. Op deze multifunctionele woonruimte kwamen vaak ook één of meerdere bedsteden uit. Beide zijkamers konden gebruikt worden als slaapplaats, bergruimte of spoel- en/of wasruimte. De zolder boven het woongedeelte diende voornamelijk als opslagplaats voor het gedorste graan. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1865  Verlenging bedrijfsgedeelte

Omstreeks 1865 wordt het bedrijfsgedeelte een stuk naar achteren verlengd, waarbij noodzakelijkerwijs ook de achtergevel van de boerderij vernieuwd moest worden. Ter ondersteuning van het verlengde dak plaatst men aan de achterzijde één extra gebint. (lees verder...)

Slideshow
5 afbeeldingen.
Tekst

uitbreiding van het bedrijfsgedeelte
Omstreeks 1865 is door het Kadaster de nieuwe bebouwingscontour van boerderij ’t Esterholt ingemeten en vervolgens vastgelegd op een kadastrale hulpkaart. Hieruit valt op te maken dat het bedrijfsgedeelte van de boerderij een stukje naar achteren werd uitgebreid, waarbij de voormalige onderschoer werd dichtgezet. In deze periode kwam de huidige achtergevel tot stand. Deze werd uitgevoerd met vlechtingen en opgetrokken in schoon metselwerk in kruisverband. De achtergevel was oorspronkelijk ingedeeld met centraal de baander onder een brede segmentboog en aan weerszijden stalvensters en -deuren. Op zolderniveau was oorspronkelijk een luikopening aanwezig, deze is later dichtgezet. Aan de achterzijde kwam in het bedrijfsgedeelte één extra eiken gebint te staan (zonder telmerk) ter ondersteuning van de verlengde sporenkap. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1882  Vernieuwing woongedeelte en bouw karnmolen

Kort voor 1882 is het woongedeelte volledig vernieuwd en aan weerszijden uitgebreid, waarmee de boerderij haar huidige T-vormige plattegrond kreeg. Het woongedeelte werd rondom voorzien van nieuwe gevels en achter de nieuwe rechter zijkamer kwam tegelijkertijd een uitgebouwde, kwartronde kamer met karnmolen te staan.(lees verder...)

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

vernieuwing woongedeelte
Blijkens een kadastrale hulpkaart werd omstreeks 1882 het woongedeelte van de boerderij volledig vernieuwd. Haaks op de nok van het bestaande zadeldak bouwde men een nieuw breder woongedeelte dat aan beide zijkanten uitstak voorbij de zijgevels van het bedrijfsgedeelte. Op deze wijze ontstond een boerderij met een T-vormige plattegrond. De bakstenen gevels van de nieuwbouw werden opgetrokken in kruisverband en voorzien van schuifvensters met een roedenverdeling, waarmee in grote lijnen de huidige indeling van de voorgevel en linker zijgevel tot stand is gekomen. Op zolderniveau waren waarschijnlijk één of meerdere luikopeningen in de gevel opgenomen. Later zijn drie zoldervensters geplaatst. De indeling van de rechter zijgevel is in 1934 volledig gewijzigd. 

hoofddraagconstructie 
Het dwarsgeplaatste rieten dak van het vernieuwde woongedeelte wordt gedragen door rondhouten daksporen die oorspronkelijk ondersteund werden door drie houten kapgebinten. Het rechter kapgebint is in 1934 verwijderd om plaats te maken voor een overloop met zolderkamer. Voor die tijd was de open zolderruimte toegankelijk via een losse ladder op de deel die naar een deuropening in de brandmuur tussen woon- en bedrijfsgedeelte leidde. De kapgebinten zijn aan de achterzijde ingemetseld in deze muur en staan aan de voorzijde op sloffen die rusten op de enkelvoudige, naaldhouten zolderbalklaag. Deze balklaag is ter plaatse van de heerd voorzien van een kwartronde profilering.

Slideshow
6 afbeeldingen.
Tekst

indeling en interieur
Het nieuwe woongedeelte kreeg een traditionele indeling met centraal de heerd (nog zonder naastgelegen gang) en aan weerszijden ruime zijkamers. Achter de linker zijkamer was een kelder gesitueerd met daarboven een opkamer. In de huidige situatie is de opkamer alleen toegankelijk vanaf het bedrijfsgedeelte, mogelijk was deze oorspronkelijk vanuit de heerd ontsloten. In de heerd gaven voorheen deuren in de achterwand toegang tot een ruime, op de deel uitgebouwde bedstede met diepe kasten aan weerszijden. Deze indeling is in de huidige situatie ruimtelijk nog herkenbaar. In de muur op de deel is nog een klein raampje opgenomen waar de boer vanuit de bedstede zicht had op het bedrijfsgedeelte en zo een oogje in het zeil kon houden. Behoudens deze voormalige bedstede is ook op de opkamer tot op heden een bedstede aanwezig. 

Van de oorspronkelijke interieurafwerking resteert vrijwel niets. De heerd en rechter zijkamer waren verwarmbaar via stookplaatsen die tegen de gemeenschappelijke scheidingsmuur stonden. De schouwen zijn in 1934 gemoderniseerd. Ook de linker zijkamer was oorspronkelijk voorzien van een stookplaats tegen de (verdwenen) scheidingswand met de heerd. De schouw, het rookkanaal en de bijbehorende schoorsteen zijn verdwenen, op zolder resteert enkel nog het houten frame van het rookkanaal. 
De gepleisterde wanden van de voormalige linker zijkamer zijn in de huidige situatie groen geschilderd en voorzien van een geschilderde lambrisering met daarboven sjabloonschilderwerk in de vorm van gestileerde bloemen. Deze wandafwerking is mogelijk nog oorspronkelijk (uit ca. 1882), maar zou heel goed ook wat later aangebracht kunnen zijn. Het schilderen met behulp van sjablonen was namelijk vanaf het eind van de 19e eeuw tot in de vroege 20e eeuw een veelgebruikte techniek. 
 

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

karnmolen en boterbereiding
Boter was eeuwenlang een product van de boerderij, voor eigen gebruik en om te verhandelen. Met het toenemende belang van de melkveehouderij groeide ook het belang van de boterproductie. In de melkveestreken kalfden de koeien in het late voorjaar en na enkele weken werden ze met de hand gemolken. Door de melk in een koele kelder in platte vleuten of aden op te laten romen, kwam het melkvet bovendrijven. De overgebleven ondermelk voerde men aan de kalveren. De zuur geworden room moest regelmatig worden afgeschept en kon in een karn tot klonten boter geschud en geklopt worden. Deze klonten moesten nog nagekneed en gezouten worden, waarna het eindproduct in houten vaten opgeslagen en verhandeld werd. Het karnen zelf was aanvankelijk handwerk, maar op de wat grotere bedrijven maakte de boer ook wel gebruik van een door een hond of klein paard aangedreven tredmolen of karnmolen. De oprichting van zuivelfabrieken maakte rond 1900 geleidelijk een einde aan het karnen op de boerderij.[1] 
 
Waar de verwerking van melk tot boter van oudsher plaatsvond in het woongedeelte of in de aangrenzende spoelkeuken of geut, werd op wat grotere boerderijen steeds vaker ook gebruik gemaakt van een aparte karnkamer.[2] Tegelijk met de nieuwbouw van het woongedeelte kreeg boerderij ’t Esterholt omstreeks 1882 achter tegen de rechter zijkamer een kwartronde uitbouw waarin een ronde karnmolen of rosmolen werd ondergebracht. Het kwartronde dak van de uitbouw wordt gedragen door een rondhouten sporenkap die aansluit op de hoofdkap van de boerderij. In het vertrek bracht een paard al rondlopend op het karnpad tandraderen in werking die via een horizontale as zorgden voor een gemechaniseerde op- en neer gaande beweging, waarmee de stamper in de grote karnton in beweging werd gebracht. De karnton zelf heeft mogelijk in een aangrenzende ruimte in de rechter zijkamer of op de deel gestaan. Om de melk en boter koel te kunnen bewaren was onder de rechter zijkamer een tweede kelder gerealiseerd. Boven de (waarschijnlijk later geplaatste) houten scheidingswand op de grens van de kwartronde uitbouw en de deel hangt aan de gebintstijlen nog de horizontale as van de karnmolen. Het is onduidelijk of onder de huidige vloer in de uitbouw nog een karnpad van klinkers bewaard bleef.

Footnotes

  1. ^ M.S.C. Bakker, Boterbereiding in de late negentiende eeuw, Zutphen 1991, p. 9-11. 
  2. ^ E. Koldeweij, K. Gaillard, A. Reinstra, W. van Leeuwen, P. van Cruyningen en J. van Zuijlen, Binnen bij boeren. Wonen en werken in historische boerderijen, Zwolle 2003, p. 21. 
Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1934  Modernisering woongedeelte

In 1934 vond een verbouwing plaats waarbij de huidige gevelindeling en het huidige interieur van de rechter zijkamer en de achtergelegen keuken tot stand is gekomen. Op de begane grond plaatste men in de rechter zijkamer een vaste trap die naar de nieuwe slaapkamer op zolder leidde. Mogelijk werd in deze periode tevens een gang van de heerd afgescheiden. (lees verder...)

Slideshow
8 afbeeldingen.
Tekst

verbouwing rechter zijkamer, uitbouw en zolder
Op 30 mei 1934 vraagt boer Teunis Smeenk een vergunning aan voor het verbouwen van de boerderij. Hoewel de bijbehorende bouwtekeningen niet bewaard zijn gebleven, blijkt uit de huidige verschijningsvorm van het exterieur en interieur van met name het rechter deel van het woongedeelte dat deze verbouwing vrij ingrijpend moet zijn geweest. De verbouwing had hoofdzakelijk betrekking op het veranderen van de indeling rechts in het woongedeelte. Hierbij zijn ook de zolderbalklagen aan de rechterzijde vernieuwd. 
De rechter zijkamer kreeg een functie als extra zit- of woonkamer, met een nieuwe schouw, een uitgebouwde erker in de voorgevel en met een aparte toegang van buiten in de vorm van dubbele schuifdeuren in de rechter zijgevel. Aan de achterzijde van het vertrek plaatste men een vaste trap die naar de nieuw gerealiseerde slaapkamer op zolder leidde. Om te zorgen voor voldoende daglicht werd de rechter zijgevel van het woongedeelte verhoogd en voorzien van twee stolpvensters. Het dak werd aan deze zijde vervolgens afgewolfd. 
Naast de zoldertrap werd op de begane grond in de rechter zijkamer een apart kamertje afgescheiden dat toegankelijk was vanaf de kwartronde uitbouw. De voormalige karnmolen in de uitbouw was inmiddels verdwenen, de vrijgekomen ruimte werd benut voor het realiseren van een dagelijkse keuken / spoelkeuken met nieuwe keukenschouw en aanrecht van terrazzo. Boven de vernieuwde zoldervloer van de uitbouw is een slaapkamer voor de knecht ingetimmerd. Dit zoldervertrek was toegankelijk via de hilde boven de rechter zijbeuk. 

Slideshow
2 afbeeldingen.
Tekst

Heerd en gang
Tegelijk met vernieuwing van het rechter deel van het woongedeelte werd in 1934 ook het interieur van de heerd gemoderniseerd met in ieder geval een nieuwe schouw. Mogelijk is ook het huidige zachtboardplafond in 1934 aangebracht. Waarschijnlijk raakte de bedstede achter de heerd in deze periode buiten gebruik als gevolg van de nieuwe slaapkamers op de zolder. De ruimte van de kasten en de bedstede werd samengevoegd tot één werkruimte die met een nieuwe wand van kalkzandsteen van de heerd werd afgescheiden en alleen vanaf de deel toegankelijk was. Hierdoor ontstonden aan de zijde van de heerd drie ondiepe kasten: één brede en twee smalle. 

Verder is het goed mogelijk dat pas in 1934 achter de voordeur een gang is gerealiseerd die door middel van een nieuwe (en later weer uitgebroken) gangmuur van de heerd werd afgescheiden. Het lijkt erop alsof het huidige voordeurkozijn in de voorgevel later op deze plek is ingehakt ter vervanging van een oudere deur of een vensteropening. Rechts van het kozijn bevat het metselwerk een reparatie en links sluit het metselwerk in de strekkenlaag met twee koppen aan op het kozijn. Deze beëindiging wijkt af van de uitvoering bij de overige 19e-eeuwse gevelopeningen. 

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

bouw veeschuur
Op enig moment is in de eerste helft van de 20e eeuw ten oosten van de boerderij een bestaande schuur op het erf gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Het met gesmoorde Oud-Hollandse pannen gedekte wolfdak van deze schuur wordt gedragen door een eenvoudige, naaldhouten sporenkap. Zeer opmerkelijk is dat de halfsteens gevels volledig zijn opgetrokken in stenen van een fors formaat. Het lijkt erop alsof hiervoor gebakken straatklinkers zijn gebruikt. In deze gevels waren oorspronkelijk houten staldeuren onder gepleisterde lateien en rechthoekige gietijzeren stalvensters opgenomen, met in de kopgevels een zolderluik. Kort na de Tweede Wereldoorlog zijn de gietijzeren vensters aan de noordzijde van de schuur vervangen door stalvensters van schokbeton. Omdat de schuur is ingedeeld met aan weerszijden grupstallen en voergangen, zal de schuur in gebruik zijn geweest als stal voor rundvee. Het is mogelijk dat de schuur oorspronkelijk diende als varkensstal en dat de grupstallen later zijn aangelegd.

Slideshow
Tekst
Tijdlijn afbeelding
Tijdlijn titel & intro

1934-heden  Vernieuwing stalinrichting en functieverlies woongedeelte

Na 1934 hebben er nog een paar belangrijke wijzigingen plaatsgevonden die hoofdzakelijk samenhangen met de veranderende bedrijfsvoering op het boerenerf. De stalinrichting wordt gemoderniseerd en omstreeks 1980 is ten zuiden van de boerderij een moderne veestalling gebouwd die via een tussenlid met de boerderij is verbonden. In dezelfde periode komt aan de Dortherdijk op het erf een vrijstaande woning te staan, waarna het woongedeelte van de boerderij haar functie verliest en als berging in gebruik wordt genomen. (lees verder...)

Slideshow
3 afbeeldingen.
Tekst

vernieuwen zijgevels, achtergevel en stalinrichting boerderij
De huidige zijgevels van het bedrijfsgedeelte van de boerderij zijn waarschijnlijk na 1934, maar vóór 1952 integraal vernieuwd. Een foto van de boerderij uit 1952 vanuit het zuiden toont de reeds vernieuwde rechter zijgevel. Deze is opgetrokken in halfsteens verband, de linker zijgevel is vernieuwd in kruisverband. Tegelijkertijd is het aangrenzende deel van de achtergevel vernieuwd en voorzien van nieuwe staldeuren en een rond venster. Mogelijk zijn in dezelfde periode de bestaande stalvensters in de achtergevel gemoderniseerd en werd de bestaande baander vervangen door een moderne houten schuifdeur.

Het opnieuw optrekken van beide zijgevels van het bedrijfsgedeelte hield direct verband met de modernisering van de stalinrichting van de boerderij. Aan beide zijden werden de huidige grupstallen aangelegd die ten opzichte van de oude kubbingen een stuk verbreed werden. Omdat de oude gebintstijlen vervolgens in de weg stonden zijn deze, op twee stijlen na, allemaal afgezaagd, waarna op de deel nieuwe gebintstijlen zijn geplaatst ter ondersteuning van de ankerbalken. Ook de hilden werden vernieuwd, aan de linkerzijde extra ondersteund door stalen kolommen. Staande voor de achtergevel werd op enig moment rechts een transportschuif geplaatst, waar via een mestluik in de plint de stalmest van de achtergelegen grupstal afgevoerd kon worden. Aan de andere kant is in de achtergevel later een buis ingebroken die verbonden is met een silo die direct achter de achtergevel boven de slieten is geïnstalleerd. Via de buis kon vanuit een wagen graan door middel van perslucht in de kaar worden geblazen, waar het tijdelijk werd opgeslagen. Aan deze zijde is in het bedrijfsgedeelte tevens een aparte ruimte gerealiseerd. Aan de voorzijde van het bedrijfsgedeelte is waarschijnlijk na 1934 een ruimte voor een melktank achter de opkamer afgescheiden met aangrenzend een toilet. 

latere veranderingen woongedeelte 
In het woongedeelte van de boerderij zijn er geen zichtbare veranderingen van na 1934 en voor 1980 vrij beperkt. In de uitbouw waar voorheen de karnmolen stond is achter de keuken later een spoelruimte met wastafel gerealiseerd. 
Omstreeks 1980 verloor het woongedeelte van de boerderij haar functie door de nieuwbouw van een vrijstaande woning op het erf aan de Dortherdijk. Het woongedeelte werd vervolgens als berging in gebruik genomen, waarna in de linker zijgevel grote bedrijfsdeuren werden ingebroken en de gangmuur en scheidingsmuur van de linker zijkamer werden gesloopt. Verder breek- en sloopwerk had betrekking op de vloer in de heerd, het dubbele deurkozijn in de achterwand van de heerd, de schouwen in de heerd en rechter zijkamer en de kast in de slaapkamer op zolder. 
Omstreeks 1980 is tevens aan de zuidzijde van de boerderij een moderne veestalling gebouwd die via een aangebouwd tussenlid verbonden is met de afgescheiden ruimte rechts achterin het bedrijfsgedeelte. 

Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst
Slideshow
Tekst